ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006
-
Upload
david-kemps -
Category
Business
-
view
880 -
download
5
description
Transcript of ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006
@#A
My In
du
stry - Du
tch M
anu
facturin
g 2010
@#A
Themastudie My IndustryDutch Manufacturing 2010
Economisch Bureau ING
november 2006
Colofon�
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Redactie
drs. P.G. Drontmann
drs. D.J.J. Kemps
G.P.M. van Nieuwland
drs. M.J.P.M. Peek
Auteurs
mw. drs. A. Geerts
H.P. Bijvoet
Branchemanagers
drs. D.J.J. Kemps
G.P.M. van Nieuwland
Bestellingen
www.ingbank.nl/ bedrijven en instellingen
(intern ING via B&I/kenniscentrum)
DisclaimerDe informatie in dit rapport geeft de persoonlijke mening weer van de analist(en) en geen enkel deel van de beloning van de analist(en) was, is, of zal direct of indirect gerelateerd zijn aan het opnemen van specifieke aanbevelingen of menin-gen in dit rapport. De analisten die aan deze publicatie heb-ben bijgedragen voldoen allen aan de vereisten zoals gesteld door hun nationale toezichthouders aan de uitoefening van hun vak. Deze publicatie is opgesteld namens ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam en slechts bedoeld ter informatie van haar cliënten. ING Bank N.V. is onderdeel van ING Groep N.V. Deze publicatie is geen beleggingsaanbeveling noch een aanbieding of uitnodiging tot koop of verkoop van enig financieel instrument. Deze publicatie is louter informatief en mag niet worden beschouwd als advies. ING Bank N.V. betrekt haar informatie van betrouwbaar geachte bronnen en heeft alle mogelijk zorg betracht om er voor te zorgen dat ten tijde van de publicatie de informatie waarop zij haar visie in dit rapport heeft gebaseerd niet onjuist of misleidend is. ING Bank N.V. geeft geen garantie dat de door haar gebruikte informatie accuraat of compleet is. De informatie in dit rap-port kan gewijzigd worden zonder enige vorm van aankon-diging. ING Bank N.V. noch één of meer van haar directeuren of werknemers aanvaardt enige aansprakelijkheid voor enig direct of indirect verlies of schade voortkomend uit het ge-bruik van (de inhoud van) deze publicatie alsmede voor druk- en zetfouten in deze publicatie. Auteursrecht en rechten ter bescherming van gegevensbestanden zijn van toepassing op deze publicatie. Overneming van gegevens uit deze publicatie is toegestaan, mits de bron wordt vermeld. In Nederland is ING Bank N.V. geregistreerd bij en staat onder toezicht van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.De tekst is afgesloten op 31 oktober 2006.
Opmaak en druk
Papyrus B.V., Diemen
Cover/logo
Bureau Mijksenaar
ISBN
9069-1917-5-x
Projectpartners (Branche)verenigingen
mw. dr. ir. N.C.N. Alma-Zeestraten MBA– VNCI
drs. F.J. Bakkes – KVGO
M. Boerstra - FNLI
A.I.M. Braakman - FEDA
G.J. Braam – FME-CWM
M.V. Cobelens - PlasticsEurope
drs. R. Coster – VNCI
drs. G.H. van Egerschot - NVTB
mr. drs. R.A.J. Goes – NVTB
H. Griffioen – KVGO
ir. P. ’t Hart - VNSI
drs. Th. van den Hoven – FME-CWM
mw. drs. L.M. Huiskens – Premsela Stichting
drs. R. Huisman - BNO
mr. H.J. Keijer – Koninklijke Metaalunie
K.J. Koekkoek - KVGO
ir. G.J. Koopman – Koninklijke VNP
ir. drs. M.W.C.M. Nieuwesteeg - NVC
Ph. den Ouden - FNLI
drs. D.A. Rodenrijs – VNU Exhibitions
drs. P.M. van Roon – FME-CWM
drs. W.F. de Ruijter - NRK
mr. R.J. Schuitema – Koninklijke Metaalunie
mr. R. Schouten - VNSI
drs. H.A. van Sluys - GMV
J.A. van der Spek – FME-CWM
mr. S.V. Swolfs - FKL
drs. C.A.J.M. Tubbing – Nevat
R.H. van der Werff – Koninklijke Metaalunie
M. Wilbords – KVGO
Inhoud �
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Voorwoord 5
Managementsamenvatting 7
1 Inleiding 10
2 Globalisering 1�
2.1 Internationale economische
verhoudingen 1�
2.2 Internationale rolverdeling in de keten 15
2.3 Ondernemingsklimaat in internationaal
perspectief 19
3 Mens ��
3.1 Arbeidsmarkt en onderwijs ��
3.2 Imago �7
3.3 Ondernemerschap �9
3.4 Samenwerken �4
4 Vernieuwing �5
4.1 Technologie �5
4.2 Sociale innovatie �9
4.3 Design 40
5 Duurzaamheid 4�
5.1 Kansen door duurzaamheid 4�
5.2 Milieu en imago 46
5.3 Sociaal gezicht industrie 48
6. Sectorspecifieke perspectieven 51
6.1 Rubber- en Kunststofindustrie 51
6.2 Voedings- en Genotmiddelenindustrie 54
6.3 Scheepsbouw 57
6.4 Hout(producten)- en Bouwmaterialen-
industrie 60
6.5 MKB-Metaal 6�
6.6 Technologische Industrie 66
6.7 Grafimedia 69
6.8 Chemie 7�
6.9 Papier- en Karton(waren)industrie 75
6.10 Verpakkingsketen 78
Bijlage 1 Geraadpleegde bronnen 81
Bijlage 2 Verantwoording enquête 8�
Bijlage 3 Projectpartners 84
Bijlage 4 ING sectorstudies 90
Voorwoord 5
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
‘One Voice’ voor en door de Nederlandse
industrie.
De Nederlandse industrie bestaat uit vele ver-
schillende branches en subbranches. Elke branche
opereert in een specif ieke markt en is afhankelijk
van specif ieke trends en ontwikkelingen. De
chemische industrie is sterker getroffen door
stijgende energieprijzen dan bijvoorbeeld de
grafische industrie. De sterk op export gericht
kunststofindustrie zal zwaarder worden getroffen
door importrestricties van andere landen dan bij-
voorbeeld de veelal meer lokaal opererende plaat-
bewerkende industrie.
Er zijn echter meer overeenkomsten dan
verschillen!
Dit inzicht en de behoefte aan een beter imago
van de Nederlandse maakindustrie bij het brede
publiek, de borging van het belang van de indu-
strie voor de Nederlandse economie en de wens
om een krachtig signaal af te geven richting de
politiek om meer prioriteit te geven aan industrie-
beleid, heeft geleid tot een unieke samenwerking
‘My Industry’ en een uniek onderzoeksrapport
‘My Industry, Dutch Manufacturing 2010’.
Waarom zo’n ‘fancy’ titels in het Engels?
Nederland is te klein voor de industrie en tegen-
woordig kunnen we zelfs veel ondernemingen uit
het MKB typeren als heuse multinationals!
Vijftien grote en overkoepelende branchevereni-
gingen uit de industrie hebben de handen ineen-
geslagen en presenteren u met trots het gezamen-
lijke onderzoeksrapport naar de toekomst van de
Nederlandse maakindustrie.
Het rapport is geschreven op basis van de uitkom-
sten van een grote landelijke enquête (bijna 1.400
respondenten!) en de sectorspecif ieke visies en
SWOT-analyses van de samenwerkende branche-
verenigingen.
Naast de algemene aanbevelingen en conclusies
voor de gehele Nederlandse maakindustrie, bevat
het onderzoeksrapport tien specif ieke analyses
van industriële sectoren binnen de Nederlandse
maakindustrie.
Beleidsprioriteit voor de Nederlandse maak
industrie!
ING Bank draagt de Nederlandse industrie een
warm hart toe en is daarom een enthousiast
voorstander van samenwerking. Samenwerking
tussen brancheverenigingen, samenwerking tussen
bedrijven, maar ook samenwerking tussen alle
‘stakeholders’ binnen de Nederlandse maakindu-
strie. Dit onderzoeksrapport moet in het verleng-
de van deze samenwerking gezien worden als een
gezamenlijke borging van het industriebelang.
Onze oprechte dank gaat uit naar …
Naast de input en het enthousiasme van de
samenwerkende brancheverenigingen, willen wij
ook onze dank uitspreken richting het Ministerie
van Economische Zaken, VNU Exhibitions, de
Premsela Stichting en de leden van het Comité
van Aanbeveling. Zonder hun steun waren wij
nooit gekomen tot dit eindresultaat; ‘One Voice’
voor en door de Nederlandse industrie.
De samenwerkende brancheverenigingen en de
ING Bank, als initiatiefnemer en schrijver van het
6
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
onderzoeksrapport, wensen u veel leesplezier en
nieuwe energie om de uitdagingen voortvarend
aan te gaan en een hoofdrol te claimen voor de
industrie nu en in de toekomst.
ING Branchemanagement Industrie:
Michel van Nieuwland
David Kemps
Economisch Bureau ING:
Anna Geerts
Marcel Peek
Samenwerkende (branche) verenigingen:
BNO
FEDA
Federatie NRK
FME-CWM
FNLI
GMV
Koninklijke Metaalunie
Koninklijke KVGO
Koninklijke VNP
NEVAT
NVC
NVTB
PlasticsEurope
VNCI
VNSI
Managementsamenvatting 7
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Industrie van groot economisch belang
De industrie biedt anno 2006 werkgelegenheid
aan maar liefst één miljoen personen en kent een
indirecte werkgelegenheid die minstens zo groot
en stijgend is. Bovendien heeft de industrie een
aandeel in de Nederlandse export van 70% en
neemt het bijna driekwart van de R&D-uitgaven
van het bedrijfsleven voor zijn rekening. De
industrie heeft Nederland in dit opzicht dus veel
te bieden. In het voorliggende onderzoek ‘My
Industry’ is nader ingegaan op het perspectief dat
de industrie Nederland in de aanloop naar 2010 te
bieden heeft en omgekeerd; wat heeft Nederland
de industrie te bieden.
Perspectief industrie in Nederland goed
In de oranje en witte box op de volgende pagina
die beide aan een balans hangen zijn de belang-
rijkste uitkomsten van het onderzoek opgenomen.
Voor ieder positief punt in de oranje box is een
keerzijde in de witte box zichtbaar. De ene keer
weegt het positieve punt zwaarder, de andere keer
het negatieve. Om de balans richting 2010 ver-
der in positieve zin te laten doorslaan zijn acties
nodig, vooral omdat de wereld om ons heen niet
stilstaat. Het rapport vormt in die zin een begin-
punt. Om de aanzet naar deze acties te geven zijn
een aantal aanbevelingen opgenomen.
Aanbevelingen
Herwaardering industrie
Het is duidelijk dat de industrie Nederland richting
2010 veel perspectief te bieden heeft. Dit vraagt
om een brede maatschappelijke herwaardering
van de industrie om als Nederland ook een
positief perspectief te (blijven) bieden voor de
industrie. Nederland moet gáán voor de industrie
dus is een ‘commitment’ aan een wervend strate-
gisch industriebeleid op zijn plaats. Uitgangspunt
hiervan zou vertrouwen in de industrie moeten
zijn, zodat ondernemers geen last hebben van
dirigisme (strakke sturing in wet- en regelgeving)
maar de ruimte krijgt om te ondernemen. Van de
industrie kan vervolgens worden verwacht dat
wordt geïnvesteerd in een duurzame verbetering
van de concurrentiepositie, door te investeren in
vernieuwing en samenwerking (scholen, kennis-
instellingen, de keten en collega’s). Daarbij is
bovendien de zichtbaarheid van de sector van
belang; onzichtbare bedrijven betekenen een
onzichtbare industrie.
Opleiding en arbeidsmarkt
De industrie zal nog veel meer dan nu moeten
investeren in samenwerking met scholen. Het
tekort aan goed gekwalif iceerd personeel vormt
immers een rem op de ontwikkelingsmogelijk-
heden van de industrie. Enerzijds is sprake van
een gebrek aan belangstelling voor technische
opleidingen, anderzijds zal de aansluiting tussen
scholen en bedrijven moeten worden verbeterd.
Hiervoor is een grotere structurele betrokkenheid
van bedrijven bij scholen noodzakelijk om de
kwaliteit van de opleiding verder op te schroeven
en het zichtbaar maken van aantrekkelijke carriè-
res in de techniek. Beide zaken zorgen ervoor dat
het beroepsonderwijs aantrekkelijker wordt. Het
Platform Bèta Techniek, dat is opgezet om te wer-
ken aan een verbetering van de beschikbaarheid
van bètatechnici, kan daarbij een faciliterende rol
spelen.
Samenwerking
Horizontaal
Om de steeds grotere en internationaal opererende
afnemers in de industrie te bedienen is een zekere
minimum schaalgrootte nodig. Dit kan zowel wor-
8
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
POSITIEFWelk perspectief biedt de industrie Nederland?1. Industrie wil blijven Meerderheidindustriezietblijvendpositief
perspectiefvoormerendeeleigenproductieinNederland
2. Kennisintensieve dienstverlening steeds belangrijker
Transformatieindustriegaande;meertoegevoegdewaardedoormeerkennisintensievedienstverlening(zoalsonderhoud)entoenameaandeelhogeropgeleidpersoneel
3. Industrie investeert in kennisa Investeringenintrainingenopleidingperso
neelvindenopgroteschaalplaatsennementoe
b Veelbedrijvenbiedenstageprogramma’s
4. Onderscheidend vermogen door flexibili-teit, topkwaliteit en partnership
Concurrentieoppartnershipwintaanbelang,flexibiliteitblijftdesterkstetroefvanbedrijven
5. Samenwerking in de keten noodzaak Hogeentoenemendematevansamenwerking
indeketen,metzowelafnemersalstoeleveranciersmetalsdoelhetgoedbedienenvandeeindklant
6. Industrie = innovatie DriekwartR&Duitgavenzijnvoorrekeningvan
deindustrie,daarnaastvindtprocesensocialeinnovatieplaats
7. Design = innovatie+ DesigninNederlandgoedgewaardeerd,dus
biedtveelkansen8. Duurzaamheid levert geld op Duurzaamheidgezienalskansdoormeerder
heidondernemers(‘people,planet,profit’)
Welk perspectief biedt Nederland de industrie?9. Basis aanwezig Randvoorwaardenondernemersklimaatoporde
(inflatie,rente,betrouwbareinstituties,hoogwaardigekennisinstellingenetc.)
NEGATIEFWelk perspectief biedt de industrie Nederland?1. Keerzijde globalisering
a Bewustzijnovergevolgenglobaliseringbeperkt,vooralbijkleinerebedrijven
b Onvoldoende‘levelplayingfield’opondermeerenergiegebied
2. Onvoldoende herbezinning strategiea Deelbedrijvendoetnietmee,transformatie
vindtbovendientraagplaatsb Regisseursrolisnieteenvoudig;veelkennis
nodigomdezegoedtebeheersen.
3. Scholing moet betera Gebrekkigekwantitatieveenkwalitatieve
aansluitingaanbodarbeidsmarktopvraagrichting2010
b Samenwerkingmetscholennogvaakincidenteel
4. Te weinig nieuwe zelfscheppende bedrijven Ondernemerschapinhightechsectorblijftachter
5. Noodzaak krachtenbundeling als gevolg van globalisering onvoldoende erkenda Horizontalesamenwerking(collegabedrijven)
blijftachterb Kleinerebedrijvenwerkenrelatiefweinig
samen6. Toename R&D beperkt SubstantiëleverhogingR&Duitgavenbijslechts
kleindeelbedrijvenensterkeconcentratieuitgavenbijgrotebedrijven
7. Creatieve kansen onvoldoende benut Gebruikdesignvoorwaardecreatienogbeperkt,
ookbijOEM’ers8. Kansen duurzaamheid nog te onbekend Grootdeelondernemersnogsteedsonbekend
metdecommerciëlemogelijkhedendieduurzaamheidvoorheteigenbedrijfbiedt
Welk perspectief biedt Nederland de industrie?9. Regelgeving en onderwijs groot probleema Bottlenecksadministratievelastenenflexibilise
ringarbeidblijvenaanwezigb Investeringeninonderwijsencommerciële
exploitatienieuwetechnologieblijvenachterc IndustriebesefNederlandnogsteedsbeperkt
9
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
den bereikt door overnames of fusies, maar tevens
door slim gebruik te maken van netwerken van
(collega) bedrijven. Bedrijven zullen dus meer
moeten investeren in samenwerkingsverbanden en
het participeren in netwerken. Het stimuleren van
deze samenwerking om hierdoor een betere con-
currentiepositie te verkrijgen (door bijv. kennis-
overdracht of f iscale voordelen) wordt van steeds
groter belang.
Verticaal
Samenwerking in de keten vindt al veel plaats en
neemt verder toe in de aanloop naar 2010. Door
het toegenomen aantal schakels neemt echter ook
de complexiteit van de ketenregie toe. Om ambi-
ties op het niveau van de ketenregie en samen-
werking in de keten vorm te geven zal dus stevig
moeten worden geïnvesteerd in de ketencompe-
tenties van ondernemingen.
(Branche)Organisaties en overheid
Samenwerking is niet alleen tussen bedrijven
en andere partners van belang, ook de vertegen-
woordigers van bedrijven slaan de handen in
elkaar om een herwaardering van de industrie
te realiseren. Dit basisrapport ‘My Industry’, is
pas het begin van de samenwerking tussen de
(branche)organisaties om met één stem namens
de industrie te spreken. Op basis van de conclu-
sies van dit rapport zullen een aantal concrete
acties gezamenlijk op touw worden gezet. Om
de herwaardering van de industrie daadwerkelijk
vorm te geven zouden de samenwerkende branche-
organisaties ook een aanspreekpunt bij de over-
heid moeten hebben. Deze persoon zou een inter-
departementale rol moeten vervullen. Ondanks
het nieuwe industriebeleid ingezet vanuit de
Industriebrief, is de industrie op dit moment nog
steeds onvoldoende verankerd in de overheid.
Duurzaamheid
Bedrijven zullen moeten blijven investeren in
duurzaamheid, om het draagvlak voor de her-
waardering van de industrie verder te verstevigen.
Duurzaam ondernemen in de industrie is inmid-
dels verschoven van ‘moeten’ en ‘zo horen’
naar daadwerkelijk lonen. De industrie zelf ziet
duurzaamheid voornamelijk als kans, omdat
het daadwerkelijk bij kan dragen aan de winst;
ofwel ‘people, planet, profit’. Dit is tevens een
belangrijk onderdeel van de herwaardering van
de industrie; het verdienen van een ‘licence to
operate’ ofwel ruimte om te ondernemen.
Terugdringing regelgeving
Aangezien de verlichting van de wet- en regel-
gevingsdruk nog niet echt gemerkt wordt door
industriële ondernemers, alle retoriek ten spijt,
zal het tempo waarin resultaten op dit gebied
worden geboekt sterk omhoog moeten. Alleen op
die manier wordt het duidelijk dat de overheid
vertrouwen heeft in de ondernemers en deze niet
bij voorbaat wantrouwt. Geen regels die het onder-
nemerschap frustreren, maar herdere, eenduidige
en handhaafbare regels.
Herwaardering en imago
De brede maatschappelijke herwaardering van
de industrie, in combinatie met verbetering van
het beroepsonderwijs en het zichtbaar maken van
industriële bedrijven zal resulteren in een positief
imago voor de sector. Losse imagocampagnes
hebben in het verleden niet het gewenste effect
gehad, zodat het de tijd is voor een fundamenteel
andere aanpak. Een gezamenlijke inspanning van
alle ‘stakeholders’ gebaseerd op het gegeven dat
Nederland niet zonder de industrie kan, resulte-
rend in een herwaardering van de industrie is een
dergelijke aanpak. Samen zullen we het moeten
maken in Nederland!
Inleiding 110
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Rond de verkiezingen van november 2006 kan de
industrie het goed gebruiken om opnieuw op de
kaart gezet te worden. Zeker in het licht van een
door globalisering veranderende internationale
concurrentie is het zinvol te bezien hoe de
Nederlandse industrie ervoor staat op verschillen
de aspecten. Belangrijker nog is wat de toekomst
perspectieven zijn en welke verbeterpunten er zijn
voor de industrie zelf, maar ook voor de overheid.
Wat heeft de industrie Nederland te bieden en vice
versa?
De afgelopen jaren zijn verschillende initiatieven
ontplooid door de overheid en het bedrijfsleven
om tot een versterking van de industriële basis
van Nederland te komen. Enkele voorbeelden
vanuit de overheid zijn de Industriebrief en het
instellen van het Innovatieplatform en program-
ma’s om meer studenten voor technische studie-
richtingen te laten kiezen. De resultaten van de
inspanningen zijn nog niet eenduidig zichtbaar, is
de goede weg inmiddels ingeslagen of is er nog
een koersverandering nodig?
Anderzijds is het de vraag wat de industrie zelf
doet in de aanloop naar 2010. Hoe ziet de indu-
strie er dan uit in een geglobaliseerde wereld, wat
zijn de onderscheidende aspecten van concurren-
tie en wat zijn eventuele verbeterpunten?
Analyse van vier hoofdthema’s
Om deze vragen te beantwoorden is het rapport in
vier delen geknipt. Het eerste deel (hoofdstuk 2)
behandelt de veranderende economische verhou-
dingen in een globaliserende wereld, de invloed
hiervan op de structuur van de industrie en de
consequenties van het huidige ondernemings-
klimaat.
Deel twee gaat over het aspect ‘mens’. Hierbij
komen achtereenvolgens arbeidsmarkt en onder-
wijs aan de orde, het imago van de industrie,
ondernemerschap en samenwerking.
In het derde deel staat vernieuwing centraal.
Technologische vernieuwing komt als eerste aan
de orde, waarna op sociale innovatie en design
wordt ingegaan.
Duurzaamheid is het onderwerp van het vierde
deel. In hoeverre is duurzaamheid ook lonend en
hoe is de relatie tussen industrie een leefomge-
ving en industrie en sociale aspecten?
“One voice”
Eén gezamenlijke stem van de industrie over
de toekomst van de Nederlandse industrie om
hiermee een sterk signaal richting de politiek te
geven is het doel van het rapport. In bijlage 3
is een korte introductie van alle projectpartners
opgenomen.
Enquête onder 1400 ondernemers
Centraal in het rapport staan de uitkomsten van
een enquête onder bijna 1400 ondernemers, voor-
namelijk leden van de meewerkende (branche)-
verenigingen (zie bijlage 2 voor de verantwoor-
ding van het onderzoek). Daarnaast is uitgebreide
deskresearch gehouden, zijn door de (branche)-
verenigingen SWOT’s opgesteld.
Comité van aanbeveling
Voor het onderzoek is een comité van aanbeve-
ling samengesteld dat bestaat uit dhr. Alexander
Rinnooy Kan (voorzitter SER), dhr. Sjoerd
Vollebregt (CEO Stork NV), dhr. Rein Willems
(CEO Shell Nederland NV), dhr. Chris
Buijink (DG voor Ondernemen, Ministerie van
11
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Economische Zaken), dhr. Pieter Jan van den
Brink (Directeur ING Bank, verantwoordelijk
voor de divisie Mid Corporates) en alle voor-
zitters van de genoemde brancheverenigingen.
� Globalisering 1�
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
�.1 Internationale economische verhoudingen
Bewustzijn gevolgen globalisering beperkt
Onderscheidend vermogen en optimaal inspelen
op de mogelijkheden van globalisering voor wat
betreft afzetmarkten en kostenbesparing zullen
bepalend zijn voor het uiteindelijke toekomstbeeld
voor de Nederlandse industrie. Vooral de grotere
bedrijven in de industrie zijn zich bewust van
de kansen en bedreigingen van de voortgaande
globalisering van de economie. Zorgwekkend
is dat bij kleinere bedrijven dat besef er in veel
mindere mate is. Vooral in de drukkerijbranche
en de bouwmaterialenindustrie is de indruk dat
het van weinig invloed is. Nu zijn deze sectoren
ook traditioneel sterk regionaal gebonden, van
wege grondstoffen of afnemers, maar dat wil niet
zeggen dat de veranderende economische krachts
verhoudingen niet van invloed zijn.
Vanuit de overheid is een stimulerend en interna
tionaal sterk concurrerend ondernemingsklimaat
van belang (zie §2.3). Cruciaal is dat beleids
voornemens van de overheid (LissabonAgenda)
ook daadwerkelijk tot uitvoering komen en dat er
geen obstakels worden opgeworpen voor inter
nationaal opererende bedrijven (‘level playing
field’).
Spectaculaire economische verschuiving
Voortgaande liberalisering van het internationale
kapitaal- en handelsverkeer, alsmede sterk
dalende kosten van transport en communicatie
(internet) stuwen het internationaal zakendoen
over langere afstanden op.
Het belang van China en India in de wereldeco-
nomie neemt spectaculair toe, de VS weet in de
pas te blijven, maar de Eurozone verliest terrein
(f iguur 2.1). Midden- en Oost-Europa presteert
fors beter dan de Eurozone door het ‘catching-up-
effect’.
Vooral de industrie in West-Europa wordt gecon-
fronteerd met de toenemende concurrentiekracht
van opkomende landen die stoelt op een combina-
tie van ‘goedkope’ arbeid en een veelal adequaat
en stijgend scholingsniveau.
Overheid pro globalisering..
De Nederlandse overheid staat positief tegenover
het proces van verdergaande globalisering, omdat
dit zowel in Nederland als in ontwikkelingslanden
en andere opkomende markten groei oplevert.
Keerzijde van deze open aanpak is dat veel
Nederlandse bedrijven onderdeel worden van
buitenlandse concerns, waardoor de binding met
Nederland verminderd met mogelijk negatieve
gevolgen voor de werkgelegenheid.
In een wereld waarin landsgrenzen steeds minder
van belang zijn en binnen Nederland de groei-
mogelijkheden veelal gering zijn, ligt de uit-
daging voor de overheid in het creëren van een
Bron: ING Economists
COE = Centraal en OostEuropa = BUL, TSJ, HON, KZK,
POL, ROE, RUS, SLK, TUR, OEK
Figuur 2.1 Bijdrage aan wereld BBP in 1980 en 2025
(op basis van koopkrachtpariteit)
14
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
internationaal concurrerend en stimulerend onder-
nemingsklimaat met als kernpunten onderwijs,
flexibiliteit en innovatie (zie § 2.3).
De ambitie van Nederland is om in 2010 tot de
Europese koplopers te behoren op het gebied
van de kenniseconomie. In de praktijk blijkt dat
relatief weinig vorderingen zijn gemaakt met het
realiseren van de doelstellingen. Slechts op twee
van de veertien zogenoemde Lissabonindicatoren,
te weten de arbeidsparticipatie en het BBP per
hoofd, behoort Nederland tot de voorhoede. De
voorsprong op deze twee gebieden is echter
kleiner geworden.
..slechts één op de drie ondernemers enthousiast
Nog geen 40% van de industriële ondernemers
ziet in de voortgaande globalisering vooral een
kans, al is dit aandeel onder grotere bedrijven
hoger dan onder kleinere (f iguur 2.2). Relatief
positief gestemd zijn de producenten van elek-
trische apparaten en transportmiddelen. Vooral
onder drukkerijen en de metaalproductenindustrie
is sprake van minder optimisme. Bijna een kwart
van de totale industrie ziet de toenemende globa-
lisering vooral als een bedreiging.
Zorgwekkend is dat één op de drie ondernemers
in de Nederlandse industrie verwacht dat globa-
lisering nauwelijks van invloed zal zijn op het
bedrijf. Dit geldt in sterkere mate voor de klei-
nere bedrijven. Met recht kan de vraag gesteld
worden of de Nederlandse industrie, en dan
vooral het kleinbedrijf, wel goed voorbereid is op
de grote veranderingen die gaande zijn.
In het verlengde daarvan maakt een deel van de
Nederlandse industrie gebruik van internationale
mogelijkheden, blijkt uit de ING Themastudie
Productieverplaatsing. Zo schakelt 40% van
de bedrijven buitenlandse toeleveranciers in
(outsourcing) en heeft ruim een kwart een eigen
buitenlandse vestiging (f iguur 2.3).
Slechts een kwart van de bedrijven in de industrie
verwacht tot 2010 het aandeel van Nederland
in de totale verkopen te zien dalen en dus de
buitenlandse omzet sneller te zien groeien dan de
binnenlandse (f iguur 2.4). Naarmate het huidige
aandeel van de binnenlandse omzet in het totaal
hoger is, verwachten meer bedrijven dat deze
Bron: Enquête My Industry
Figuur 2.2 Visie op globalisering, in % van respon
denten
Bron: Enquête Themastudie Productieverplaatsing
Figuur 2.3 Mate van internationalisering, in % van
respondenten
15
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
(sterk) toe zal nemen. Sterk binnenlands georiën-
teerde bedrijven blijven dus sterk op het binnen-
land inzetten. Op brancheniveau blijkt dat vooral
de chemische en de machine-industrie een hoog
exportaandeel hebben.
DBI-ontwikkeling positief
Nederland heeft zeer omvangrijke directe buiten-
landse investeringen (DBI), zowel ingaand als
uitgaand (f iguur 2.5). De uitgaande investeringen
zijn al jaren groter dan de inkomende, maar dit
zal naar verwachting in 2010 andersom zijn. Dit
wijst op een verwachte positieve ontwikkeling van
het investeringsklimaat in Nederland. Een moge-
lijke verklaring hiervoor is de gunstige logistieke
positie van Nederland die van groot belang is in
een globaliserende wereld.
Het patroon van in- en uitstroom naar verschil-
lende regio’s is erg onregelmatig en afhankelijk
van conjuncturele ontwikkelingen. De bulk van
de stromen blijft vooralsnog binnen de EU-gren-
zen, al groeit het belang van Zuid-Oost-Azië en
Centraal- en Oost-Europa.
�.� Internationale rolverdeling in de keten
Merendeel industrie wil blijven
In tegenstelling tot het algemene beeld van een
vertrekkende industrie blijken bedrijven vol
doende vertrouwen te hebben om een belangrijk
deel van de activiteiten in Nederland uit te blij
ven voeren. Er is dus wel degelijk een toekomst
perspectief voor de industrie in Nederland.
Anderzijds spelen nog lang niet alle industriële
bedrijven in op internationale veranderingen door
het aanpassen van de organisatie en het produc
ten en dienstenpakket zo blijkt uit de enquête.
Vooral in de machineindustrie en elektrische en
optische sector is het aandeel bedrijven dat de
omzet vanuit dienstverlening ziet groeien groot
(ca. tweederde). In sectoren als de chemie en de
voedings en genotmiddelenindustrie blijft dit
Bron: Enquête My Industry
Figuur 2.4 Aandeel binnenlandse omzet in totaal, 2006
en ontwikkeling hiervan tot 2010, in % van respon
denten
Bron: Economic Intelligence Unit (EIU)
Figuur 2.5 Ontwikkeling DBI Nederland (in $ mld),
20032010
16
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
aandeel beperkt tot een kwart, wat verklaard kan
worden door de procesmatige aard van de activi
teiten in deze sector.
Nieuwe verdeling industriële activiteiten
Globalisering leidt tot een nieuwe verdeling van
activiteiten over de wereld. Laagwaardige arbeids-
intensieve activiteiten van enige omvang zijn
steeds minder in Nederland houdbaar vanwege
het relatieve hoge kostenniveau (zie tabel 2.1).
Hierbij is ook de loonwig (verschil tussen betaal-
de loonkosten en netto-inkomen) van belang.
Deze ligt rond het Europese gemiddelde.
Ook hoogwaardige arbeidsintensieve activiteiten
die te verplaatsen zijn, worden in toenemende
mate verplaatst. Overigens bedragen de loon-
kosten in de meeste industriële bedrijven veelal
‘slechts’ 20% van de totale productiekosten. De
branchespecif ieke verschillen zijn echter groot
(chemie aanzienlijk lager, metaalbewerking aan-
zienlijk hoger).
Het grootste gedeelte van de productie is en blijft
niettemin in Nederland. Bijna driekwart van alle
bedrijven voert meer dan 75% van de productie in
Nederland uit (f iguur 2.6). Bovendien zien deze
bedrijven dit Nederlandse productieaandeel tot
2010 eerder toenemen dan afnemen, vergeleken
met bedrijven die een groter deel van de produc-
tie in het buitenland draaien. In de middengroep
verwacht bijna de helft van de bedrijven dat het
aandeel van de Nederlandse productie op het
totaal afneemt.
Lonen en afzetmarkt redenen voor vertrek
De belangrijkste factoren die een rol spelen bij
een eventuele productieverplaatsing zijn loon-
kosten en nieuwe markten (f iguur 2.7). De laatste
speelt vooral bij grotere bedrijven, vooral omdat
hierin een groter aandeel OEM’ers (fabrikanten
van eindproducten) is vertegenwoordigd.
Opvallend is dat belastingdruk en regelgeving
Tabel 2.1 Uurloon en productiviteit in de industrie,
2005
Uurloon ($) Productiviteit op
jaarbasis
($ ppp * )
Nederland 30.72 80.308
Duitsland 32.48 60.712
VS 23.17 95.257
Tsjechië 5.82 42.571
China 0.84 22.989
India 0.59 19.688
Bron: IMD 2006
* Purchasing Power Parity (koopkrachtpariteit), d.w.z. in
dezelfde hoeveelheid goederen en diensten die je voor een
$ kunt kopen.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 2.6 Aandeel Nederland in totale productie en
verwachte ontwikkeling hiervan tot 2010, in % van
respondenten
17
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
juist weer sterker spelen bij kleine bedrijven,
die vanwege een beperkte schaalgrootte (wei-
nig overhead) relatief veel kosten hebben van-
wege administratieve lasten. Uit de Themastudie
Productieverplaatsing bleek overigens dat onder-
nemers die daadwerkelijk een eigen productie-
vestiging in het buitenland hebben, dit vaker
vanwege marktkansen doen dan vanwege lagere
kosten.
Goederenpakket richting high-tech
In zowel het Nederlandse export- als het import-
pakket verliezen low-tech producten aan belang
ten gunste van high-tech producten (f iguur 2.8) 1 .
Verwacht wordt dat binnen enkele jaren het aan-
deel high-tech het aandeel low-tech zal inha-
len. Voor medium-tech producten ligt het
niveau al jaren stabiel rond 35% van zowel de
Nederlandse export als import (is niet opgenomen
in de f iguur). Overigens is de indeling in high-,
medium- en low-tech omwille van de beschikbare
data een zeer groffe en wil dit niet zeggen dat alle
activiteiten van een sector hiertoe behoren.
De ontwikkeling van de export laat bovendien
een gemengd beeld zien. De groei zit vooral in
de re-export (doorvoer met hooguit een minimale
bewerking) en in veel mindere mate in de export
van ‘eigen’ producten. De exportgroei van ‘eigen’
producten blijft al jaren achter bij de groei van
de wereldhandel, wat verlies van marktaandeel
betekent. Bovendien is de toegevoegde waarde
van € 1 export van eigen product € 0,65 tegen-
over € 0,10 voor elke euro wederuitvoer. De
Nederlandse export naar de opkomende landen
is vooral gericht op Midden- en Oost-Europa,
de groeikansen die Azië biedt worden nog maar
beperkt benut. Azië (waarbinnen in toenemende
mate China) heeft wel een groot aandeel in de
Nederlandse import.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 2.7 Factoren die een grote rol spelen bij even
tuele productieverplaatsing, in % respondenten
Bron: OECD
Figuur 2.8 Ontwikkeling export en import in de
industrie, 19802003
1 High tech wordt hierbij gedefinieerd als kantoormachines, computers, audio, video en telecommunicatieapparaten en beno
digdheden, medische apparaten en instrumenten, precisie en optische instrumenten e.d., medium tech als chemie, machines,
elektrische machines en apparaten en transportmiddelen, low tech als overig.
18
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Verschuiving richting diensten nog beperkt
Gezien het relatief hoge kostenniveau in
Nederland zullen Nederlandse bedrijven zich
steeds meer (moeten) richten op activiteiten
met een hoge toegevoegde waarde, bijvoorbeeld
door tevens (productgerelateerde) diensten, zoals
onderhoud of opleiding, te leveren. Dit biedt
bovendien een manier om inzicht te krijgen in
de behoefte van de afnemer en vormt hiermee de
basis voor productverbetering. In een aantal indu-
strieën (zoals aerospace en mobiele telefoons) is
de omzet uit diensten in absolute zin al groter dan
de omzet uit de verkoop van fysieke producten.
Bovendien is de toegevoegde waarde bij diensten
hoger dan bij verkoop van een product, terwijl de
kennis om de diensten te verlenen in het verleng-
de ligt van de kennis die de fabrikant traditioneel
al bezit. Veelal beseffen bedrijven echter niet hoe-
veel omzet en winst eigenlijk wordt gemaakt door
productgerelateerde diensten, omdat hun admi-
nistratie er niet op ingericht is en diensten vaak
als bijproduct of kostenpost worden behandeld 2 .
Niettemin zou een sterke ‘Maintenance, Repair
en Overhaul’ (MRO) wel eens een belangrijk
strategisch pluspunt kunnen zijn van Nederland in
de concurrentie met opkomende landen in Oost-
Europa en Azië.
Over het geheel van de industrie is dan ook een
groeiend belang van diensten in de omzet zicht-
baar (f iguur 2.9). Hoewel het omzetaandeel van
dienstverlening tot op heden veelal nog klein is,
verwacht circa de helft van de bedrijven dat dit
aandeel tot 2010 (sterk) toeneemt. Dat laat onver-
let dat de andere helft een dergelijke verandering
dus niet voorziet. Positief voor het kleinbedrijf is
dat het aandeel dienstverlening hier groter is dan
bij grotere bedrijven. Niettemin blijkt dat de helft
van de bedrijven in de industrie niet zichtbaar
inspeelt op de nieuwe ontwikkelingen door zijn
activiteiten of organisatie aan te passen.
Strategische keuze voor regierol
Als gevolg van de voortgaande expansie van
Midden- en Oost-Europa en Azië zal de productie-
capaciteit van deze landen verder en fors stijgen.
Daarmee nemen de mogelijkheden voor het
optimaal gebruik maken van de wereldwijde
toeleveringsketen enorm toe. De regisseursrol
in de internationale toeleveringsketen wordt dan
ook steeds groter. Dit vraagt veel van bedrijven
omdat met een toenemend aantal schakels in
Bron: Enquête My Industry
Figuur 2.9 Omzetaandeel dienstverlening in de
industrie anno 2006 en ontwikkeling hiervan tot 2010,
in % van respondenten
2 Capgemini
Bron: Enquête My Industry
Figuur 2.10 Verdeling naar type bedrijf, 2006 en 2010,
in % van respondenten
19
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
de keten de complexiteit sterk wordt vergroot.
Verschillende bedrijven in vooral de metalektro-
industrie proberen op de ontwikkelingen in te
spelen door op te schuiven van parts supplier en
process supplier richting system supplier (f iguur
2.10). Minder gunstig is dat de ambities van
ondernemers om zich te ontwikkelen tot OEM’er
blijkbaar beperkt zijn, aangezien dit aandeel
in de toekomst zelfs afneemt. Bovendien is het
aandeel ondernemers dat niet weet waar het in de
toekomst naar toe gaat met het eigen bedrijf bijna
10%.
De veranderende aard van de activiteiten stelt
ook nieuwe eisen aan medewerkers. Naarmate
meer een regiefunctie wordt ingenomen spelen
naast vakkennis en technische vaardigheden
steeds meer vaardigheden op het gebied van het
overdragen van kennis en regievoering een rol.
Vanzelfsprekend is niet voor iedereen een regierol
weggelegd; op basis van een goede strategische
afweging kan ook een andere rol voor duurzame
toekomst zorgen.
Transformatie vraagt pro-actieve overheid
Om de toekomst van de Nederlandse industrie
veilig te stellen zal in het beleid nog meer de
nadruk gelegd moeten worden op het verstevigen
van de kenniseconomie. Zonder kennis kan geen
toegevoegde waarde worden gecreëerd. De trans-
formatie van de Nederlandse industrie naar een
kennisintensieve industrie die de ketenregie kan
voeren en/of technologisch geavanceerde pro-
ductie kan verzorgen, kan dus niet zonder een
overheid die hier pro-actief op inspeelt. De rol
van de overheid ligt vooral op het terrein van een
beter kwantitatief en kwalitatief evenwicht op de
arbeidsmarkt, het stimuleren van het vernieuwend
vermogen van bedrijven en verlenen van onder-
steuning bij internationalisering. Bovendien zou
de overheid een faciliterende rol kunnen spelen
bij het clusteren van bedrijven om ze hiermee te
ondersteunen bij het opbouwen van een volledig
servicepakket, waarmee bedrijven ook internatio-
naal de markt op kunnen. Ook samenwerking met
kennisinstellingen hoort hierbij.
�.� Ondernemingsklimaat in internationaal
perspectief
Ombuiging positie Nederland nodig
Een sterke verbetering van het ondernemings
klimaat kan een nieuwe impuls geven aan indu
striële bedrijvigheid in Nederland. Nederlandse
industriële ondernemers investeren immers in het
buitenland omdat daar, naast aantrekkelijke afzet
markten, lagere loonkosten gelden en de wet en
regelgeving veelal minder knellend is. Met name
in de chemische industrie is dit laatste het geval,
terwijl vooral in de metaalproductenindustrie een
versoepeling van het ontslagrecht wordt gezien
als verbeterpunt.
Gebrek aan ‘level playing field’ in de energie
markt heeft bij de huidige hoge energieprijzen
negatieve gevolgen voor de concurrentieposi
tie voor meer dan eenderde van de industriële
bedrijven.
Internationale positie loopt terug
Op de ranglijsten van internationale benchmark-
studies 3 naar het concurrentievermogen van lan-
den is Nederland begin deze eeuw afgezakt van
een top 3 positie naar tussen 2003 en 2006 veelal
3 Growth Competitiveness Index (GCI) en National Business Environment (NBE) World Economic Forum, 2006,
Competitiveness, International Institute for Management Development (IMD), 2006.
�0
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
een positie tussen 10 en 15 4 . Om niet verder af
te zakken en liever nog in de top terug te komen
zijn verbeteringen op verschillende terreinen nodig.
Een belangrijk onderdeel van het concurrentie-
vermogen is een gunstig ondernemingsklimaat
waarin de overheid een voorwaardenscheppende
rol vervult. In f iguur 2.11 is zichtbaar dat regel-
geving voor ondernemers in de industrie bovenaan
staat als verbeterpunt. Dit blijkt te gelden voor
zowel kleine als grotere bedrijven. De chemische
industrie blijkt het meest last van regelgeving en
vergunningen te hebben (81%).
Op randvoorwaarden voor ondernemen scoort
Nederland per saldo gemiddeld tot goed (CBS
2006). Belangrijke macro-economische condities
zijn onder meer een lage inflatie en rente, welke
beiden in Nederland gunstig zijn. Ook zaken als
innovatie, ondernemerschap en de beschikbaar-
heid van kapitaal kunnen tot het ondernemings-
klimaat worden gerekend. Deze factoren komen in
volgende hoofdstukken aan de orde.
Administratieve lasten prioriteit
Eén van de grootste belemmeringen voor onder-
nemerschap, ook in de industrie, is dus (nog
steeds) de administratieve lastendruk, de hand-
having en ondoorzichtigheid op gebied van wet-
en regelgeving. Op dit punt scoort Nederland
relatief slecht en is de positie in internationaal
perspectief zelfs nog verslechterd tussen 1998
en 2003. Dit komt vooral doordat andere landen
belemmeringen sterker hebben gereduceerd dan
Nederland. Het Kabinet Balkenende II heeft dan
ook sterk ingezet op verlaging van de administra-
tieve lastendruk met 25%. Maatregelen hiertoe
zijn deels al ingegaan. Inmiddels (september
2006) zou een administratieve lastenverlichting
ter waarde van € 1,9 mrd van de € 4,1 mrd gerea-
liseerd zijn, maar dit wordt vooralsnog niet als
zodanig ervaren door ondernemers.
Nederland kent daarentegen van oudsher relatief
weinig belemmeringen voor handel en investe-
ringen. Zo heeft Nederland geen barrières tegen
buitenlands eigendom van bedrijven, terwijl die
in bijvoorbeeld de VS, maar ook in Frankrijk wel
aanwezig zijn. Ondanks de recente discussie over
de negatieve kanten van hedgefunds komt hierin
vooralsnog geen verandering.
Inflexibele arbeidsmarkt
Wat de flexibiliteit van de arbeidsmarkt betreft,
waarvoor de mate van werknemersbescherming
als indicator geldt, neemt Nederland een midden-
positie in. Als het gaat om individueel ontslag
bevindt Nederland zich echter bij de top. Ook uit
de enquête blijkt dat ondernemers hierin verbe-
tering wensen, vooral ondernemers met kleinere
bedrijven (f iguur 2.12). Zo is in de metaal de
concurrentiepositie tussen 2002 en 2004 sterk
4 Overigens is de ombuiging volgens de lijst van de World Eocnomic Forum al ingezet en staat Nederland daar inmiddels weer
op plaats 9.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 2.11 Verbeterpunten ondernemersklimaat, in %
van respondenten
�1
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
verslechterd omdat ondernemers hun medewer-
kers te lang vast hielden toen het economisch
minder ging. Daarnaast hebben ondernemers ook
zelf ervoor gekozen mensen vast te houden in de
hoop op betere tijden en vanwege schaarste van
goed personeel. De enquêteresultaten tonen dan
ook aan dat vooral in de metaalproductenindustrie
versoepeling van het ontslagrecht hoog op de
agenda staat (62%). De overheid is bekend met
het probleem en in oktober 2006 gaat dan ook een
aantal kleine versoepelingen van het ontslagrecht
in, waaronder een soepeler toets om te zien of
werkloosheid de werknemer is aan te rekenen en
of hij of zij dus recht heeft op een WW-uitkering.
Pro forma procedures hoeven hierover dan niet
meer te worden gevoerd. De verwachting is echter
niet dat hiermee dit knelpunt volledig is opgelost,
ook het probleem van hoge ontslagvergoedingen
vraagt om een oplossing.
Fiscaal beleid kan beter
Fiscaal scoort Nederland in internationaal
perspectief mager en onder het EU gemiddelde.
Het Nederlandse belastingtarief voor bedrijven
(vennootschapsbelasting, vpb) is gemiddeld in
Europa (f iguur 2.12). Vrijwel alle Europese lan-
den hebben de afgelopen jaren hun vpb-tarieven
met gemiddeld meer dan Nederland verlaagd. Om
een vergroting van de achterstand te voorkomen
is nog een wetsvoorstel onderweg (‘Werken aan
winst’) voor verlaging van zowel de vpb (naar
25,5% vanaf 2007, en het lage tarief naar 20%)
als de inkomstenbelasting op ondernemingswinst
(winstvrijstelling van 10%). Daarnaast is de
belasting op lonen (‘loonwig’) net onder het
EU-15 gemiddelde. In de loonbelastingdruk is
echter, anders dan bij veel andere landen, weinig
neerwaartse beweging te bespeuren. Ongeveer
eenderde van de ondernemers geeft bovendien aan
dat afschaffing van subsidies in combinatie met
een lagere belastingdruk het perspectief voor het
eigen bedrijf zou verbeteren.
Energieprijzen funest voor concurrentie
De hoogte van de energieprijzen ten opzichte
van andere landen is ook van belang voor de
internationale concurrentiepositie van industriële
bedrijven (vooral in energie-intensieve sectoren
zoals de chemie). Momenteel is de concurrentie-
positie van de energie-intensieve industrie op het
punt van de energieprijzen niet sterk, omdat door
gebrek aan ‘level playing f ield’ de stroomprijs
in Nederland hoger is dan in de ons omringende
landen. Meer dan eenderde vindt dat stijgende
energieprijzen en een ongelijk speelveld in de
wereld tot gevolg hebben dat de concurrentieposi-
tie fors verslechterd (f iguur 2.13). In de chemie,
rubber- en kunststofindustrie en de papier- en
kartonindustrie ligt dit aandeel zelfs boven de
Bron: Ministerie van Financiën
Figuur 2.12 Benchmark nominale vpbtarieven,
1995, 2005
��
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
50%. Kostenstijgingen (w.o. van energie) kunnen
echter maar door een minderheid van de bedrijven
vrijwel geheel worden doorberekend aan afnemers
en de verwachting is niet dat dit zal verbeteren.
Zonder verbeteringen in het speelveld betekenen
aanhoudend hoge energieprijzen dus een somber
perspectief voor energie-intensieve bedrijven.
Infrastructuur op peil, maar…
De ligging van Nederland is gunstig. Bovendien is
er door de beperkte grootte van Nederland relatief
veel asfalt per km2, maar minder per werkzame
persoon (f iguur 2.14). Niettemin nemen ieder
jaar de f iles toe en de bereikbaarheid af. Voor
het verbeteren van infrastructurele knelpunten
zijn door de overheid middelen uitgetrokken,
maar de verwachting is dat die onvoldoende zijn
om het bereikbaarheidsprobleem op te lossen.
Overigens speelt congestie slechts een minimale
rol in de beslissing de productie uit Nederland te
verplaatsen.
De ICT-infrastructuur is in Nederland goed te
noemen, vooral het hoge aandeel van breedband-
aansluitingen.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 2.13 Reactie op stelling stijgende energieprijzen
doen de concurrentiepositie fors verslechteren en
aandeel dat kostenstijgingen door kan berekenen, in
2006 en 2010, in % van respondenten
Bron: IMD 2006
Figuur 2.14 Benchmark weginfrastructuur, 2003
Mens ��4
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
�.1 Arbeidsmarkt en onderwijs
Vergroting menselijk kapitaal in industrie
Scholing, opleiding en training zijn van essen
tieel belang om de benodigde vergroting van
menselijk kapitaal te realiseren. Zeker naarmate
de aard van de arbeid verandert en meer vraagt
van werknemers in Nederland. Sterker inzetten
op het stimuleren van scholing van bestaande
werknemers is noodzakelijk en vindt bij de meer
derheid van de industriële bedrijven plaats.
Overigens hebben niet alle werknemers de
capaciteiten om in dit proces mee te gaan en zijn
verschillen tussen branches groot.
Gebrek aan gekwalificeerd personeel vormt een
rem op de groei in de industrie. Om de beschik
baarheid van hoogopgeleide technici te vergro
ten is door de overheid het Deltaplan Bèta en
Techniek in stelling gebracht. Gezien de ervarin
gen met eerdere, min of meer vergelijkbare pro
gramma’s kan hiervan niet een heel grote omslag
in de keuze voor techniek worden verwacht.
Daarnaast zullen bedrijven zelf structureler met
lokale onderwijsinstellingen moeten samenwerken
om de aansluiting tussen onderwijs en praktijk te
verbeteren en het beroepsonderwijs aantrekkelij
ker te maken.
Hoog kennisniveau wint aan belang
Voor de internationaal concurrerende Nederlandse
industrie is menselijk kapitaal een cruciale factor.
Nederland heeft hoge ambities ten aanzien van
onderwijs. Immers, hoogwaardige arbeid in com-
binatie met geavanceerde technologie zijn dé
wapens waarmee de concurrentiestrijd aangegaan
wordt met lagelonenlanden en waarmee het hoge
welvaartsniveau in stand kan blijven. Onderwijs
is bovendien een noodzakelijke voorwaarde voor
innovatie.
Overigens blijken ook de lagelonenlanden er
veelal een (in toenemende mate) hoogopgeleide
beroepsbevolking op na te houden. Jaarlijks
studeren ruim 351.000 ingenieurs in China en
112.000 in India (incl. IT’ers) af. Tegenover
61.000 in de VS en bijna 200.000 in de EU
(National Science Board). Het aantal bèta-afge-
studeerden per 1.000 inwoners in de leeftijd van
20-29 jaar is met 7 in Nederland een stuk lager
dan in het VK en Frankrijk, maar ligt op hetzelfde
niveau als in de VS.
Het aandeel van hoogopgeleiden in de wetenschap
of technologie van de industriële werkgelegenheid
ligt boven het EU-gemiddelde maar blijft sterk
achter bij Frankrijk, Duitsland en vooral Finland
en Denemarken. Dit is een teken dat de kennis-
intensiteit bij industriële bedrijven in Nederland
verbetering behoeft. In de dienstensector behoort
het aandeel wel tot de Europese top.
Het totale aandeel hoogopgeleiden in de leeftijds-
categorie 25-34 stagneert, waardoor Nederland
een achterstand oploopt ten opzichte van andere
westerse landen waar wel een opwaartse bewe-
ging zichtbaar is. China en India blijven bij deze
relatieve cijfers achter bij de westerse landen,
vanwege de grote populatie-omvang. In absolute
getallen is de groei zeer sterk.
Dalende tendens publieke uitgaven onderwijs
Hoewel het belang van onderwijs dus steeds
groter wordt, nemen de publieke uitgaven aan
onderwijs als percentage van het BBP de afge-
lopen jaren juist af! (f iguur 3.1). Ook in andere
landen is een lichte daling zichtbaar, hoewel
Frankrijk en de VS wel op een hoger niveau
blijven. Het VK heeft Nederland inmiddels inge-
haald. De dalende tendens in Nederland lijkt om
te gaan slaan, aangezien vrijwel alle politieke
�5
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
partijen plannen hebben de onderwijsuitgaven
drastisch te verhogen volgens de verkiezings-
programma’s.
Voor de industrie is het daarnaast van belang dat
het beroepsonderwijs aansluit op de behoeften
van bedrijven. Belangrijk daarbij is vooral dat
er een goede relatie is tussen bedrijf en onder-
wijsinstelling, waardoor het beroepsonderwijs
ook aantrekkelijker wordt voor jongeren. Om
voor de toekomst voldoende technici op te leiden
heeft de overheid het Platform Bèta Techniek 5
opgezet in 2004. Dit platform heeft verschillende
programma’s voor verschillende schoolniveaus
(van primair onderwijs, via middelbaar (beroeps)-
onderwijs tot hbo en universiteit) ontwikkeld,
waarbij de meeste aandacht uitgaat naar het
beroepsonderwijs en de samenwerking tussen
bedrijfsleven en onderwijs.
Overigens heeft het CPB geen aanwijzingen
gevonden voor een tekort aan bèta’s en is het
zelfs zo dat hun arbeidsmarktpositie is verslech-
terd gezien de relatieve loonontwikkeling (CPB,
2005). Vergroting van het aantal afgestudeerde
bèta’s wordt niet effectief geacht ter stimulering
van R&D aangezien ca. 60% van de afgestudeer-
den niet in R&D-banen terechtkomt (anderzijds
dus 40% wel!). Het ROA (Researchcentrum voor
Onderwijs en Arbeidsmarkt) voorspelt niette-
min voor de komende jaren grote tekorten voor
de technische en industrieberoepen (zie ook
f iguur 3.3).
Ook tegenwoordig ervaren werkgevers al pro-
blemen in het werven van personeel. Ook grote
bedrijven als ASML en Philips geven aan in de
huidige aantrekkende conjunctuur inmiddels grote
moeite te hebben met het invullen van vacatures
voor hoger technisch opgeleiden. Kleinere, min-
der aansprekende bedrijven, hebben veelal nog
meer problemen. Aangezien de afgelopen decen-
nia al verschillende programma’s zijn ingezet
om meer jongeren (en vrouwen) voor techniek
te laten kiezen, met beperkte resultaten, is het
nog maar de vraag of het dit keer wel een grote
verandering teweeg brengt.
Laag aandeel kennismigranten
Hooggeschoolden worden internationaal steeds
mobieler. Om deze kenniswerkers aan te trekken
en vast te houden is het dus zaak een aantrekke-
lijk vestigingsklimaat te bieden en weinig drem-
pels op te werpen. Vooralsnog is het buitenland
voor Nederlandse kennismigranten aantrekkelij-
Bron: IMD 2006
Figuur 3.1 Publieke uitgaven aan onderwijs als % van
BBP, 19992004
5 www.platformbetatechniek.nl
�6
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
ker dan andersom. Landen die hierin aanzienlijk
beter presteren zijn Australië en Canada. Het
verder verlagen van drempels voor buitenlandse
kenniswerkers zou Nederlandse bedrijven de kans
bieden om meer gebruik hiervan te maken.
Industrie investeert meer in training
Om als werknemer aantrekkelijk te zijn op de
arbeidsmarkt is regelmatige opleiding en training
noodzakelijk. In Nederland volgen meer volwas-
senen onderwijs of trainingen dan gemiddeld in
Europa en de tendens is tevens opwaarts. Binnen
de industrie volgen in ruim tweederde van de
bedrijven werknemers regelmatig trainingen en
opleidingen (f iguur 3.2). Bovendien vindt nog
eens tweederde dat de noodzaak tot het opleiden
van personeel toeneemt in de aanloop naar 2010.
Het houdt echter wel in dat nog steeds eenderde
van de bedrijven niet doet aan het vergroten
van de kennis en/of vaardigheden van personeel
en hiermee tegen een concurrentie-achterstand
oploopt. Onder meer bij drukkerijen is dit aan-
deel aan de hoge kant (42%), met aan de andere
kant van het spectrum de chemische industrie met
slechts 17% bedrijven waarbij werknemers niet
regelmatig opleidingen volgen.
Industrie: hoogwaardige banen in opkomst
Uit f iguur 3.3 blijkt dat het aantal banen voor
hoger opgeleiden in de industrie de komende
jaren sterker zal groeien dan voor lager en middel-
baar opgeleiden, terwijl in absolute aantallen
de laatste categorieën nog steeds groter zijn.
Overigens is vooral de vervangingsvraag in de
industrie hoog door een vergrijzend personeels-
bestand. Dit leidt vooral tot uittreding van lager
en middelbaar opgeleiden. Vooralsnog zit de
sterkste mismatch dan ook in deze categorie.
Bovendien zijn schoolverlaters steeds minder
direct inzetbaar. Dit heeft een remmende werking
op de groei van de industrie. Om dit te voor-
komen moet de aansluiting tussen school en
praktijk dus drastisch verbeteren, onder meer
door nauwere samenwerking tussen scholen en
bedrijfsleven, maar ook door een kwalitatief goed
docentenbestand.
Niettemin heeft de industrie in toenemende mate
hoogwaardige werkgelegenheid te bieden. Dit
blijkt ook uit de enquêteresultaten; tweederde
Bron: Enquête My Industry
Figuur 3.2 Aandeel bedrijven dat werknemers opleidt
of traint en de ontwikkeling hierin, in % van respon
denten
Bron: CWI
Figuur 3.3 Banen en beroepsbevolkingontwikkeling
productie/onderhoud naar opleidingsniveau (gemiddeld
per jaar x1.000), 20062011
�7
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
van de ondernemers verwacht dat het aandeel
hoger opgeleiden in hun bedrijf zal toenemen
(f iguur 3.4). Met name in de machine-industrie
en de bouwmaterialenindustrie is dit het geval,
terwijl de drukkerijbranche achterblijft.
�.� Imago
Imagoverbetering noodzakelijk
Het imago van de industrie en in het bijzonder
van de industrie als werkgever, helt te veel over
naar de negatieve kant. Om deze beweging om te
buigen zijn acties nodig van vooral de industrie
zelf en daarnaast van brancheorganisaties en
overheid.
Bedrijven zien vooral veel brood in het aanhalen
van de banden met het onderwijs om hiermee
jongeren tijdig vertrouwd te maken met de
industrie.
Goed imago trekt talent
Om adequaat opgeleid personeel aan te trekken
en er ook voor te zorgen dat jongeren perspec-
tief zien in de industrie is een aansprekend en
wervend imago van de sector van belang.
Hoewel verschillende grote industriële bedrijven
(Shell, Philips, Unilever) vrijwel altijd in de
top vijf van meest aantrekkelijke werkgevers
staan, is het algemene beeld van de industrie niet
geweldig. Bovendien komen industriële processen
steeds verder af te staan van consumenten, omdat
ze zich afspelen op ver weg gelegen industrie-
terreinen. Het imago van slechte arbeidsomstan-
digheden en ‘vies’ werk stamt uit vroegere tijden.
De feitelijke situatie in de industrie is vaak heel
anders dan het beeld dat leeft bij het publiek,
waardoor geconcludeerd kan worden dat sprake is
van een imagoprobleem.
Daarnaast worden studies in onder meer de
natuurwetenschappen als moeilijk gezien.
Bovendien wordt verwacht dat hiermee minder
makkelijk succes kan worden behaald dan met
algemene studies. Bij de beroepsopleidingen
speelt bovendien dat een sector als de metaal-
bewerking wordt gezien als sterk conjunctuur-
gevoelig waardoor de baanzekerheid laag is. De
aantrekkingskracht van de industrie voor perso-
neel staat hierdoor onder druk.
De ontwikkelingen rond globalisering geven in dit
opzicht een tweeledig signaal af;
n Enerzijds wordt gesproken over toenemende
kennisintensiteit en hoogwaardigheid (Innova-
tieplatform), wat positief is voor het imago;
n Anderzijds wordt veel gesproken en geschre-
ven over productieverplaatsing in bepaalde
sectoren, waardoor in de media het idee
ontstaat dat de toekomst van Nederland niet
in de industrie ligt, wat averechts werkt voor
het imago. Een voorbeeld is DAF Trucks dat
problemen heeft om vacatures te vervullen
vanwege het slechte imago van de automotive-
sector.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 3.4 Ontwikkeling aandeel hoger opgeleiden in
eigen bedrijf, als aandeel van respondenten
�8
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
De transformatie van de industrie naar een pro-
ductieve, hoogtechnologische bedrijfstak is onvol-
doende bekend bij het algemene publiek. Sterke
punten krijgen weinig aandacht, bijvoorbeeld:
n Hoge productiviteit;
n Hoog innovatief vermogen;
n Maatschappelijke relevantie;
n Sterke verwevenheid met dienstensector.
Ook de in het vorige hoofdstuk gesignaleerde
tendens naar meer hoogwaardige werkgelegenheid
in de industrie past in dit rijtje.
Salarissen bèta’s relatief karig
Het CPB signaleert een toenemend verschil in
salaris tussen bèta’s en economen, waarbij de
economen aan het langste eind trekken. De meest
voor de hand liggende verklaring hiervoor is dat
de relatieve schaarste van bèta’s minder is dan
die van economen, zoals het CPB concludeert 6 .
Hoger opgeleide techneuten kunnen bovendien
last hebben van het slechte imago van de lagere
en middelbare techniekopleidingen.
Voor het imago van technische studies werkt dit
beloningsverschil logischerwijs averechts; het zal
mensen in ieder geval niet stimuleren om voor
een carrière in de techniek te kiezen. Zeker aan-
gezien technische studies als zwaar te boek staan.
Industrie zet in op stageprogramma’s
Industriële ondernemers zitten zelf ook niet stil
om het imago van hun eigen bedrijf te verbeteren.
De meest populaire manier van imagoverbete-
ring op dit moment is door stageprogramma’s en
samenwerking met scholen (f iguur 3.5). Ruim
de helft van de geënquêteerde bedrijven biedt
stageprogramma’s aan. De verwachting van de
ondernemers is dat dit in 2010 nog aan belang is
toegenomen, vooral de structurele samenwerking
met scholen.
Anno 2006 is circa 80% van de bedrijven actief
om het bedrijfsimago te verbeteren; dit aandeel
stijgt naar verwachting verder tot bijna 90% in
2010. Bedrijven zien dus zelf ook de noodzaak
van het verder verbeteren van het eigen imago en
daarmee het imago van de industrie als geheel.
Wellicht niet zo verbazingwekkend is dat kleinere
bedrijven aanzienlijk minder activiteiten ont-
plooien om het eigen imago te verbeteren. Kleine
bedrijven hebben nu eenmaal minder overhead om
dergelijke activiteiten te organiseren. Toch ver-
wachten ook kleine bedrijven in de toekomst meer
te gaan doen, vooral op het gebied van samen-
werking met scholen en van stageprogramma’s.
6 Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt concludeert hetzelfde; technici krijgen in Nederland gemiddeld
1015% minder betaald dan economen.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 3.5 Activiteiten van industriële bedrijven ter
verbetering van het eigen imago, in 2006 en in 2010,
in % van respondenten
�9
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Bedrijven in de rubber- en kunststofindustrie en
chemie blijken minder actief bezig met imago-
verbetering dan bijvoorbeeld de scheepsbouw-
en transportmiddelenindustrie zo blijkt uit de
enquête. Open dagen zijn vooral populair in de
chemische industrie.
Naast deze zaken zou ook het ‘reguliere’ carrière-
pad voor jonge onderzoekers onder de loep
kunnen worden genomen. Veelal is het gebrui-
kelijk dat na een aantal jaren research op een
management taak wordt overgestapt, terwijl een
deel mogelijk liever zelf actief blijft als (senior)
onderzoeker. Een goede aansluiting van de moge-
lijkheden op de wensen van onderzoekers kan
ertoe leiden dat deze langer behouden blijven bij
afdelingen waar personeelsschaarste heerst. Ook
een toename van f iscale kortingen voor bedrij-
ven voor hun R&D-medewerkers (WBSO, f iscale
stimuleringsregeling voor speur- en ontwikke-
lingswerk) en werknemers zelf zijn de moeite van
het overwegen waard.
Verbetering imago technisch onderwijs
Vanuit de overheid wordt gewerkt aan het verbe-
teren van de instroom van hogere bèta-opleidin-
gen via het in de vorige paragraaf aangehaalde
Deltaplan Bèta en Techniek van de ministeries
van EZ en OC&W. Doel is die instroom met 15%
te laten toenemen in 2007 en de uitstroom in 2010
met 15%. Overigens trekken technische studies
aan universiteiten in het jaar 2006/2007 gemid-
deld 4% meer studenten dan het jaar ervoor.
Grootschalige gezamenlijke programma’s ter
verbetering van het imago van de industrie zijn
er echter niet. De verantwoordelijkheid hiervoor
wordt vooralsnog bij de bedrijven, de opleidingsin-
stellingen en brancheverenigingen zelf neergelegd.
Aangezien dit tot nu toe weinig verbetering heeft
gebracht is de tijd inmiddels rijp voor een geza-
menlijke aanpak om een grootscheepse attitude-
verandering bij het publiek teweeg te brengen.
Imago Nederland vestigingsland
Voor nieuwe vestigingen van buitenlandse indu-
striële bedrijven is het imago van Nederland als
industrieel vestigingsland van essentieel belang.
Het vestigingsklimaat van Nederland kan, zoals al
eerder in §2.3 beschreven, wel verbetering op een
aantal punten gebruiken (belastingklimaat, wet-
en regelgeving).
Ook voor buitenlandse kenniswerkers in de indu-
strie moet Nederland een wervend klimaat bieden,
willen deze gewilde medewerkers voor Nederland
kiezen.
�.� Ondernemerschap
Nieuwe OEM’ers in de industrie gezocht!
Om voldoende perspectief voor de industrie in
Nederland te houden, is het van groot belang om
in Nederland innovatieve OEM’ers te creëren en
te houden. Startende innovatieve bedrijven zijn
dus cruciaal voor de Nederlandse industrie en dit
aantal is vooral in de industrie aan de lage kant
(figuur 3.7). Om een omslag mogelijk te maken
is een verbetering nodig in de bekendheid met
het ondernemerschap bij technische opleidingen
alswel het daadwerkelijk beschikbare durfkapitaal
voor startende vernieuwende bedrijven. Zonder
verandering ontstaat er onvoldoende nieuwe
aanwas en is het toekomstperspectief voor de
industrie aanzienlijk somberder.
Daarnaast is het van belang dat buitenlandse
bedrijven Nederland een aantrekkelijke vestigings
plaats vinden voor investeringen (zie §2.3),
aangezien dit een nog kortere weg is naar groot
schalige nieuwe bedrijvigheid.
�0
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Ondernemerschap cruciaal voor groei
Nieuw ondernemerschap is van essentieel belang
in de industrie. Nieuwe bedrijven ontwikkelen
nieuwe producten (en diensten), zorgen hiermee
voor economische groei en werkgelegenheid en
bieden een markt voor toeleveranciers.
Van oudsher staat de VS in vergelijking met
(continentaal) Europa bekend om de relatief hoge
risicobereidheid en het sterke individualisme van
mensen. Dit bepaalt, naast de mate van (admi-
nistratieve) belemmeringen, de bereidheid van
mensen om ondernemer te worden.
De statistieken wijzen echter uit dat Nederland
inmiddels wat betreft aandeel van ondernemers
in de beroepsbevolking vrijwel gelijk scoort aan
de VS, zij het iets onder het EU-15 gemiddelde
(f iguur 3.6). In dit opzicht is in de jaren negentig
duidelijk vooruitgang geboekt en de trend is nog
steeds opwaarts. Overigens betreft dit voor een
groeiend deel zelfstandigen zonder personeel.
De leidende rol in Italië heeft overigens vooral
te maken met knellende wetgeving bij een werk-
nemersbestand boven de 12 personen. Hierom
wordt vaak een nieuw bedrijf opgericht naast het
bestaande bedrijf.
Het aankomend jong ondernemerschap blijft
echter achter bij het EU-gemiddelde. Anders dan
in de dienstverlening neemt bovendien het totale
aantal bedrijven in de industrie niet toe, maar af
(f iguur 3.7). Naast een sterke trendmatige stijging
van het aantal opheffingen, is sinds 2000 het
aantal starts van nieuwe bedrijven (niet zijnde
dochterbedrijven, overigens verandert het beeld
niet als deze wel worden meegenomen) eveneens
teruggelopen. De verwachting is niet dat deze
tendens vanaf 2004 omgebogen is.
Bron: OESO en Eurostat, bewerking EIM
Figuur 3.6 Ondernemersquote, 1990, 2000, 2004
Figuur 3.7 Ontwikkeling aantal bedrijfsstarts en
opheffingen, 19872004
Bron: EIM
�1
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Gezien de toename van het belang van ‘high-tech’-
producten binnen het exportpakket is vooral het
aantal technostarters interessant. Nederland doet
het wat dit betreft gemiddeld, maar blijft weer ach-
ter als het gaat om snel groeiende ondernemingen.
Een verbetering van het ondernemingsklimaat zou
vooral deze groep ten goede moeten komen.
Beschikbaarheid durfkapitaal beperkt
Met name startende technologiebedrijven onder-
vinden problemen met de f inanciering van inves-
teringen. De risico’s zijn veelal te groot voor
banken en andere reguliere f inanciers, zodat
gebruik moet worden gemaakt van participatie-
maatschappijen, zogenoemde ‘informal investors’
en subsidies. Terwijl de laatste wel redelijk voor-
handen zijn, geldt dit niet voor het eerste.
Overheid in actie voor ondernemerschap
Om voldoende en goede ondernemers te verkrij-
gen heeft de overheid verschillende beleidslijnen
uitgezet. Naast het verminderen van de belem-
meringen om te gaan ondernemen (administra-
tieve lasten) werkt de overheid tevens aan andere
zaken, waarvan voor de industrie het meest rele-
vant zijn:
n het borgen van ondernemerschap in het onder-
wijs (meer ondernemende studenten);
n verbetering van de f inancieringsmogelijkheden
(ook specif iek voor groeiers);
n actieplan bedrijfsoverdracht;
n het stimuleren van snelle groeiers en techno-
starters.
In het kader van dit laatste thema is de ‘Techno-
Partner Seed Capital’ (www.technopartners.nl)
regeling gestart. Die ondersteunt potentiële
ondernemers om met hun technische vinding een
onderneming te starten. Daarnaast richten bedrij-
ven als Shell, Philips en ASML zelf investerings-
fondsen op. Deze initiatieven sluiten aan bij de
behoefte die er is aan nieuwe, innovatieve onder-
nemers in de techniek.
Ondernemerschap=onderscheidend vermogen
Ondernemers in de industrie proberen op verschil-
lende manieren voor onderscheidend vermogen te
zorgen. In de enquête mochten ondernemers drie
aspecten kiezen die hun bedrijf onderscheidend
maakt van concurrenten. Slechts 5% heeft laagste
prijs gekozen. Enerzijds lijkt dit positief, gezien
de kostenstructuur van Nederland. Anderzijds is
prijs in de praktijk nog steeds veelbepalend in veel
branches binnen de industrie, waardoor het door
ondernemers wellicht als vanzelfsprekend wordt
gezien dat daarop wordt geconcurreerd. In de voe-
dings- en genotmiddelenindustrie en de rubber- en
kunststofindustrie is het aandeel ondernemers dat
op laagste prijs concurreert overigens twee keer zo
hoog als in de gehele industrie.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 3.8 Onderscheidende aspecten, in 2006 en
2010, in % van respondenten
��
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Flexibiliteit is de meestgenoemde onderschei-
dende factor (het sterkst in de drukkerijbranche).
Flexibiliteit moet daarbij worden opgevat als de
mate waarop ondernemingen inspelen op de wen-
sen van klanten. Op tweede plaats volgt topkwa-
liteit (het sterkst in de scheepsbouw). Met name
kleine bedrijven zien flexibiliteit als hun kern-
competentie. Voor de toekomst wordt vooral vaker
ingezet op partnership met klanten en/of leveran-
ciers, technologische vernieuwing en het bieden
van een totaaloplossing.
Opvallend is dat creativiteit in het industriële
MKB aanzienlijk belangrijker wordt geacht
dan onder grotere bedrijven, terwijl voor tech-
nologische vernieuwing het omgekeerde geldt.
Vormgeving speelt blijkbaar nog een onder-
geschikte rol in de industrie, onafhankelijk van
bedrijfsgrootte (het hoogst scoort de drukkerij-
branche met 9% van de respondenten).
�.4 Samenwerken
Samen sterk naar �010, of niet?
Samenwerking biedt bedrijven de mogelijkheid
om optimaal gebruik te maken van bij partners
aanwezige capaciteiten en kennis. Dit draagt
bij aan het oplossen van mogelijke problemen
met beperkte schaalgrootte die een deel van de
industriële bedrijven parten speelt. De beperkte
samenwerkingsbereidheid met collegabedrijven
geeft aan dat de noodzaak tot samenwerking nog
onvoldoende aanwezig gevoeld wordt door onder
nemers. Vaak vindt samenwerking vanuit opportu
nisme plaats.
Zorgwekkend is dat een groot deel van de kleinere
bedrijven buiten de boot valt als het gaat om
samenwerkingsverbanden; zowel met ketenpart
ners als met kennisleveranciers. Dit heeft een
negatief effect op het toekomstperspectief voor
deze bedrijven.
Om voor de welwillende bedrijven de drempel
voor samenwerking te slechten is een rol weg
gelegd voor brancheorganisaties, overheid en
instellingen als Syntens.
Bundeling van krachten nodig
Over het geheel genomen is de Nederlandse
industrie in internationaal opzicht kleinschalig,
al zijn er natuurlijk verschillen binnen en tussen
sectoren. Ondanks dat is er ook een aantal hoog-
waardige industrieën (of industriële niches) waar-
in Nederlandse bedrijven een leidende rol spelen.
De groeiende omvang van eindafnemers (steeds
vaker internationale conglomeraten) vraagt niet-
temin ook van toeleverende bedrijven een bepaal-
de minimum schaalgrootte, ofwel van het eigen
bedrijf ofwel van een samenwerkingsverband
waarin het bedrijf participeert. Het is daarom
opvallend dat het overgrote deel van de bedrijven
tevreden is met de huidige bedrijfsgrootte met
het oog op de toekomst (f iguur 3.9). Met name
OEM’ers vinden hun schaalgrootte voldoende
(70%). De vraag is of daadwerkelijk kan worden
voldaan aan de (toekomstige) eisen van afnemers
Bron: Enquête My Industry
Figuur 3.9 Plannen bedrijfsgrootte industriële bedrij
ven, in % van respondenten
��
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
of dat ondernemers hun kop in het zand steken
omdat de nood nu nog niet hoog genoeg is?
Bijna een kwart van de ondernemers in de indu-
strie acht de eigen bedrijfsgrootte onvoldoende.
Slechts 5% van de ondernemers wil echter via
fusies of overnames een grotere schaal bereiken.
Vooral grondstoffenleveranciers denken voordelen
met fusies of overnames te behalen, bij process
suppliers is het animo het geringst. Vaker kiest
men voor groei op eigen kracht of via de inscha-
keling van samenwerkingspartners. Samenwerking
met collega-bedrijven biedt bijvoorbeeld de
mogelijkheid om grotere partijen te kunnen pro-
duceren en daarmee grotere afnemers (beter) te
kunnen bedienen.
Sterk in kennis door samenwerking
Ook schaalgrootte op het gebied van kennisclus-
ters is van belang. Indien clusters onvoldoende
groot of sterk zijn, ontstaat het gevaar dat er
onvoldoende absorptievermogen voor deze ken-
nis is en dat dit in andere landen beter wordt
opgepakt.
Een ander punt is de aansluiting tussen kennis bij
(semi) publieke instellingen en het bedrijfsleven.
In het bijzonder het kleinbedrijf maakt weinig
gebruik van in Nederland beschikbare kennis,
waardoor hoogwaardig onderzoek en ontwikke-
ling uiteindelijk slechts mondjesmaat tot nieuwe
producten in de markt leiden. In internationaal
opzicht bevindt Nederland zich in de mondiale
top tien als het gaat om kennisoverdracht tussen
bedrijven en universiteiten (SEO, 2006). Deze
relatief sterke score herbergt echter in absolute
zin nog steeds een lage score (6-) die vrij con-
stant is gebleven sinds 2000.
Minder samenwerking kleine bedrijven
Overigens blijken kleinere bedrijven minder
samen te werken dan grote. Dit terwijl verwacht
zou worden dat vooral kleinere bedrijven partners
zouden zoeken om schaalnadelen op te heffen.
Anderzijds kan dit ook betekenen dat kleinere
bedrijven minder serieus worden genomen door
potentiële samenwerkingspartners, omdat ze
minder te bieden hebben. Het verschil is het
grootst als het gaat om samenwerking met ken-
nisinstellingen en brancheverenigingen. Indien de
belangrijkste oorzaak voor beperkte samenwer-
king onwil is, is hier weinig tegen te doen. Als
het onvermogen is, moeten alle zeilen bijgezet
worden om bedrijven te ondersteunen bij het
vinden van samenwerkingspartners. Hierin spelen
brancheorganisaties en instellingen als Syntens
een centrale rol. Om op langere termijn samen-
werking tussen de oren van ondernemers te krij-
gen is het belangrijk dat in het onderwijs (meer)
aandacht wordt besteed aan samenwerking.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 3.10 Regelmatige samenwerking met verschil
lende partners, in % van respondenten
�4
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Afnemer populairste partner
Bedrijven in de industrie werken in de praktijk
het meest samen met leveranciers en afnemers
(f iguur 3.10). Op de derde plaats staan branche-
verenigingen, gevolgd door collega-bedrijven,
waarmee slechts een kwart van alle bedrijven
regelmatig samenwerkt. Vooral in de papier- en
kartonindustrie en de chemische industrie wordt
weinig samengewerkt met collega-bedrijven.
Overigens is het aantal bedrijven actief in deze
sectoren ook beperkt. Uit onderzoek onder de
kunststofindustrie is gebleken dat de belangrijk-
ste redenen voor een lage samenwerkingsgraad
zijn dat men geen informatie uit wil wisselen met
concurrenten en dat de voordelen niet opwegen
tegen de nadelen 7 . Dergelijke zaken spelen in
aanzienlijk mindere mate als wordt samengewerkt
met leveranciers of afnemers. Met name de laatste
categorie biedt natuurlijk uitgelezen perspectieven
om door productontwikkeling op maat uiteindelijk
de omzet te vergroten.
Veel wordt in de media geschreven en aan de
borreltafel gesproken over de slechte aansluiting
van de vaardigheden van schoolverlaters op de
praktijk in veel branches. Het merendeel van
de werkgevers geeft dan ook aan zelf een brug
te slaan tussen school en werk door regelmatig
(18%) of incidenteel (33%, niet in f iguur opgeno-
men) met onderwijsinstellingen samen te werken.
Dit verbetert bovendien het imago van industriële
bedrijven bij jongeren. In de scheepsbouwindu-
strie werkt zelfs bijna 90% incidenteel of regel-
matig samen met scholen.
Tendens naar meer samenwerking
Richting 2010 wordt er in meer of mindere mate
een intensivering van de samenwerking met een
diversiteit aan partijen verwacht. Afnemers en
leveranciers blijven het meest populair. Bovendien
blijkt dat vooral de bedrijven die al regelmatig
samenwerken een verdere intensivering voorzien.
De kans is aanwezig dat de andere bedrijven,
zoals gezegd vooral de kleinere, de boot missen.
In de huidige veranderende wereld is het voor
ieder bedrijf van belang of de huidige strategische
koers een goed vooruitzicht biedt op versterking
of behoud van de positie in de keten. Doorgaan
op dezelfde weg zonder strategische keuzes op
het gebied van schaalgrootte en samenwerking
kan betekenen dat men het op den duur niet meer
bolwerkt.
Subsidies samenwerking kennisinstellingen
De samenwerking tussen kennisinstellingen en
industriële bedrijfsleven is zoals gezegd gemid-
deld ondermaats, waardoor veel aanwezige ken-
nis onbenut blijft, wat innovatie in de weg zit.
Dit wordt ook de overheid erkend en er zijn
middelen vrijgemaakt voor de lange termijn
samenwerking tussen bedrijven en publieke
instellingen in het kader van het zogenoemde
Smart Mix subsidieprogramma met een jaar-
lijks budget van € 100 mln (meer informatie op
www.smartmix.nl).
7 Sectorstudie Kunststofindustrie, november 2005
Vernieuwing 4�6
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
4.1 Technologie
Beperkte verhoging R&D verwacht
Slechts eenderde van de bedrijven is van plan de
R&Dinvesteringen de komende jaren substantieel
te verhogen. Bovendien baart de groep bedrijven
die nog steeds weinig aandacht heeft voor innova
tie grote zorgen. Indien na alle aandacht die er is
voor de ondersteuning bij innovatie door instel
ling gen als Syntens, kennisvouchers en belas
tingvoordelen nog weinig tot niets op dit gebied
wordt gedaan is het de vraag of deze ondernemers
ooit zover komen. Op den duur zal de continuïteit
van deze ondernemingen onder druk komen te
staan en zullen de vernieuwende bedrijven de slag
winnen.
De commerciële uitnutting van kennis over nieuwe
technologieën door het ontwikkelen van nieuwe
producten blijft in Nederland achter. Deels zal dit
komen door gebrek aan financieringsmogelijk
heden, maar ook sociale innovatie speelt hierbij
een rol om vernieuwingen een betere voedings
bodem binnen organisaties te laten krijgen. Uit de
enquête blijkt geen duidelijke roep om een speci
fieke verbetering van overheidsbeleid met betrek
king tot innovatie.
Betere concurrentiepositie door innovatie
Vernieuwing is cruciaal voor het behouden en
versterken van de Nederlandse concurrentiepositie
in de huidige dynamische geglobaliseerde wereld.
Technologische innovaties zijn hierbij van essen-
tieel belang. Dit type innovatie is pas écht succes-
vol als een behoefte in de markt gekoppeld kan
worden aan een nieuw beschikbare technologie.
Nieuwe technologie komt voort uit wetenschap-
pelijk en toepassingsgericht onderzoek en ontwik-
keling (R&D).
Technologieën die anno 2006 een sterke impact
hebben, zijn bijvoorbeeld nanotechnologie en
biotechnologie.
Industrie grootste innovator van Nederland
Wereldwijd scoort Nederland goed wat betreft
investeringen in R&D, maar vergeleken met de
welvarende landen scoort Nederland slechts
gemiddeld (f iguur 4.1).
Van alle R&D-uitgaven is het grootste deel
afkomstig van het bedrijfsleven en iets meer dan
eenderde van de overheid. Binnen het bedrijfs-
leven is ruim driekwart van de R&D-uitgaven
voor rekening van de industrie. Deze investerin-
gen zijn in tien jaar tijd teruggelopen, maar laten
sinds 2004 weer een lichte stijging zien (SEO,
2006). Hoewel ruim de helft van alle bedrijven
in de industrie actief bezig is met innovatie, is
driekwart van de totale R&D-uitgaven afkomstig
van slechts 5% van de bedrijven (CBS, 2006)!
De innovatiebasis van Nederland is wat dat
betreft dus smal; als enkele grote op innovatie
gerichte industriële bedrijven vertrekken, zal het
Nederlandse innovatieve vermogen van de indu-
Bron: IMD 2006
Figuur 4.1 R&Dintensiteit, 2004, in % van BBP
�7
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
strie snel zijn gemarginaliseerd. Bovendien is dus
bijna de helft van de industriële bedrijven niet
actief op vernieuwingsgebied. Dit is een zorgwek-
kend gegeven aangezien Nederland het steeds
meer van vernieuwende activiteiten met een hoge
toegevoegde waarde moet hebben. Overigens
is het niet verwonderlijk dat niet alle bedrijven
R&D-uitgaven registreren. Vooral bij kleine
bedrijven zal vaak sprake zijn van kleine techno-
logische verbeteringen die worden doorgevoerd
en die niet onder de noemer R&D te boek zullen
staan.
Commercieel succes vernieuwing blijft achter
Belangrijker nog dan de input van R&D is wat
er uiteindelijk mee tot stand komt. Een manier
om het succes te meten is met aangevraagde
octrooien bij het Europees Octrooibureau (EPO).
Nederland scoort hierbij een vierde plaats, na
Duitsland, Finland en Zweden. Het aantal aan-
gevraagde octrooien is in de afgelopen 10 jaren
sterk toegenomen, zowel in Nederland als in de
andere landen. Overigens vragen vooral grote
multinationals octrooien aan, met name in de
chemie, de elektrotechnische industrie en de
machine-industrie.
De inzet van nieuwe technologieën in nieuwe
en verbeterde producten is de indicator waarop
commercieel succesvolle innovatie kan worden
beoordeeld. Het omzetaandeel van technologisch
nieuwe en verbeterde producten in de industrie-
sector blijkt in Nederland echter af te nemen
(CBS, 2006). Dit betekent dat de Nederlandse
‘kennisparadox’ nog steeds opgeld doet: hoewel
veel nieuwe technologische kennis wordt ontwik-
keld, blijft de commerciële toepassing hiervan in
nieuwe producten achter. Als oorzaken worden
in de literatuur veelal coördinatieproblemen
(men weet elkaar niet te vinden) en gebrek aan
daadwerkelijk durfkapitaal genoemd. Naast deze
externe factoren zijn er ook bedrijfsinterne facto-
ren van belang; het rendement en de markt wor-
den als te onzeker gezien; de risico’s worden dus
als te hoog beoordeeld (SEO, 2005). Bovendien
is de vraag of de organisatiestructuur voldoende
voedingsbodem biedt voor vernieuwing (zie
§ 4.2).
Impuls innovatie bij eenderde ondernemers
Meer dan eenderde van de ondernemers in de
industrie geeft aan de R&D uitgaven de komende
jaren sterk te verhogen (f iguur 4.2). Overigens is
dit aandeel bij bedrijven met meer dan 50 werk-
nemers aanzienlijk hoger (44%) dan bij kleine
bedrijven (31%). De meerderheid onderschrijft
deze stelling dus niet, wat zorgen baart aangezien
technologische innovaties in toenemende mate
van belang zijn om de internationale concurrentie
het hoofd te kunnen bieden. Overigens zijn niet
voor alle bedrijven productinnovaties even inte-
ressant, procesinnovaties zijn wel voor alle bedrij-
ven van belang.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 4.2 Reacties op stellingen, in % van respon
denten
�8
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Vernieuwing processen en klantenbestand
Meer dan eenderde van de respondenten van de
enquête verwacht dat zijn machinepark in 2010
voor minstens de helft bestaat uit nieuwe machi-
nes. Vanzelfsprekend verschilt de gemiddelde
levensduur van machines sterk tussen sectoren.
Met name bij de drukkerijen wordt veel vernieu-
wing verwacht (56%), terwijl in de scheepsbouw-
industrie slechts 18% aangeeft dat de helft van
het machinepark wordt vernieuwd in de komende
vier jaren.
Voor 2010 verwacht eenderde van de ondernemers
dat hun klantenbestand voor ten minste de helft
uit nieuwe klanten bestaat. Dit geeft een indicatie
van de mate van gedrevenheid van de onderne-
mers, maar ook de vernieuwingsgezindheid voor
zover ook nieuwe markten worden aangeboord.
Internationale concurrentie op innovatie
Het streven om iedere activiteit op de meest
geschikte locatie op de wereld uit te laten voeren
blijft niet beperkt tot productie-activiteiten. Ook
onderzoek en ontwikkeling komen in aanmer-
king voor verplaatsing. Zo kan door verplaatsing
van productie het aantrekkelijker worden om de
R&D dicht bij de nieuwe productielocatie uit te
voeren. Eenderde van de ondernemers is het met
deze stelling eens (f iguur 4.2). Een grotere groep
respondenten deelt deze mening echter niet, al
verwacht maar een heel klein deel dat Nederland
de technologische voorsprong op opkomende
landen vergroot (f iguur 4.2). Ondernemers die
globalisering als bedreiging ervaren zijn nog iets
minder positief over de Nederlandse R&D-positie.
Technologische vernieuwing wordt niettemin door
een licht toenemend aandeel respondenten (29%
in 2006 naar 34% in 2010) gezien als aspect dat
het eigen bedrijf van concurrenten onderscheidt
(zie f iguur 3.9 van §3.3). Dit betekent dus dat
de ondernemers meer vertrouwen hebben in hun
eigen bedrijf als het gaat om technologische
vernieuwing, dan in de Nederlandse industrie als
geheel.
Innovatie kernpunt overheidsbeleid
De overheid heeft een belangrijk aandeel in
de R&D-uitgaven (zie f iguur 4.1). Onder meer
omdat de f inanciering van innovaties veelal te
risicovol is voor reguliere f inanciers en uit de
markt onvoldoende durfkapitaal beschikbaar is.
Wetenschappelijk onderzoek aan universiteiten
en andere instellingen komt dan ook vooral voor
rekening van de overheid, maar onderzoek door
bedrijven kan tevens op een bijdrage van de over-
heid rekenen (van gemiddeld zo’n 15% van de
kosten). Daarnaast wordt het innovatieklimaat
voor een belangrijk deel bepaald door het stelsel
van wetten en regels die gelden, bijvoorbeeld
met betrekking tot octrooien en intellectueel
eigendom. Zo zijn de kosten van octrooien in
Nederland en Europa vijfmaal zo hoog als in de
VS, wat voor een concurrentienadeel zorgt.
Zaken die in 2006 prioriteit hebben, onder meer
voortvloeiend uit de Industriebrief, zijn verbete-
ring van de kennisverspreiding naar het MKB (via
onder meer innovatievouchers, innovatieprestatie-
contracten en uitbreiding van de WBSO), innova-
tieprogramma’s en toponderzoek.
Uit de enquête blijkt dat eenderde van de onder-
nemers voor meer subsidies voor innovatie in
bedrijven is (zie f iguur 2.12 in §2.3). Overigens
is een net zo grote groep de mening toegedaan dat
subsidies beter kunnen worden afgeschaft in com-
binatie met lagere belastingdruk. Het animo voor
meer of betere technologische instituten of betere
�9
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
toegang daartoe is met resp. 14% en 18% aan-
zienlijk lager en leeft aanzienlijk sterker binnen
de grote bedrijven dan bij de kleinere. De vraag is
of in de toekomst vooral moet worden ingezet op
ieder bedrijf gelijke kansen geven bij innovatie,
of prioriteit geven aan enkele technologieën of
clusters via ‘picking the winners’ waarbij enkele
industriële boegbeelden worden gekozen. Door de
keuze voor sleutelgebieden is sinds enkele jaren
dit laatste het geval.
4.� Sociale innovatie
Sociale innovatie loont
Om de internationale concurrentie het hoofd te
bieden is naast een hoog opleidingsniveau een
optimaal gebruik van creativiteit in toenemende
mate van belang. Dit geldt zowel voor de stroom
nieuwe ideeën van eigen werknemers als voor de
inzet van aanbieders van creatieve diensten als
ontwerpbureaus.
Wat betreft het eerste is vooral van belang dat
bedrijven inzien wat sociale innovatie en het
benutten van de creativiteit van de eigen mede
werkers hun te bieden heeft. Dat een goede voe
dingsbodem voor vernieuwing ontstaat. Dit vraagt
om een actievere rol van brancheorganisaties en
overheid om de commerciële mogelijkheden tussen
de oren van de ondernemers te krijgen en ervoor
te zorgen dat deze ook worden benut. Sociale
innovatie gericht op het beter benutten van
creativiteit kan bijvoorbeeld plaatsvinden door
het instellen van een ideeënmanager. Deze heeft
als taak het stimuleren van nieuwe ideeën en het
behandelen en bewaken van ingediende ideeën.
Wat is sociale innovatie eigenlijk?
Sociale innovatie is het vernieuwen van arbeids-
verhoudingen, met als doel het verbeteren van de
effectiviteit of eff iciency. Om sociale innovatie
van de grond te krijgen is het van belang dat er
een gedragsverandering plaatsheeft bij onderne-
mer en medewerkers. Om dat te bereiken zal ook
de houding van betrokkenen binnen het bedrijf
moeten veranderen. Sociale innovatie wordt
tegenwoordig vaak gelijk gesteld met andere vor-
men van innovatie, zoals technische innovatie. Dit
is niet helemaal correct. Sociale innovatie vormt
namelijk veel meer een middel om andere vormen
van vernieuwing te stimuleren.
Sociale innovatie en nieuwe ideeën
Een voorbeeld van sociale innovatie is het stimu-
leren van ideeën, om zo vernieuwing aan te moe-
digen. De gedachte hierbij is dat iedere innovatie
begint met een idee. Medewerkers vormen de
belangrijkste bron van ideeën. Voor het continue-
ren en doorgroeien van het bedrijf is het daarom
van groot belang dat nieuwe ideeën er rijkelijk
stromen. Zeker in het MKB gaat het doorgaans
niet om ideeën die de wereld op zijn kop zetten,
maar veel meer om ‘kleinere’ ideeën, die MKB-
ondernemers in staat stellen om tegen geringe
kosten toch vernieuwend te zijn.
Ruimte voor nieuwe ideeën
Niet alleen ruimte om bestaande ideeën boven
water te krijgen is van belang, maar ook om het
stimuleren van nieuwe ideeën. Bijvoorbeeld door
het verminderen van regels en procedures op
de werkvloer, met als doel het vergroten van de
flexibiliteit van medewerkers. En het belonen van
teamprestaties in plaats van individuele presta-
ties, waardoor onderlinge kennisuitwisseling en
kruisbestuiving wordt gestimuleerd. Dit daagt
medewerkers uit om kansen en oplossingen vanuit
een andere hoek te bekijken. Daarnaast zorgt ken-
40
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
nisdeling ervoor dat bruikbare ideeën beter toe-
pasbaar zijn omdat het eindproduct vanuit meer-
dere vakgebieden is bestudeerd. In het verlengde
hiervan ligt het vergroten van de diversiteit van
het personeelsbestand. Het confronteren van men-
sen met verschillende meningen is van belang
om buiten het bestaande denkkader te treden. Dit
voorkomt ook het vastroesten van medewerkers en
de onderneming.
Ook het vergroten van de zelfwerkzaamheid,
verantwoordelijkheid en beslissingsbevoegdheid
van medewerkers biedt meer ruimte voor ideeën
omdat zij de mogelijkheid krijgen om het proces
om een andere manier in te vullen. Dit zorgt er
bovendien voor dat de betrokkenheid van mede-
werkers bij het bedrijf wordt vergroot. Ook het
aanbieden van aanvullende opleidingen en trai-
ningen draagt hieraan bij. Het belang hiervan
wordt overigens ook door de ondernemers erkend,
aangezien bij driekwart van de ondernemingen
personeel trainingen en opleidingen volgt (zie
f iguur 3.3 van §3.1).
4.� Design
Verhoging inzet design biedt kansen
Design wordt slechts beperkt ingezet in de indu
strie, zowel in 2006 als in de aanloop naar 2010.
Voor zover de beperkte inzet te wijten is aan
onbekendheid met de mogelijkheden die design
biedt is het van belang de bekendheid te vergro
ten. Hoewel het niet in iedere markt even relevant
is, kan design immers wel degelijk toegevoegde
waarde bieden en hierdoor het verschil maken.
Design en de mogelijkheden van samenwer
king met creatieve bedrijven zouden een grotere
rol moeten spelen tijdens opleidingen en meer
aandacht krijgen in vakbladen en tijdens bijeen
komsten om meer ondernemers te bereiken.
Vernieuwing door design
Eén van de manieren waarop creativiteit tot uiting
kan komen is door design. Design kan zowel
ingezet worden voor de (buitenkant van) produc-
ten als zaken als verpakkingen en communicatie-
uitingen (website, ‘corporate identities’). Bij de
huidige veranderende markt is design één van de
onderscheidende factoren in de concurrentie met
andere (internationale) bedrijven en kan hiermee
worden gezien als onderdeel van de ‘marketing-
mix’ van industriële bedrijven.
Het aandeel industriële ondernemers dat design
(vormgeving) tot de top drie onderscheidende
aspecten rekent is echter nog slechts 3% en stijgt
ook nauwelijks in de aanloop naar 2010 (zie
§3.3, f iguur 3.8). In internationaal opzicht blijkt
Nederland bovendien slecht te scoren als het gaat
om het doorvoeren van niet-technologische inno-
vaties op het gebied van marketing en esthetische
productaanpassingen (CBS, 2006).
Samenwerking met creatieve industrie
Bij het inzetten van design kunnen industriële
ondernemingen gebruik maken van de creatieve
bedrijfssectoren (kunst- en erfgoedsector, media
en entertainment en creatieve zakelijke dienst-
verlening). Deze zijn, in internationaal opzicht,
goed ontwikkeld. Vooral de ‘game’ industrie en
‘content’ ontwikkeling (‘web design’) doen het
goed. Niettemin zijn er een aantal knelpunten,
zoals onvoldoende aandacht voor de commerciële
exploitatie van ideeën en onvoldoende samen-
werking tussen creatieve beroepen en het bedrijfs-
leven. Overigens is kennis een basisvereiste voor
het gebruik maken van creativiteit in de industrie,
41
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
waar de productieprocessen en –producten veelal
complex zijn en hoge kwaliteitseisen gelden.
Hierdoor doemt als knelpunt op dat er onvol-
doende aanwas is van medewerkers met zowel een
creatieve als technische achtergrond.
Potentieel design onderbenut in industrie
Het aandeel ondernemers in de enquête dat
design van essentieel belang vindt is anno 2006
nog beperkt. Meer dan een kwart vindt het zelfs
onbelangrijk. Met name bedrijven die een eigen
eindproduct voortbrengen (OEM’ers) maken
gebruik van design, al blijft het verschil met de
rest beperkt. Uitzondering hierop is de drukkerij-
sector, waarvoor design van groot belang is, met
name omdat de hoogwaardige grafische industrie
veel samenwerkt met hoogwaardige grafische
ontwerpers. Aan de andere kant van het spectrum
staat de chemie, vooral voor bedrijven in de
basischemie is design minder van belang.
Voor 2010 wordt de rol van design aanzienlijk
groter geacht, ondernemers zien dus meer moge-
lijkheden (f iguur 4.3). Op basis hiervan zou
een toename in de mate van samenwerking met
ontwerpbureaus worden verwacht. Uit f iguur 3.10
van het vorige hoofdstuk blijkt dat slechts een-
vijfde van de ondernemers verwacht meer samen
te gaan werken met ontwerpbureaus en dan vooral
degenen die al samenwerken. Van de niet samen-
werkende bedrijven is slechts 5% van plan dit in
de toekomst met ontwerpbureaus te gaan doen.
Veel ondernemers laten deze mogelijkheid dus
vooralsnog links liggen als mogelijk ‘wapen in de
strijd’ tegen marktaandeelverlies door de snelle
opkomst van landen in Midden- en Oost-Europa
en Azië. Hier is een duidelijke rol weggelegd
voor brancheorganisaties en de overheid, ook
door technici al vroegtijdig (tijdens de opleiding)
bekend te maken met de mogelijkheden.
Industrial design meest interessant
Design wordt door de ondernemers het meest
belangrijk geacht voor productontwikkeling,
vooral in de transportmiddelenindustrie, maar
aanzienlijk minder bij drukkerijen (f iguur 4.4).
Wederom geldt dit met name voor OEM’ers, aan-
gezien deze verantwoordelijk zijn voor een eigen
eindproduct. ‘Advertising’ en de eigen website
zijn tevens zaken waarvoor design van groot
belang is als het gaat om industriële bedrijven.
In de voedings- en genotmiddelenindustrie volgt
Bron: Enquête My Industry
Figuur 4.3 Belang design in de eigen markt in 2010, in
% van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 4.4 Belangrijke rol design in proces in 2010, in
% van respondenten
4�
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
logischerwijs het verpakkingsontwerp kort hierop,
terwijl dit in andere sectoren minder belangrijk is.
Richting 2010 neemt het belang van design voor
de genoemde zaken in meer of mindere mate toe.
De sterkste verschuiving vindt plaats bij externe
communicatie.
De kwaliteit van het Nederlandse design wordt
door het merendeel van de ondernemers die aan-
geven design van belang te vinden voldoende
geacht, zodat design niet in het buiten land hoeft
te worden gekocht (f iguur 4.5). Slechts 8% is het
hiermee oneens. Dit geeft aan dat de Nederlandse
positie op (industrieel) design gebied sterk is. Een
oproep derhalve aan de Nederlandse industrie om
hier meer gebruik van te maken.
Overheid verbindende rol industrie en creatieve sector
Een betere benutting van de economische potentie
van de creatieve klasse is onderwerp van over-
heidsbeleid. De overheid heeft de taak op zich
genomen om barrières voor samenwerking door
onbekendheid met elkaars mogelijkheden te verla-
gen. Daarnaast is het van belang dat de overheid
zorg draagt voor bescherming van intellectueel
eigendom als prikkel voor creatieve prestaties.
Vooral door ICT wordt dergelijke bescherming
steeds lastiger.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 4.5 Stelling: De kwaliteit van Nederlands design
voldoet aan de eisen van mijn bedrijf, daarvoor hoef
ik niet naar het buitenland, in % van de bedrijven die
design daadwerkelijk van belang vinden
Duurzaamheid 544
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
5.1 Kansen door duurzaamheid
Economische noodzaak duurzaamheid
Aandacht voor duurzaamheid bij het ondernemen
in de industrie loont, het gaat niet alleen om
‘people’ and ‘planet’ maar ook om ‘profit’. Zowel
vanuit de hoek van besparingen als het realiseren
van nieuwe opbrengsten zijn de voordelen zicht
baar. Zeker aangezien door de toegenomen vraag
vanuit de snelgroeiende ontwikkelingslanden de
grondstof en energieprijzen sterk zijn gestegen en
het milieu steeds meer onder druk komt te staan.
Duurzaamheid wordt door een meerderheid van
de industriële ondernemers inderdaad als kans
gezien. Niettemin is er tevens een grote groep
(40%) die aangeeft niet te weten of dit het geval
is of duurzaamheid niet van belang acht voor zijn
bedrijf. Hier is dus werk aan de winkel voor over
heid en brancheorganisaties om de mogelijkheden
van duurzaamheid beter tussen de oren te krijgen
en hiervan een bewuste keuze te maken.
Duurzaamheid raakt elk thema
Economie kan niet los worden gezien van milieu
en sociale kwaliteit. Zowel aan globalisering als
aan de thema’s mens en innovatie zitten duurzaam-
heidsaspecten. Duurzaamheid is ‘people, planet,
profit’. Het gaat niet alleen over milieu, maar ook
over beleid ten aanzien van medewerkers (diver-
siteit, voorkoming ziekteverzuim) en klanten en
leveranciers (normen voor zakendoen), werken
aan maatschappelijk relevante producten en is van
invloed op de winst.
Duurzaamheid binnen het ondernemen kan
van verschillende hoeken worden benaderd
(f iguur 5.1). De visie op duurzaamheid schuift
langzamerhand steeds meer op van ‘hoort’ en
‘moet’ naar ‘loont’, ofwel een duurzame winst en
bedrijfseconomische resultaten gaan juist goed
samen.
Meerderheid ziet kans in duurzaamheid
Een ruime meerderheid van bedrijven in de indu-
strie ziet duurzaamheid dan ook als een kans
voor de toekomst. Wat dit betreft bestaat er geen
verschil tussen grote en kleine bedrijven. Ook
tussen de diverse sectoren binnen de industrie
zijn de verschillen beperkt; al ziet de chemische
industrie het beduidend vaker als kans dan de
metaalproductenindustrie of drukkerijen. Een
grote groep (40%) zegt desondanks niet te weten
Figuur 5.1 Schematische weergave visie op
duurzaamheid
Bron: EIM
Bron: Enquête My Industry
Figuur 5.2 Is de toenemende aandacht voor duurzaam
heid voor uw bedrijf een kans of een bedreiging? In %
van het aantal respondenten
45
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
of duurzaamheid als kans of als bedreiging moet
worden gezien of het niet van toepassing vindt
op zijn bedrijf. Dit betekent in dat bij het ver-
groten van de bewustwording over de betekenis
van duurzaamheid in de veranderende wereld in
toenemende mate rol is weggelegd voor over-
heid en brancheorganisaties. Overigens zijn de
meeste brancheorganisaties in de industrie al in
meer of mindere mate actief op dit gebied. Enkele
voorbeelden hiervan zijn het ‘Responsible Care’
Programma van de VNCI en de inspanningen
van de Federatie NRK om duurzaamheid bij haar
leden onder de aandacht te brengen.
Besparing door duurzaamheid
Duurzaam ondernemen in de industrie is een bron
voor besparingen. Hiertoe horen bijvoorbeeld
ecologisch en economisch-effectieve innovaties,
die met de duurder worden grondstof- en energie-
prijzen aan belang winnen.
Nederland heeft relatief veel zware, energie inten-
sieve, industrie. Om de energiekosten niet teveel
op te laten lopen is de inzet van energie-eff iciënte
middelen als warmtekrachtkoppeling groot en ligt
de energie-eff iciëntie boven het EU-15 gemid-
delde.
Investeringen in verbeteringen in het productie-
proces, zodat de werkzaamheden minder belastend
zijn voor het personeel, leiden tot een verlaging
van het ziekteverzuim en besparen verzuimkosten.
Besparingen zijn ook te realiseren doordat moge-
lijke toekomstige kosten aan gerechtelijke claims
worden voorkomen. In feite is hierbij sprake van
de preventie van nadelige effecten.
Nieuwe opbrengsten door duurzaamheid
Duurzaam geproduceerde goederen kunnen voor-
zien in nieuwe (latente) behoeften bij afnemers.
Hetzij door het milieuvriendelijke karakter van
het product, hetzij door puur de kwaliteit van het
product. Dit draagt bij aan omzetvergroting of
margeverbetering.
De verwachting is bovendien dat de markt voor
milieugoederen- en diensten sterk zal groeien in
de komende jaren. Snelgroeiende economieën
als China en India hebben in toenemende mate
met milieuproblematiek te maken. Na jaren van
ongeremde groei staat een milieuvriendelijke
ontwikkeling steeds hoger op de agenda. Dit biedt
vroeger of later mogelijkheden voor voorlopers in
milieutechnologie om hier exportproducten van te
maken. ‘First-mover’-effecten zijn hierbij dus van
belang.
Door te investeren in duurzame innovatie worden
dus nieuwe markten aangeboord met veel poten-
tie voor de toekomst. Het past bovendien in de
transformatie van de industrie naar een meer op
kennis- en diensten gerichte sector.
Continuïteit door duurzaamheid
De maatschappelijke druk op bedrijven om duur-
zaam te ondernemen neemt toe. Duurzaamheid
speelt een steeds grotere rol bij de totstand-
koming van het imago van een onderneming.
Wanneer niet wordt voldaan aan de verwachtingen
met betrekking tot duurzaamheid die gebaseerd
zijn op Nederlandse normen (uitbuiting werk-
nemers, lozingen van afvalstoffen) kan dit de
reputatie van de onderneming schaden.
Een slechte reputatie op het gebied van duurzaam
ondernemen speelt het imago van een sector of
bedrijf bovendien parten bij het aantrekken van
goed en gekwalif iceerd personeel.
46
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
5.� Milieu en imago
Duurzame toekomst door vernieuwing
Het imago van de industrie op milieugebied doet
over het algemeen onvoldoende recht aan de
daadwerkelijke inspanningen op het gebied van
onder meer afval, energie en emissiebeheer.
Naast verplichte activiteiten om de milieubelas
ting te verlagen, zoals investeringen vanwege
milieuwetgeving, heeft 60% van de innovaties een
positieve milieucomponent. Duurzaamheid hangt
dus sterk samen met innovatie.
Innovaties zullen in de toekomst steeds vaker
duurzame componenten hebben. Enerzijds komt
dit door maatschappelijke en politieke druk,
anderzijds door de bedrijfseconomische voorde
len die hiermee kunnen worden behaald. Gezien
de verwachte stijging van de vraag naar milieu
goederen en diensten vanuit de zich ontwik
kelende wereld ontstaat nog een extra impuls.
Nederlandse industriële bedrijven zullen hier
optimaal op in kunnen spelen, als de huidige
opgebouwde voorsprong behouden blijft. Dit
vraagt wel een proactieve aanpak van de onder
nemer en niet één waarbij wordt gewacht op
wetgeving alvorens ecoefficiënte mogelijkheden
benut worden.
Milieu en duurzame industrie
Zoals eerder bij imago aan de orde is geweest
staat de industrie bij een groot deel van het
publiek nog steeds bekend als vervuilend en vies.
In hoeverre is dit in Nederland nu ook nog daad-
werkelijk het geval?
De milieuproblematiek concentreert zich vooral
rond de basisstoffenproductie; de basischemie,
staal- en aluminiumindustrie, de papier- en de
bouwmaterialenindustrie. Enerzijds vanwege het
energie-intensieve karakter (olie, cokes, aardgas),
anderzijds vanwege de soms gevaarlijke stof-
fen die in het productieproces tot stand komen.
Daarom zijn stoffenbeheer, water- en luchtzuive-
ring en veiligheid belangrijke aandachtspunten
van zowel de basisstoffenindustrie als de overheid
(op verschillende niveaus). Door technologische
innovatie kunnen economische groei en milieu-
belasting steeds meer worden losgekoppeld. Zo
blijkt dat ca. 60% van de innovaties positieve
milieu-effecten genereert, bijvoorbeeld door de
introductie van lichtgewicht materialen wordt op
grondstoffen bespaard 8 . Hoge energieprijzen
(door schaarste of beleid) hebben technologische
ontwikkelingen op het gebied van energie-
besparing tot gevolg. De energie-eff iciënte van de
Nederlandse basisstoffenindustrie behoort tot de
top van de wereld. Binnen de wereldwijde Dow
Jones Sustainability Index voor chemiebedrijven
staan dan ook twee Nederlandse bedrijven boven-
aan (DSM en Akzo Nobel).
De vraag naar basisstoffen wordt beïnvloed door
het verbeterde gebruik van de basisstoffen in de
verwerkende productieschakels in de verschil-
lende industriesectoren. Bij de gebruikers wordt
veel geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling
om grondstoffen eff iciënter te benutten. Door
betere energie-eff iciëntie en betere benutting van
materialen stijgt het materiaalverbruik in kilo-
grammen ongeveer 0,5%-1% minder dan de reële
bruto productie.
Sterke EU-invloed op wetgeving
Ongeveer tweederde van alle milieuwetgeving
is op EU-niveau, veelal nader uitgewerkt in
8 MNP, Milieubalans 2005
47
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Nederlandse wetgeving. Vanaf 1994 zijn er
Meerjarenafspraken (MJA) met het bedrijfsleven
op dit terrein gemaakt. De Nederlandse overheid
heeft in het vierde Nationaal Milieubeleidsplan
milieudoelstellingen geformuleerd. Om deze
te behalen heeft het Ministerie van VROM
convenanten afgesloten met de industrie. Dit
geeft bedrijven de ruimte om zelf de beste milieu-
aanpak te ontwikkelen, onder meer voor het
terugdringen van emissies.
Milieu-investeringen en -kosten
Bij milieu-innovaties gaat het om het boeken
van milieuwinst, naast bedrijfseconomische
winst. Steeds vaker wordt gebruik gemaakt van
de afvalproducten van het ene bedrijf als input
voor andere of dezelfde bedrijven; bijvoorbeeld
CO2, restwarmte of hergebruik van afgedankte
producten. Ook gaat bijvoorbeeld groenteresidu
uit de v&g-industrie als voer naar veehouderijen.
Milieu-investeringen zijn extra investeringen (in
duurzame kapitaalgoederen) die het gevolg zijn
van maatregelen waarmee bescherming, herstel of
verbetering van het milieu wordt beoogd. Zoals
in f iguur 5.3 zichtbaar is, zijn deze sinds 2001
enigszins teruggelopen. De chemie is binnen de
industrie de sector met de hoogste milieu-inves-
teringen en netto milieukosten. De netto milieu-
kosten zijn de afgelopen jaren vrijwel gelijk
gebleven.
Terugloop emissies zichtbaar
De hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen van de indu-
strie is in 2005 teruggelopen met bijna 200.000
ton ten opzichte van 2004 en komt op 17 miljoen
ton. In bijna alle industriesectoren werd in 2005
85% of meer van het afval opnieuw gebruikt.
Wat CO2 emissies betreft stootte de industrie in
2005 ca. 20% minder uit dan in 1990. Overigens
is zowel de uitstoot van de energiesector als het
verkeer groter dan die van de industrie. Ook voor
emissies van andere stoffen geldt dat de industrie
een grote slag gemaakt heeft in de afgelopen 15
jaren (f iguur 5.4). In de chemie waren bijvoor-
beeld in 2004 voor 18 van de 29 milieubelastende
stoffen al de doelstelling voor 2010 behaald. Dit
Bron: CBS
Figuur 5.3 Netto milieukosten en milieuinvesteringen,
in € mln, 20012004
Bron: CBS
Figuur 5.4 Ontwikkeling emissies industrie, in mln kg,
19902005
48
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
alles betekent niet dat nu tevreden achterover kan
worden geleund. Het verder terugdringen van de
negatieve effecten van het produceren van goede-
ren en diensten blijft noodzakelijk om ook op de
lange termijn, ofwel duurzaam, te kunnen blijven
produceren.
Productmonitoring en -veiligheid
Door een product vanaf de grondstofwinning tot
aan het weggooien te beoordelen op de milieu-
effecten ontstaat zicht op de totale milieubelas-
ting (‘lifecycle’ analyse). Steeds meer bedrijven
onderwerpen hun producten aan een dergelijk
analyse en proberen verbeterpunten te vinden.
Ook brancheorganisaties kunnen bedrijven hier-
bij ondersteunen met (management)instrumenten
zoals Productgerichte Milieuzorg (FME-CWM) en
milieugerichte productontwikkeling (Metaalunie).
In de kunststofverwerkende industrie wordt door
70% van de NRK leden onderzoek gedaan naar
minder milieubelastende producten.
‘First-mover’ voordelen
Naarmate meer landen overgaan op een streng
milieubeleid (zoals Singapore, koploper in Azië)
zullen bedrijven in landen die hier al langer mee
te maken hebben, zoals Nederland, hier voordelen
bij hebben. Zolang dit echter nog niet het geval
is, kunnen bedrijven in een strenger regime niet-
temin concurrentienadelen ondervinden van dit
ongelijke speelveld.
Globalisering en duurzaamheid
Een ondernemer die de enquête heeft ingevuld
gaf aan dat importbeperkingen zouden moeten
worden opgelegd op basis van het overtreden van
milieunormen (en arbeidsomstandigheden) bij
de productie. Dit geeft het gevoel weer dat de
Europese landen er wel alles aan kunnen doen om
duurzaam ondernemen te stimuleren, maar dat dit
weinig zoden aan de dijk zet als in andere landen
bedrijven het niet zo nauw nemen met het milieu
(en werknemers).
Bij de eigen inkoop van industriële bedrijven in
lagelonenlanden zijn ethische overwegingen op
milieugebied in toenemende mate van belang.
Hier liggen immers over het algemeen de grootste
milieurisico’s met de daaraan gerelateerde repu-
tatieschade. Een bedrijf als ASML onderzoek
bijvoorbeeld periodiek de milieuaspecten van de
afgenomen goederen en diensten, beoordeelt de
prestaties van toeleveranciers en verbindt hieraan
ook consequenties.
5.� Sociaal gezicht industrie
Winst door in te zetten op medewerkers
Industrie heeft niet het beste imago als sector.
Vaak leeft nog een onterecht beeld van vies en
gevaarlijk werk. Niettemin is tweederde van
de werknemers in de industrie tevreden met de
arbeidsomstandigheden, wat nauwelijks onder het
gemiddelde voor alle sectoren ligt.
‘Goed’ omgaan met medewerkers draagt bij aan
het optimaal benutten van de capaciteiten van
medewerkers. Het leidt onder meer tot een lager
ziekteverzuim en een sterkere commitment met het
bedrijf en kan op die manier via hogere produc
tiviteit tot hogere winsten leiden. Ditzelfde geldt
voor de diversiteit van het personeelsbestand,
die overigens slechts bij ruim eenderde van de
bedrijven(voornamelijk grotere) toeneemt in de
aanloop naar 2010.
Menselijke kant van duurzaamheid
Tot de menselijke kant van duurzaamheid beho-
49
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
ren onder meer goede arbeidsomstandigheden
(gezondheid, veiligheid) een goede beloning en
ontwikkelingsmogelijkheden, maar ook diversiteit
van het personeelsbestand (ouderen, vrouwen,
allochtonen).
Ook het rekening houden hoe deze aspecten bij
ketenpartners zijn geborgd, zowel binnen maar
vooral buiten Nederland, wordt hierbij steeds
belangrijker. Vooral bij het zakendoen met snel-
groeiende (ontwikkelings)landen is het niet van-
zelfsprekend dat de arbeidsomstandigheden bij
toeleveranciers door de beugel kunnen.
Verbetering veiligheid en gezondheid
De veiligheid en gezondheid van medewerkers
is geregeld in arbeidsomstandighedenwetgeving,
maar ook in diverse convenanten die in verschil-
lende bedrijfstakken zijn afgesloten en initiatie-
ven van bedrijven zelf (bijvoorbeeld het tegen-
gaan van geluidsoverlast of ergonomisch optimale
werkplekken).
Tweederde van de werknemers in de industrie is
tevreden met de arbeidsomstandigheden (CBS,
juni 2006). Hiermee scoort de industrie fractio-
neel lager dan gemiddeld in het bedrijfsleven
(69%). Het ziekteverzuim ligt gemiddeld in de
industrie ruim een procentpunt hoger dan gemid-
deld in het bedrijfsleven (in 2004 5,9% resp.
4,6%). Wat deze aspecten betreft is er dus nog
verbetering mogelijk.
Vrijwel alle brancheorganisaties zijn actief om
de veiligheid en gezondheid binnen industriële
ondernemingen te verbeteren. Een veelgebruikt
instrument is het afsluiten van arboconvenanten,
bijvoorbeeld voor het werken met oplosmiddelen
in de grafische sector.
Ontwikkeling medewerkers loont
Het hoge aandeel ondernemers (tweederde) dat
aangeeft dat zijn personeel regelmatig opleidin-
gen of trainingen geniet, geeft aan dat de ontwik-
keling van werknemers hoog op het prioriteiten-
lijstje staat van ondernemers (f iguur 3.3 in § 3.1).
In verschillende CAO’s in de industrie zijn over
dit onderwerp afspraken gemaakt. Ook voor dit
aspect van duurzaam omgaan met medewerkers
geldt dat hiervoor niet zozeer vanwege maat-
schappelijke overwegingen wordt gekozen, maar
vanwege de verwachte positieve uitwerking op het
bedrijfsresultaat.
Diversiteit personeelbestand
Een onderwerp dat steeds meer aandacht krijgt
in de media en in relatie met sociale innovatie
is diversiteit. Diversiteit in leeftijd, geslacht en
culturele of opleidingsachtergrond komt de cre-
ativiteit bij bedrijven ten goede. Een bijzondere
positie neemt in dat verband buitenlands toptalent
in. Een opvallend groot deel van de industriële
bedrijven in Nederland verwacht niettemin geen
verandering in de diversiteit van het personeels-
bestand de komende jaren (f iguur 5.5). Ongeveer
Bron: Enquête My Industry
Figuur 5.5 Verwachte ontwikkeling van de diversiteit
in het bedrijf tot 2010, naar bedrijfsgrootte, in % van
respondenten
50
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
eenderde verwacht wel een lichte stijging op korte
termijn en slechts een paar procent verwacht een
sterke stijging in de diversiteit. Grote bedrijven
blijken daarbij relatief meer diversiteit in het per-
soneel verwachten dan kleinere bedrijven. Ook
de mate van toename in de diversiteit is bij grote
bedrijven relatief groter dan bij kleine bedrijven
in de Nederlandse industrie. Bij het merendeel
van de (vooral kleinere) bedrijven is dus nog een
culturele omslag te maken wil men, gezien de
verwachte schaarste aan talent, klaar zijn voor de
toekomst.
6 Sectorspecifieke perspectieven 51
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
6.1 Rubber- en Kunststofindustrie
Dit perspectief voor de rubber- en kunststofindustrie is onderdeel van het rapport My Industry, Dutch
Manufacturing 2010. Het bestaat uit een SWOT afkomstig van de NRK (www.nrk.nl, 070-4440660)
en de belangrijkste uitkomsten van de enquête My Industry voor de rubber- en kunststofindustrie (160
respondenten). De sector (SBI-code 25) bestaat uit ca. 625 bedrijven met meer dan 5 werknemers (4%
van alle industriële bedrijven van deze grootte).
Sterke mate van samenwerking in de keten van de rubber- en kunststofindustrie biedt kansen richting �010
SWOT
Sterkten Zwakten
- Grote afzetmarkt klein geografisch gebied- Steeds grotere verantwoordelijkheid binnen de keten- Flexibele internationaal georiënteerde onder-
nemingen- Creativiteit in Nederland- Ondernemerschap en sterke beleving van duurzame
ontwikkeling- Hoog moraal & ethiek; zeer hoge leveringsbetrouw-
baarheid- Innovatie en kennis binnen Nederlandse industrie- Innovatieve productiemethoden gedreven door hoge
loonkosten- Fantastische bereikbaarheid/ligging
- Slechte samenwerking in de keten- Druk op marges, prijsverhogingen kunnen moeilijk
worden verdisconteerd- Relatieve afwezigheid duwende bedrijven qua
innovatie- Onvoldoende samenwerking bedrijven op gebied van
innovatie, R&D en ontwikkeling- Onderwijs onvoldoende marktgericht- Hoge loonkosten en geringe flexibiliteit arbeid- Onvoldoende aandacht voor industrie vanuit
overheid- Industrie is niet sexy om in te werken
Kansen Bedreigingen
- Samenwerkingsverbanden op innovatief gebied in de voortbrengingsketen (horizontaal)
- Nauwere samenwerkingsverbanden met andere ketenpartners
- Ontwikkelen van (éénmalige) dedicated samen-werkingsverbanden middels synergetische allianties (samen risico dragen door investeren)
- Logistieke kennis beter uitnutten- Gebruik maken van de sterktes uit beide werelden
(matrijzen uit China voor productie in Europa).- Nieuwe afzetmogelijkheden ontwikkelende landen- Materiaalinnovaties en combinaties, nieuwe vormen
en toepassingen; nieuwe productietechnieken- Dutch Design heeft internationale faam en biedt
kansen voor nieuwe Nederlandse producten- Groeiende aandacht voor duurzaamheid (incl.
recycling), veiligheid en hygiëne
- Verdwijning van de maakindustrie uit NL- China wordt dominante markt en dus productie-
platform voor andere markten.- Rationalisering van het leveranciersbestand door
afnemers- In innovatietrajecten vaak ‘te weinig blik naar
buiten’- Snelle stijging grondstofprijzen.- Concurrentievervalsing in Europa- Het Nederlandse industriebeleid lijkt zich - ook
nu nog - alleen te willen richten op de high-tech sectoren en niet op andere kansrijke Nederlandse industriële erfstukken.
- Hoge loonkosten- Nederland wordt steeds meer gedicteerd door
Europa/Brussel- Verder afnemende belangstelling voor techniek bij de
jeugd.
5�
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Sectorspecifiek toekomstprofiel
In de aanloop naar 2010 schuiven veel onderne
mingen in de sector op richting system supplier en
in mindere mate OEM’er (f iguur 6.1.1). Dit gaat
vooral ten koste van het aantal parts suppliers.
De rubber en kunststofindustrie trekt niet weg uit
Nederland. De belangrijkste reden om een verhui-
zing naar het buitenland te overwegen blijkt hoge
loonkosten te zijn. Een uitbreiding van dienst-
verlening staat niet hoog op de agenda. Zo geeft
bijna 80% van de bedrijven aan nauwelijks tot
geen omzet uit dienstverlening te halen en hier de
komende jaren nauwelijks verandering in te zien.
Globalisering wordt door een minderheid van
de ondernemers vooral als kans gezien (f iguur
6.1.2). Vaker dan gemiddeld in de industrie ziet
men echter een bedreiging in de toenemende
globalisering.
Flexibiliteit blijkt het belangrijkste aspect te zijn
waarin bedrijven zich onderscheiden van concur
renten (f iguur 6.1.3). De rubber- en kunststof-
industrie zet hier sterker op in dan gemiddeld in
de industrie. De komende jaren blijft flexibiliteit
belangrijk, maar zullen ook partnerships, tech-
nologische vernieuwing en het bieden van totaal-
oplossingen aan belang winnen.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.1.1 Verdeling naar type bedrijf, 2006 en 2010,
in % van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.1.2 visie op globalisering, in % van respon
denten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.1.3 Onderscheidende aspecten, in % van
respondenten
5�
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Het gebrek aan gelijk speelveld en de hoge ener
gieprijzen spelen, zoals uit de SWOT al blijkt,
een grote rol in de sector. Ruim de helft van de
ondernemers geeft aan dat de concurrentiepositie
hier onder te lijden heeft (f iguur 6.1.4).
Ruim 60% van de bedrijven in de sector is actief
met training en opleiding van werknemers, dit is
iets minder dan gemiddeld in de industrie. Uit de
SWOT blijkt het belang van kennis en scholing
als basis voor de toekomst van de industrie.
Beschikbare kennis wordt te weinig gebruikt en
de rubber en kunststofindustrie werkt onvoldoende
samen met onderwijsinstellingen. Dit blijkt nog
eens uit figuur 6.1.5; in de sector wordt relatief
weinig gedaan om het imago te verbeteren als het
gaat om stageprogramma’s en samenwerking met
scholen en andere kennisinstellingen. Enkel het
aantal rondleidingen is in de rubber- en kunststofin-
dustrie gemiddeld hoger dan in de totale industrie.
De rubber en kunststofindustrie werkt vooral
samen met afnemers (f iguur 6.1.6). Regelmatige
samenwerking met collega-bedrijven vindt aan-
zienlijk minder vaak plaats; met collega’s wordt
vooral incidenteel samengewerkt (ruim 50%, niet
in f iguur opgenomen).Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.1.4 Stelling energieprijsstijgingen en een ge
brek aan gelijk speelveld doen de concurrentiepositie
van mijn bedrijf verslechteren, in % van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.1.5 Activiteiten ter verbetering van het eigen
imago, in % van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.1.6 Regelmatige samenwerking naar partner,
in % van respondenten
54
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Sectorspecifiek toekomstprofiel
De sector heeft een meer dan gemiddeld positieve
kijk op globalisering (f iguur 6.2.1). De v&g-indu-
strie (zowel MKB als grootbedrijf) heeft al een
hoge exportgerichtheid en binnen de EU heeft de
grote mate van ‘level playing f ield’ op het gebied
van voedingsmiddelen een positief effect op inter-
nationalisering.
6.� Voedings- en genotmiddelenindustrie
Dit perspectief voor de voedings- en genotmiddelenindustrie (v&g-industrie) is onderdeel van het rap-
port My Industry, Dutch Manufacturing 2010. Het bestaat uit een SWOT en de belangrijkste uitkomsten
van de enquête My Industry voor de v&g-industrie (109 respondenten). De sector (SBI-code 20 en 26)
bestaat uit ca. 2215 bedrijven met meer dan 5 werknemers (15% van alle industriële bedrijven van deze
grootte). De totale omzet bedroeg in 2005 ca. € 48 mld. Voor meer informatie over de sector kunt u
terecht bij branchevereniging FNLI, (www.fnli.nl, 070-3365150).
Positieve effecten globalisering door sterke exportgerichtheid
SWOT
Sterkten Zwakten
- Kennisdichtheid, relatief sterk netwerk (Food Valley)- Hoge exportgerichtheid- Sterk agrocluster- Grote spelers sterk innovatiegedreven
- Weinig onderscheidend vermogen (‘veel voor weinig’ mentaliteit bij groot deel bedrijven), maar verschil erg groot tussen branches
- Hoge regeldruk- Weinig vernieuwingszin en lage R&D-investeringen
bij vooral kleine bedrijven
Kansen Bedreigingen
- Inspelen op gezondheid via voeding- Lifesciences leveren innovaties- Sterkere marktsturing ketens- Globalisering
- Sterke afhankelijkheid Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid
- Toenemende regelgeving, geen ‘level playing field’ wereldwijd
- Afnemen handelspositie door crises in primaire sector en verzwakking primaire sector
- Macht in de keten bij sterk geconcentreerde retailers
Bron: Ministerie van EZ/Berenschot, bewerking ING Economisch Bureau
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.2.1 Visie op globalisering, in % van respon
denten
55
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Design neemt in de voedings en genotmiddelen
industrie een steeds grotere rol in (f iguur 6.2.2).
In vergelijking met de industrie als geheel wordt
veel meer gebruik gemaakt van design. Gezien
de aard van het product is het weinig verbazing-
wekkend dat vooral design voor verpakkingen
eruit springt (f iguur 6.2.3). In combinatie met
design voor productontwikkeling zelf, wordt hier
de grootste toename in het toepassen van design
verwacht. Overigens komt design niet terug bij de
onderscheidende aspecten (f iguur 6.2.4).
Anno 2006 wordt vooral op topkwaliteit en
flexibiliteit ingezet als onderscheidend aspect.
Opvallend is de grote verwachte toename in
partnerships met klanten en leveranciers de
komende jaren (f iguur 6.2.4). Samenwerking in
de keten neemt dus in belang toe.
Verontrustend is het relatief hoge percentage
bedrijven dat zegt kostenstijgingen niet of nauwe
lijks door te kunnen berekenen (f iguur 6.2.5). Dit
heeft goeddeels te maken met de sterke druk op
kostenbesparing vanuit de retailers op de gehele
voedingsmiddelenketen.
Samenwerking vindt in de v&gindustrie iets
vaker plaats dan in de industrie als geheel als
het gaat om leveranciers, brancheverenigingen en
vooral ontwerpbureaus (f iguur 6.2.6). De mate
van samenwerking met scholen is echter beneden-
gemiddeld.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.2.2 Hoe belangrijk is design in 2006 en 2010,
in % van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.2.3 Toepassingen van design, in % van
respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.2.4 Onderscheidende aspecten voor de eigen
onderneming in 2006 en 2010, in % van respondenten
56
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Evenals in de industrie als geheel stijgt het aan
deel hoogopgeleide medewerkers in de aanloop
naar 2010 (f iguur 6.2.7). Bovendien biedt drie-
kwart van de v&g-ondernemingen opleidingen
of trainingen aan. Dit is bovengemiddeld en het
aanbod zal de komende jaren verder toenemen.
Activiteiten ter verbetering van het imago blij-
ven in de v&g-industrie veelal beperkt tot stage-
programma’s.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.2.5 Antwoord v&gindustrie op de vraag in
hoeverre kostenstijgingen door te berekenen zijn,
in % van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.2.6 Regelmatige samenwerking naar partner,
in % van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.2.7 Ontwikkeling aandeel hoogopgeleide
werknemers, in % van respondenten
57
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Sectorspecifiek toekomstprofiel enquête
Het belangrijkste deel van de productie is en blijft
in Nederland (f iguur 6.3.1). De sterkste daling
van het Nederlandse productiedeel vindt naar ver-
wachting plaats bij bedrijven die rond de helft van
de productie in Nederland uitvoeren. Nederland
blijft de belangrijkste afzetmarkt voor bedrijven
in de scheepsbouw.
De scheepsbouw ziet globalisering vaker dan
de totale industrie als een kans (f iguur 6.3.2).
Dit sluit aan bij de verwachting uit de SWOT
dat de groeiende wereldmarkt de vraag naar
(Nederlandse) schepen doet toenemen.
6.� Perspectief Scheepsbouw
Dit perspectief voor de scheepsbouw is onderdeel van het rapport My Industry, Dutch Manufacturing
2010. Het bestaat uit een SWOT opgesteld door de branchevereniging VNSI (www.vnsi.nl, 079-353
11 65) en de belangrijkste uitkomsten van de enquête My Industry voor de scheepsbouw (52 respon-
denten). De scheepsbouw (SBI-code 351) bestaat uit bijna 300 bedrijven met meer dan 5 werkne-
mers en is hiermee goed voor ruim 2% van alle industriële bedrijven met meer dan 5 werknemers.
Scheepsbouwers zijn regisseurs in de maritieme maakketen. Naar schatting zijn er zo’n 1000 bedrijven
in de maakindustrie die producten en diensten toeleveren aan de scheepsbouw.
Globalisering biedt vooral kansen voor ondernemers in de scheepsbouw door de toenemende wereldvraag naar
(complexe) schepen
SWOT
Sterkten Zwakten
- Slim ondernemerschap- Gunstige locatie en infrastructuur- Innovatief in complexe segmenten- Aanwezigheid kennisinstituten
- Imago- Samenwerking in de keten
Kansen Bedreigingen
- Groeiende wereldmarkt- Duurzame schepen en productie- Synergie in de keten- Benutten kennisvoorsprong
- Overcapaciteit- Schaarste aan talent- Geen ‘level playing field’- Buitenlandse concurrentie
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.3.1 Aandeel Nederland in de totale productie en
de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010,
in % van respondenten
58
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Lagere loonkosten is de belangrijkste reden voor
het overwegen van productieverplaatsing (f iguur
6.3.3). Aanzienlijk minder vaak dan gemiddeld in
de industrie spelen nieuwe afzetmarkten en regel-
geving een rol.
Structurele samenwerking met andere bedrijven is
de meest genoemde oplossing voor schaalproble
men die bij ruim een kwart van de bedrijven leven
(f iguur 6.3.4). Een fusie of overname wordt, in
tegenstelling tot de industrie als geheel, nauwe-
lijks als optie gezien.
Topkwaliteit, specialisatie en klantspecifiek maat
werk worden als belangrijkste onderscheidende
aspecten gezien (f iguur 6.3.5). De in de rest van
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.3.2 Visie op globalisering, in % van respon
denten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.3.3 Factoren die een grote rol spelen bij een
eventuele productieverplaatsing, in % respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.3.4 Schaalgrootte en de mogelijkheden ter
verbetering ervan, in % van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.3.5 Onderscheidende aspecten voor de eigen
onderneming, in % van respondenten
59
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
de industrie veelgenoemde aspecten flexibiliteit
en klantenbinding zijn door de scheepsbouw aan-
zienlijke minder vaak gekozen. Verwacht wordt
dat topkwaliteit en technologische innovatie de
komende vier jaar aan belang winnen.
Vaker dan gemiddeld in de industrie volgen werk
nemers in de scheepsbouwsector trainingen en
opleidingen. Ook het aandeel hoogopgeleiden zal
naar verwachting de komende jaren in de scheeps-
bouw een sterkere stijging laten zien dan in de
totale industrie.
De scheepsbouw werkt relatief sterk aan het ver
beteren van het eigen imago (f iguur 6.3.6). Dit
sluit aan bij de SWOT waarin het imago geldt als
een kans voor de toekomst, vooral als het gaat om
het aantrekken van schaars talent.
De toenemende aandacht voor duurzaamheid in
Nederland wordt door een ruime meerderheid van
de respondenten als kans gezien. Overigens ver-
schilt de scheepvaartindustrie hierin nauwelijks
van de totale industrie.
Design is voor bedrijven in de scheepsbouw voor
al van belang bij het ontwikkelen en vernieuwen
van producten. Dit geldt vanzelfsprekend vooral
voor de OEM’ers en in mindere mate voor de toe-
leveranciers binnen de branche.
Meer dan in de totale industrie werkt de scheeps
bouw samen met kennisinstellingen, al blijft het
nog steeds beperkt tot bijna eenderde van de
ondernemers (f iguur 6.3.7). De aanwezigheid van
kennisinstituten wordt dan ook gezien als een
sterk punt voor de toekomst. De meeste toege-
voegde waarde als samenwerkingspartners bieden
ketenpartners; door bijna 8 van de 10 bedrijven
wordt met afnemers samengewerkt, door 75% met
leveranciers, waarbij ook een verdere intensive-
ring van de samenwerking wordt verwacht. Dit
bevestigt nog eens dat samenwerking in de keten
kansen biedt voor de sector.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.3.6 Activiteiten ter verbetering van het eigen
imago, in % van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.3.7 Regelmatige samenwerking, in % van
respondenten
60
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Sectorspecifiek toekomstprofiel
Dienstverlening speelt nog nauwelijks een rol in
de hout en bouwsector, maar zal naar verwach
ting de komende jaren fors toenemen. Dit geldt
voor het merendeel van de bedrijven en in nog
sterkere mate voor bedrijven waar dienstverlening
nu al een behoorlijk aandeel heeft in de omzet
(f iguur 6.4.1).
Driekwart van de bedrijven behaalt het merendeel
van de omzet in Nederland (f iguur 6.4.2). Dit
6.4 Houtproducten- en bouwmaterialenindustrie
Dit perspectief voor de hout- en bouwmaterialenindustrie is onderdeel van het rapport My Industry,
Dutch Manufacturing 2010. Het bestaat uit een SWOT opgesteld in samenwerking met de branchever-
eniging NVTB (www.nvtb.nl, 070-3552700) en de belangrijkste uitkomsten van de enquête My Industry
voor de hout- en bouwmaterialenindustrie (63 respondenten). De sector (SBI-code 20 en 26) bestaat uit
ca. 1070 bedrijven met meer dan 5 werknemers (7% van alle industriële bedrijven van deze grootte).
De totale omzet bedroeg in 2005 ca. € 8,5 mld.
Partnerships, het bieden van totaaloplossingen en technologische vernieuwing zijn richting �010 de belangrijkste
onderscheidende aspecten in de hout- en bouwmaterialenindustrie
SWOT
Sterkten Zwakten
- Hoog kennisniveau internationaal gezien- Efficiënte productie- Sterke klantenbinding- Innovatief
- Onvoldoende ‘ketendenken’ (eindconsument)- Versnippering van kennis- Gebrekkige aansluiting kennis op bedrijfsniveau- Er is geen machtsfactor, marktleider die initiatief
neemt
Kansen Bedreigingen
- Grotere samenwerking in de keten, onder andere in IT
- Verduidelijking ketenregie (machtsfactor creëren)- Kapitaalintensievere productie- Leveren van diensten uitbreiden op basis van kennis
- Hoge energieprijzen- Regelgeving, vergunningen- Bereikbaarheid (infrastructuur)- Versnippering en complexiteit kennisinstituten- Beperkingen op grondstoffenwinning door overheid - Huidige ‘aanbestedingsdenken’ (beperkingen)
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.4.1 Aandeel dienstverlening in totale omzet
en verwachte ontwikkeling hierin tot 2010,
in % van respondenten
61
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
heeft vooral met relatief hoge transportkosten ten
opzichte van de waarde van het product te maken
en zal in de toekomst per saldo niet veranderen.
Vooral in de bouwmaterialensector wordt de toe
nemende globalisering nauwelijks als invloeds
factor gezien, terwijl de houtsector hierin meer
dan gemiddeld bedreigingen ziet (f iguur 6.4.3).
De sterke regionale gebondenheid van de bouw-
materialensector verklaart de verwachte beperkte
invloed van globalisering. Niettemin is de vraag
of niet ook deze bedrijven meer en meer te maken
krijgen met veranderende krachtsverhoudingen in
de wereld.
Bedrijven in de hout en bouwmaterialenindu
strie zijn evenmin als de industrie als geheel in
staat kostenstijgingen volledig door te berekenen
(f iguur 6.4.4). Gezien de huidige hoge en vola-
tiele prijsniveaus van energie- en grondstoffen is
dat een zorgelijke ontwikkeling.
Samenwerking vindt vooral plaats met leveran
ciers, afnemers en brancheverenigingen (f iguur
6.4.5). Verder wordt er meer dan in de totale
industrie samengewerkt met kennisinstellingen
en adviesinstellingen, al gebeurt dit voornamelijk
op incidentele basis (niet zichtbaar in f iguur). De
verwachting is dat deze samenwerking sterk toe-
neemt in de aanloop naar 2010.
Het aandeel hoogopgeleide werknemers stijgt
iets meer dan gemiddeld in de industrie (f iguur
6.4.6). Ruim de helft van de bedrijven in de sec-
tor maakt gebruik van stagairs. Voor de komende
vier jaar worden hier nauwelijks veranderingen in
verwacht. Om het imago van de sector te verbe-
teren zien bedrijven het meeste rendement in het
samenwerken met opleidingen.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.4.2 Aandeel Nederland in de totale omzet en
de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in % van
respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.4.3 Visie op globalisering, in % van respon
denten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.4.4 In hoeverre zijn bedrijven in staat kosten
stijgingen door te berekenen, in % van respondenten
6�
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
De hout en bouwmaterialenindustrie verwacht
een sterke verschuiving in de manier waarop men
zich de komende vier jaar zal onderscheiden van
de concurrent. Flexibiliteit, maatwerk en kwali-
teit worden nu als belangrijkste aspecten gezien,
terwijl ondernemers het bieden van totaaloplos-
singen, technologische vernieuwing en partner-
ships voor de komende jaren als doorslaggevend
zien (f iguur 6.4.7). Hiermee is de hout- en bouw-
materialenindustrie veranderingsgezinder dan de
industrie als geheel.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.4.5 Regelmatige samenwerking, in % van
respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.4.6 Ontwikkeling van het aandeel hoog
opgeleide werknemers tot 2010, in % van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.4.7 Onderscheidende aspecten voor de eigen
onderneming in 2006 en 2010, in % van respondenten
6�
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Sectorspecifiek toekomstprofiel
In de aanloop naar 2010 verwacht een deel van
de bedrijven in de keten op te schuiven richting
system supplier (f iguur 6.5.1). Dit gaat vooral ten
koste van het aandeel parts suppliers.
Kennisintensieve dienstverlening (zoals onder
houd) is slechts voor een kleine minderheid van
de bedrijven van groot belang (f iguur 6.5.2). In
de aanloop naar 2010 neemt het belang niettemin
toe bij bijna de helft van de respondenten.
6.5 MKB-Metaal
Dit perspectief voor het MKB-metaal is onderdeel van het rapport My Industry, Dutch Manufacturing
2010. Het bestaat uit een SWOT opgesteld door de Koninklijke Metaalunie (www.metaalunie.nl, 030-
6053344) en de belangrijkste uitkomsten van de enquête My Industry voor de sector (294 respon-
denten). De enquêteresultaten zijn afkomstig van ondernemers van bedrijven met minder dan 50 en
meer dan 5 werknemers uit de metaalproducten- en machine- industrie. Hiervan zijn er anno 2006 in
Nederland 3745 aanwezig, dit is 22,5% van de totale bedrijven in de industrie in deze grootteklasse.
Sterke mate van samenwerking in MKB-metaal
SWOT
Sterkten Zwakten
- Flexibiliteit- Technisch vakmanschap- Ondernemingsgeest- Netwerk van gespecialiseerde toeleveranciers en
dienstverleners (servicebedrijven)
- Kleinschaligheid- Kleine thuismarkt- Imago industrie- Onvoldoende marktfocus
Kansen Bedreigingen
- Specialisatie door consequente keuzes- Samenwerking met toeleveranciers en afnemers
(verticale ketenintegratie)- Bundeling van kennis met kennisinstellingen- Procesinnovatie- Nieuwe afzetmarkten in Oost-Europa
- Onvoldoende ‘level playing field’- Verplaatsing grote OEM-ers naar het buitenland- Opkomst lage lonenlanden- Beschikbaarheid voldoende geschoold technisch
personeel- Lage instroom ondernemers
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.5.1 Verdeling naar type bedrijf in 2006 en
2010, in % van respondenten
64
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Voor wat betreft de omzet en de productie in
Nederland, loopt het beeld uiteen. Een deel van
de bedrijven bouwt het aandeel van Nederland
in de totale productie af, terwijl vooral bedrij-
ven die al veel in Nederland produceren juist de
productie in Nederland verder lijken te verhogen
(f iguur 6.5.3).
Méér ondernemers dan gemiddeld in de industrie
zien globalisering vooral als bedreiging voor het
bedrijf (f iguur 6.5.4). Bovendien is er een groot
deel dat denkt dat het van weinig invloed is op
het bedrijf. Wellicht zien ondernemers de kleine
schaalgrootte als een belemmering in optimaal
gebruik van de mogelijkheden van globalisering.
Bij eventuele productieverplaatsing spelen naast
loonkosten, vooral nieuwe afzetmarkten en min-
der regelgeving, vaker nog dan gemiddeld in de
industrie, een rol (f iguur 6.5.5).
Dat schaalgrootte een punt van zorg is in het
MKBmetaal blijkt uit de relatief grote groep die
zegt onvoldoende schaalgrootte te hebben om de
concurrentie de komende jaren aan te kunnen.
Ook de groep die niet weet of de schaalgrootte
voldoende is, blijkt groter te zijn dan gemiddeld
(f iguur 6.5.6)
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.5.2 Omzetaandeel van dienstverlening in
2006, in % van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.5.3 Aandeel Nederland in de totale productie
en de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in %
van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.5.4 Visie op globalisering, in % van respon
denten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.5.5 Factoren die een grote rol spelen bij een
eventuele productieverplaatsing, in % respondenten
65
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Bedrijven lijken iets minder vaak dan in de totale
industrie opleidingen en trainingen aan hun
medewerkers aan te bieden (f iguur 6.5.7). Dit is
zorgwekkend, omdat onvoldoende goed opgeleid
personeel juist als een dreiging voor de toekomst
van de sector wordt gezien. Overigens zien onder-
nemers richting 2010 het belang van opleiding
wel verder toenemen.
Om het negatieve imago van de sector om te
buigen wordt vooral ingezet op stages om jonge
mensen in contact te laten komen met de sector.
Positief is dat hier de komende jaren een stijging
te verwachten is en dat ook samenwerking met
scholen een belangrijkere rol zal krijgen.
Regelmatige samenwerking met afnemers komt
vaker voor dan gemiddeld in de industrie,
wat goede kansen biedt voor de toekomst
(f iguur 6.5.8). Deze uitkomst is opvallend, aange-
zien kleine bedrijven gemiddeld in de totale indu-
strie juist minder samen blijken te werken.
Minder regelgeving en een versoepeling van het
ontslagrecht zijn de belangrijkste twee voorwaar-
den voor een beter Nederlandse ondernemings-
klimaat. Vooral de laatste factor blijkt in verge-
lijking met de totale industrie vrij specif iek voor
het MKB-metaal te zijn.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.5.6 Schaalgrootte en de mogelijkheden ter
verbetering ervan, in % van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.5.7 Aandeel ondernemingen dat regelmatig
werknemers trainingen of opleidingen aanbiedt, in %
van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.5.8 Regelmatige samenwerking naar partner,
in % van respondenten
66
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Sectorspecifiek toekomstprofiel enquête
Dienstverlening wacht een sterke opmars in de
sector de komende jaren, zeker in vergelijking
met de rest van de industrie. Zelfs bedrijven waar
dienstverlening nog vrijwel geen onderdeel van
de omzet uitmaakt, verwachten hierin een stijging
(f iguur 6.6.1).
6.6 Technologische Industrie
Dit perspectief voor de technologische industrie is onderdeel van het rapport My Industry, Dutch
Manufacturing 2010. Het bestaat uit een SWOT opgesteld door FME-CWM (www.fme-cwm.nl,
079-3531100) en de belangrijkste uitkomsten van de enquête My Industry voor de sector (350 respon-
denten). De sector bestaat uit bedrijven uit de metalektro-industrie (SBI-code 27-35). Een sector met
een omzet in 2005 van maar liefst € 72 mld. Bedrijven met minder dan 50 werknemers uit de metaal-
producten- en machine- industrie (§ 6.5) en de gehele scheepvaartindustrie (§6.3) zijn uit de resultaten
gehaald, omdat hiervoor afzonderlijke perspectieven zijn opgesteld.
Technologische industrie ziet aandeel Nederland in totale productie teruglopen richting �010
SWOT
Sterkten Zwakten
- Internationale perceptie en oriëntatie- Niche speler- Flexibiliteit- Technologische kennis- Verhouding loonkosten/productiviteit vergeleken
met West-Europese concurrenten- Aantrekken investeringen in technologie en
geografische markten
- Kleine thuismarkt- Beperkte omvang (macro en micro)- Te weinig R & D- Innovatieve capaciteit komt ten goede aan te weinig
bedrijven- Te weinig vakmensen (alle niveaus)- Cultuur/klimaat rondom nieuwe bedrijven- Industrieel imago- Gebrek aan continuïteit industriebeleid van de
overheid
Kansen Bedreigingen
- Internationaal vermarkten van sterke kennis-gebieden/industrieclusters
- In kielzog van multinationals weten steeds meer bedrijven het verre buitenland te vinden
- Samenwerkingsvormen met het industriële MKB (Ketenregie)
- Ontbreken internationaal ‘level playing field’- Het niet onderkennen van de globalisering van
industrie door de Nederlandse industrie- Vooroplopende wet-en regelving- Hoge energiekosten- Communicatiekloof school - bedrijf
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.6.1 Aandeel dienstverlening in totale omzet
en verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in % van
respondenten
67
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Dit betekent niet dat bedrijven zich vooral als
dienstverlener (gaan) zien (f iguur 6.6.2). De
sterkste verschuiving zit in de toename van het
aandeel system suppliers ten koste van de parts
suppliers.
De productie laat, in tegenstelling tot de totale
industrie, wel een zeker patroon van verschui
ving van het zwaartepunt van de activiteiten naar
het buitenland zien (f iguur 6.6.3). Belangrijkste
reden voor het verplaatsen van de productie is het
hoge loonniveau in Nederland. Daarnaast spelen
vooral de nieuwe afzetmarkten een rol.
Ondanks dat in de SWOT globalisering als bedrei
ging wordt gezien, blijkt de technologische indu
strie meer dan gemiddeld globalisering vooral als
kans te zien (f iguur 6.6.4). Niettemin geeft een
aanzienlijk deel van de bedrijven aan dat globa-
lisering een bedreiging is of dat het geen invloed
heeft op het bedrijf.
De eigen schaalgrootte wordt nog iets minder
vaak dan in de industrie als geheel als onvol
doende gezien (f iguur 6.6.5). Indien wel sprake is
een te kleine schaal dan wordt tweemaal zo vaak
als gemiddeld in de industrie voor fusies en over-
names gekozen om dit probleem op te lossen.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.6.2 Verdeling naar type bedrijf in 2006 en
2010, in % van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.6.3 Aandeel Nederland in de totale productie
en de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in %
van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.6.4 Visie op globalisering, in % van respon
denten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.6.5 Schaalgrootte en de mogelijkheden ter
verbetering ervan, in % van respondenten
68
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Technologische vernieuwing is het aspect waarop
de meeste ondernemers concurreren, in 2006
(f iguur 6.6.6). Hiermee zet de technologische
industrie hier aanmerkelijk sterker op in dan
gemiddeld in de gehele industrie. In de aanloop
naar 2010 blijft technologische vernieuwing het
belangrijkst en wint daarnaast het bieden van een
totaaloplossing aan belang.
Het tekort aan vakmensen is een absolute bedrei
ging voor de sector. Hierom worden er meer dan
gemiddeld trainingen en opleidingen aangeboden
en zal dit ook nog eens meer dan gemiddeld toe-
nemen. Het industriële imago van de sector is
tevens een zwak punt, maar er wordt binnen de
sector veel aan gedaan om hier wat aan te doen
(f iguur 6.6.7). Vergeleken met de totale industrie
is de technologische sector op bijna alle punten
actiever.
De verschuiving van productie-activiteiten naar
het buitenland is bedreigend voor de positie van
Nederland op R&D-gebied, omdat bijna 30 % van
de ondernemers aangeeft de R&D mee te laten
verhuizen indien productie zal verplaatsen.
De rol van design is bovengemiddeld van belang,
vooral bij de ontwikkeling van producten. De
komende jaren zal design verder aan belang
toenemen en voor steeds meer bedrijven een
essentieel onderdeel worden. Dit betekent echter
nog niet dat design gezien wordt als een van de
belangrijkste concurrentieaspecten, zoals zicht-
baar was in f iguur 6.6.6.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.6.6 Onderscheidende aspecten in 2006, in %
van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.6.7 Activiteiten ter verbetering van het imago,
in % van respondenten
69
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Sectorspecifiek toekomstprofiel
Grafimediabedrijven zetten met het oog op de toe
komst sterker in op dienstverlening (f iguur 6.7.1).
Dit sluit aan bij de SWOT waarin uitbreiding van
het dienstenscala als kans wordt gezien.
De sector is en blijft relatief sterk op Nederland
gericht zowel qua omzet als productie.
Voor eventuele verplaatsing van productie naar
het buitenland worden lagere loonkosten als
belangrijkste motief genoemd. Ook het aanboren
van nieuwe afzetmarkten speelt, sterker dan in
de rest van de industrie, een belangrijke rol.
Ondanks deze voordelen zien grafische onder-
nemers globalisering meer dan andere industriële
6.7 Grafimedia
Dit perspectief voor de grafimedia is onderdeel van het rapport My Industry, Dutch Manufacturing
2010. Het bestaat uit een SWOT opgesteld door de branchevereniging KVGO (www.kvgo.nl,
020-5435678) en de belangrijkste uitkomsten van de enquête My Industry voor de grafimedia (97 res-
pondenten). De sector (SBI-code 22) bestaat uit ca. 1690 bedrijven met meer dan 5 werknemers (12%
van alle industriële bedrijven van deze grootte). De totale omzet bedroeg in 2005 bijna € 7,5 mld.
Sterke groei (hoogwaardige) dienstverlening binnen grafimediabedrijven in de aanloop naar �010
SWOT
Sterkten Zwakten
- Vakkundig, professioneel en servicegericht- Papieren product (duurzaam)- Hoge organisatiegraad met stevige posities in
arbeidsvoorwaarden, sociale zekerheid en milieu en arbo
- Imago bij opdrachtgevers- Opvolging en samenwerking- Kapitaalintensief- Techniekgericht- Ontbreken onderscheidend vermogen
Kansen Bedreigingen
- Uitbreiden van dienstenscala met betaalde advies-functie en businessconsultancy voor media
- Ketenbeheersing en keten ontwikkeling- Samenwerking (horizontaal en verticaal), netwerk-
functie en inzet nieuwe media- Internationalisering samenwerking- Flexibilisering productiecapaciteit
- Personele voorziening- Beperkte marktgroei, internationaliseringmarkt- Rol van adviseur laag en rol uitvoerder hoog, dat
leidt tot positieverlies
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.7.1 Aandeel dienstverlening in totale omzet
en verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in % van
respondenten
70
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
ondernemers als een bedreiging (f iguur 6.7.2).
Daarnaast is het grote aandeel bedrijven dat niet
verwacht dat het van invloed is op het eigen
bedrijf verontrustend.
In vergelijking met de totale industrie zijn
grafische ondernemers kritisch over de eigen
schaalgrootte. Meer dan de helft van de onder-
nemers die deze schaalgrootte willen doen toe-
nemen, verwacht dit te doen door samenwerking
met concurrenten ondanks dat samenwerking
tegenwoordig nog tot de zwakten van de branche
wordt gerekend. Eenderde noemt groei via fusies
en overnames als oplossing (f iguur 6.7.3).
Flexibiliteit wordt het vaakst als onderscheidend
aspect gezien (f iguur 6.7.4). Voor de toekomst
wordt het bieden van creatieve oplossingen
belangrijker, een aspect waarop de grafimedia
sterk afwijkt van de industrie als geheel.
In vergelijking met de totale industrie neemt het
verwachte aandeel hoger opgeleiden minder hard
toe (f iguur 6.7.5). Dit geeft aan dat de grafimedia
een lagere groei van de kennisintensiteit in het
bedrijf verwacht, maar lijkt enigszins in tegen-
spraak met de wens sterker op dienstverlening in
te zetten wat over het algemeen om hoogopgeleid
personeel vraagt.
Het aandeel bedrijven dat actief bezig is met
opleiding van werknemers ligt lager dan in de
industrie als geheel. Ook voor de toekomst wordt
hierin weinig verandering verwacht. Dit is zorge-
lijk aangezien uit de SWOT-analyse blijkt dat per-
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.7.2 Visie op globalisering, in % van respon
denten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.7.3 Schaalgrootte en de mogelijkheden ter
verbetering ervan, in % van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.7.4 Onderscheidende aspecten in 2006 en
2010, in % van respondenten
71
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
soneelsschaarste (van gekwalif iceerd personeel)
als bedreiging wordt gezien. Stageprogramma’s
worden gezien als voornaamste manier om het
imago van de sector te vergroten.
Design wordt in de grafimedia erg belangrijk
gevonden in vergelijking met de totale industrie.
Grafische ondernemers zijn zeer tevreden over
de kwaliteit van Nederlands design. Met name de
ontwikkeling en gebruik huisstijl/logo en adverti-
sing worden genoemd als zaken waarvoor design
van belang is, deze zaken komen veelal in stand
in samenwerking met ontwerpbureaus. In vergelij-
king met de totale industrie is design nauwelijks
van belang bij productontwikkeling (f iguur 6.7.6).
De kansen die ketenbeheersing en ketenontwik
keling bieden worden onderschreven door de uit
komsten van de enquête. Grafische ondernemers
werken namelijk bij voorkeur samen met leve-
ranciers en opvallend vaak met ontwerpbureaus,
in vergelijking met de totale industrie (6.7.7).
Adviseurs blijken (inderdaad) een beperkte rol
te spelen in de grafimedia. De samenwerking
met kennisinstellingen blijft sterk achter bij het
gemiddelde in de industrie.
De helft van de grafische ondernemers ziet duur
zaamheid als een kans. Ondernemers hebben
sterker dan de industrie als geheel last van over-
matige regelgeving, de branche bestaat vooral
uit kleinere bedrijven die hierdoor relatief zwaar
worden getroffen.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.7.5 Ontwikkeling aandeel hoogopgeleide
werknemers, in % van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.7.6 Rol van design in 2006 en 2010, in % van
respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.7.7 Regelmatige samenwerking, in % van
respondenten
7�
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Sectorspecifiek toekomstprofiel
Vooral bedrijven met een binnenlands omzetaan
deel van meer dan driekwart zien deze stijgen
tot 2010 (f iguur 6.8.1).Overigens is het aandeel
bedrijven met een beperkte binnenlandse omzet
(minder dan 25%) aanzienlijk hoger dan in de rest
van de industrie; de sector is sterk exportgericht.
6.8 Chemie
Dit perspectief voor de chemie is onderdeel van het rapport My Industry, Dutch Manufacturing 2010.
Het bestaat uit een SWOT opgesteld door de branchevereniging VNCI (www.vnci.nl, 070-3378787) en
de belangrijkste uitkomsten van de enquête My Industry voor de chemie (54 respondenten). De chemie
(SBI-code 24) bestaat uit ca. 450 bedrijven met meer dan 5 werknemers en is hiermee goed voor 3%
van alle industriële bedrijven van deze grootte. In 2005 nam de chemische industrie met € 43 mld euro
20% van de productiewaarde van de gehele industrie voor haar rekening, de relatieve bedrijfsomvang
ligt dus hoog. Tweederde van de productiewaarde bestaat uit de productie van basischemicaliën zoals
etheen, propeen en kunstharsen. De f ijnchemie richt zich vooral op het maken van farmaceutische en
cosmetische producten en producten als bestrijdingsmiddelen, verf en wasmiddelen. De sector streeft
naar een verdubbeling haar bijdrage aan het BNP over 10 jaar en een halvering van het gebruik van
fossiele grondstoffen binnen 25 jaar.
Nederlandse chemische industrie zet sterk in op duurzaamheid als kans
SWOT
Sterkten Zwakten
- Goede ligging in Europa en logistiek- ‘Brownfield’ locaties beschikbaar- Sterke bedrijven met goede marktposities- Netwerk toeleveranciers en specialisten, synergie in
producten en subclusters- Intersectorale samenwerking
- Onvoldoende continuïteit en consistentie van beleid op verschillende niveaus
- Gebrek aan arbeidsflexibiliteit (wet, CAO’s, mentaliteit)- Afnemende beschikbaarheid technisch geschoold
personeel, op alle niveaus- Hoge kosten van elektriciteit, gas (transport) kosten
Kansen Bedreigingen
- R&D consortia industrie en overheid- Behoefte aan nieuwe materialen en milieuvriende-
lijke oplossingen- Samenwerking Antwerpen/ZW Nederland/Rotterdam
- Geen ‘level playing field’ in Europa- REACH, stoffenbeleid- Verstarrende regelgeving- Toenemende congestie- Dure euro t.o.v. dollar, dure pensioenen- Instorting van groeimarkt China
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.8.1 Aandeel binnenland in de totale omzet en
de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in % van
respondenten
7�
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Bedrijven die nu voornamelijk in Nederland pro-
duceren zien het aandeel eerder verder stijgen
dan dalen (f iguur 6.8.2). Voor bedrijven waar
productie nu al vooral in het buitenland plaats-
vindt, lijkt het omgekeerde waar. Dienstverlening,
speelt in het geheel nog nauwelijks een rol,
slechts 5% van de bedrijven haalt hier meer dan
50% van de omzet uit. Niettemin zal het aandeel
dienstverlening naar verwachting toenemen.
Globalisering wordt meer dan gemiddeld als een
kans gezien en nauwelijks als een bedreiging. Bij
de keuze om productie te verplaatsen naar het
buitenland spelen vooral nieuwe afzetmarkten,
lagere loonkosten en het volgen van afnemers een
rol. Kennis en congestie blijken, ondanks dat het
in de SWOT als bedreiging vermeld staat, nauwe-
lijks van invloed op deze keuze. Mocht productie-
verplaatsing daadwerkelijk plaatsvinden, dan zal
de R&D-afdeling in vergelijking met andere indu-
striële sectoren relatief vaak meeverhuizen.
Bijna eenderde van de bedrijven zegt onvol
doende schaalgrootte te hebben om de concur
rentie de komende vier jaar aan te kunnen. Van
deze groep denkt tweederde de positie te kunnen
versterken door autonome groei (f iguur 6.8.3).
Samenwerking wordt aanmerkelijk minder vaak
gekozen dan in andere sectoren, zoals ook zicht-
baar is in f iguur 6.8.5 blijft vooral de samenwer-
king met collega-bedrijven beperkt. De relatief
grote bedrijfsomvang in vergelijking tot andere
sectoren speelt hierbij waarschijnlijk een rol.
De stijging van energieprijzen in combinatie met
een gebrek aan gelijk speelveld zijn zeer nega
tief voor de concurrentiepositie (f iguur 6.8.4).
Dit bevestigt de positie hiervan als bedreiging
voor de chemische industrie. Voor een kwart van
de bedrijven geldt dat kostenstijgingen niet of
nauwelijks door te berekenen zijn.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.8.2 Aandeel Nederland in de totale productie
en de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in %
van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.8.3 Schaalgrootte en de mogelijkheden ter
verbetering ervan, in % van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.8.4 Stelling energieprijsstijgingen en een ge
brek aan gelijk speelveld doen de concurrentiepositie
van mijn bedrijf verslechteren, als % van respondenten
74
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
In de chemische industrie wordt relatief veel
gedaan aan opleiding en training. Niet alleen
bedrijven die hier nu al actief in zijn, maar ook
het merendeel van de bedrijven waar nog geen
sprake is van trainingen, verwachten hierin een
stijging tot 2010.
Afnemers en leveranciers zijn in de chemie
de belangrijkste samenwerkingspartners
(f iguur 6.8.5). Uit de SWOT blijkt al dat samen-
werking synergie-effecten oplevert. De weg naar
advies- en kennisinstellingen lijkt eenvoudig
gevonden te worden in de chemie, want daar
wordt vaker dan in de industrie als geheel mee
samengewerkt. De komende jaren zal er nog
intensievere samenwerking plaatsvinden met
leveranciers en afnemers, maar ook met kennis-
instellingen.
Duurzaamheid wordt, veel meer dan in de totale
industrie, gezien als grote kans (f iguur 6.8.6).
Regelgeving wordt bij uitstek in de chemie als
een bedreiging gezien en is daarom verreweg het
belangrijkste punt ter verbetering van het onder-
nemingsklimaat.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.8.5 Regelmatige samenwerking, in % van
respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.8.6 Hoe wordt naar de toenemende aandacht
voor duurzaamheid gekeken, in % van respondenten
75
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Sectorspecifiek toekomstprofiel
Papier en karton(waren)industrie blijft goed
deels in Nederland. De Nederlandse omzet neemt
eerder toe dan af en zelfs bedrijven die nu maar
weinig in Nederland produceren zien dit aan-
deel in de toekomst toenemen (f iguur 6.9.1 en
f iguur 6.9.2).
6.9 Papier- en Karton(waren)industrie
Dit perspectief voor de papier- en karton(waren)industrie is onderdeel van het rapport My Industry,
Dutch Manufacturing 2010. Het bestaat uit een SWOT voor de papier- en kartonindustrie mede opge-
steld door de branchevereniging Koninklijke VNP (www.vnp-online.nl, 020-6543055) en de belang-
rijkste uitkomsten van de enquête My Industry voor zowel de papier- en kartonindustrie als de papier-
en kartonwarenindustrie (36 respondenten). De papier- en karton(waren)industrie (SBI-code) bestaat uit
ruim 250 bedrijven met meer dan 5 werknemers en is hiermee goed voor bijna 2% van alle industriële
bedrijven met meer dan 5 werknemers.
Sterke afhankelijkheid afnemers in de papier- en karton(waren)industrie
SWOT Papieren kartonindustrie
Sterkten Zwakten
- Papierindustrie in NL state of the art- Organisatie van recycling system- Netwerk van logistieke dienstverleners- Toepassing van milieutechnische kennis- Stabiel arbeidsklimaat- Centrale geografische positie- Goede logistieke infrastructuur
- Hoge loonkosten, weinig uren,hoog verzuim- Geen ‘level playing field’; in andere landen actieve
overheidssteun, in NL papier geen nationaal belang- Hoge energieprijzen en weinig steun WKK
Kansen Bedreigingen
- Beschikbaarheid recovered fibre, ‘urban forest’- Benutten customer base- Samenwerkingsverbanden o.a. logistiek- Innovatie op milieutechniek- Concentratie zorgt voor sterkere bedrijven- Benadrukken duurzaamheid van de papierketen
- Weglekken gebruikt papier uit Nederland- Kenniscentra buiten Nederland- Besluitvorming van multinationals buiten Nederland- Tekort aan goed opgeleide medewerkers- Urbanisatie verdringt industrie- Imago blijft verbonden aan het kappen van bomen
Bron: Berenschot Groep BV
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.9.1 Aandeel binnenland in de totale omzet en
de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in % van
respondenten
76
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Afnemers hebben een relatief sterke invloed
op productieverplaasting in de papier en
karton(waren)industrie (f iguur 6.9.3). Daarnaast
is het betreden van nieuwe markten vaker een
reden voor vertrek dan in de industrie als geheel.
Globalisering wordt overwegend als bedreiging
gezien in de papier en karton(waren)industrie
(f iguur 6.9.4). Dit houdt onder meer verband met
de sterke afhankelijkheid van de nabijheid van
afnemers.
Flexibiliteit is het meest genoemde onderschei
dende aspect (f iguur 6.9.5). Dit geldt eveneens
voor de totale industrie. Opvallend vaker dan
gemiddeld in de industrie wordt specialisatie
zowel in 2006 als 2010 gekozen als onderschei-
dend aspect. Het bieden van een totaaloplossing
wint sterk aan belang in de aanloop naar 2010.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.9.2 Aandeel Nederland in de totale productie
en de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in %
van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.9.3 Factoren die een grote rol spelen bij een
eventuele productieverplaatsing, in % respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.9.4 Visie op globalisering, in % van respon
denten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.9.5 Onderscheidende aspecten in 2006 en
2010, in % van respondenten
77
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Vergroting van het menselijk kapitaal staat hoog
op de prioriteitenlijst (f iguur 6.9.6). Meer nog
dan in de totale industrie worden werknemers
opgeleid en dit aandeel neemt verder toe tot 2010.
De samenwerking in de toeleveringsketen van
papier en karton(waren) is sterk in vergelijking
met de totale industrie (f iguur 6.9.7). Daarnaast
valt een hoog aandeel bedrijven dat samenwerkt
met brancheorganisaties op. Minder positief is de
beperkte mate van samenwerking met onderwijs-
instellingen.
Duurzaamheid wordt minder vaak dan gemiddeld
in de industrie gezien als kans (f iguur 6.9.8).
Gezien het toenemende belang van duurzaamheid
in de wereldeconomie is hier dus ruimte voor ver-
betering.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.9.6 Aandeel ondernemingen dat regelmatig
werknemers trainingen of opleidingen aanbiedt, in %
van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.9.7 Regelmatige samenwerking, in % van
respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.9.8 Hoe wordt naar de toenemende aandacht
voor duurzaamheid gekeken, in % van respondenten
78
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
6.10 Verpakkingsketen
Dit perspectief voor de verpakkingsketen (verpakkingsindustrie) is onderdeel van het rapport My
Industry, Dutch Manufacturing 2010. Het bestaat uit een SWOT opgesteld door het NVC (www.nvc.nl,
0182-512411) en de belangrijkste uitkomsten van de enquête My Industry voor ondernemingen uit de
verpakkingsketen die hebben aangegeven lid te zijn van het NVC (37 respondenten). De verpakkings-
keten omvat alle ondernemingen die belang hebben bij verpakken, van grootwinkelbedrijf tot grond-
stofleverancier. Het verpakken kan zich afspelen in alle industriële sectoren, van voedingsmiddelen tot
chemicaliën en van consumentenproducten tot industriële producten. Het geheel wordt hier genoemd:
de verpakkingsindustrie. Wereldwijd wordt voor ongeveer € 200 miljard aan verpakkingen verbruikt
om producten te verpakken * . Voor de industrie als geheel hangt iedere euro aan ingekochte verpak-
king samen met ruim € 12 aan bruto marge op het verpakte product. Deze SWOT-analyse betreft de
Nederlandse verpakkingsketen, met als perspectief het leveren van verpakte producten, het verpakken
van deze producten, het maken van de benodigde verpakkingen, verpakkingsmachines, codeer- en iden-
tif icatie apparatuur en grondstoffen en het verwerken van het verpakkingsafval.
* De Nederlandse Verpakkingsstatistiek 2003, Eurostat, schatting NVC
Verpakkingsindustrie loopt voorop wat betreft design en het belang hiervan neemt richting �010 verder toe
SWOT
Sterkten Zwakten
- Alle schakels van de verpakkingsketen zijn aan-wezig. **
- Open blik voor buitenlandse markten, open economie Nederland.
- Geen integrale en door de gehele verpakkingsketen gedragen visie op het verpakken
- Teveel focus op verpakkingsafval sec en te weinig op duurzaamheid (‘people, planet, profit’)
- Weinig substantiële (precompetitieve) R&D
Kansen Bedreigingen
- Knooppuntfunctie Europese markt (‘value-added logistics; copacking’)
- Vergroten effectiviteit van bestaande en nieuwe productiesectoren
- Werken op basis van TWV (Toegevoegde waarde van het Verpakken) in de gehele keten
- Beperking van de ‘license to operate’ ten gevolge van overmatige focus op verpakkingsafval en onvoldoende borging duurzaamheid in ontwerp en productie
- Beperking effectiviteit R&D door polarisatie in de verpakkingsketen en/of overmatige aandacht voor verkrijgen van dominantie in keten of binnen schakel
- Verschraling maakindustrie
** (retail, merkartikelfabrikanten, private label fabrikanten, copackers, designbureaus, leveranciers verpakkingen, leveranciers
verpakkingsmachines, leveranciers codeer en identificatiemiddelen, grondstofleveranciers, grafische ondernemingen, drukinktle
veranciers)
79
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Sectorspecifiek toekomstprofiel
Globalisering wordt aanmerkelijk vaker dan in de
industrie als geheel vooral gezien als een kans.
Dit bevestigt de relatief open blik van de verpak-
kingsindustrie. Nog geen kwart ziet het als een
bedreiging (f iguur 6.10.1). Lagere loonkosten
en nieuwe afzetmarkten zijn de belangrijkste
redenen voor een eventuele productieverplaat-
sing. Overigens is en blijft het merendeel van de
productie in Nederland (f iguur 6.10.2).
De schaalgrootte van het eigen bedrijf wordt
beoordeeld als voldoende, slechts eenvijfde van
de respondenten zegt onvoldoende schaalgrootte
te hebben. De oplossing hiervoor wordt vooral
gezocht in structurele samenwerking met andere
bedrijven.
Flexibiliteit is het belangrijkste aspect om
zich te onderscheiden van de concurrentie
(f iguur 6.10.3). In de aanloop naar 2010 wint het
bieden van totaaloplossingen en het aangaan van
partnerships aan belang ten koste van flexibiliteit.
Het aandeel hogeropgeleiden zal de komende
jaren minder snel groeien dan gemiddeld in de
industrie. Dit is een teken dat de kennisintensiteit
minder snel groeit dan gemiddeld en kan als
bedreiging worden gezien. Van de bedrijven waar
geen opleiding en training van werknemers plaats-
vindt (30%), verwacht een meerderheid dit de
komende vier jaar wel te doen. Stageprogramma’s
zijn het meest gekozen ter verbetering van het
imago van de sector.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.10.1 Visie op globalisering, in % van respon
denten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.10.2 Aandeel Nederland in de totale productie
en de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in %
van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.10.3 Onderscheidende aspecten in 2006 en
2010, in % van respondenten
80
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Design is voor eenderde van de bedrijven in de
verpakkingsindustrie essentieel. In vergelijking
met de totale industrie is design veel belangrijker
in het ontwerp en de ontwikkeling van het merk
(f iguur 6.10.4). Overigens is de verpakkings-
industrie iets minder tevreden over de kwaliteit
van Nederlands design in vergelijking met de
industrie als geheel (15% vindt de kwaliteit
onvoldoende).
Duurzaamheid wordt gezien als een kans en
zeker niet als bedreiging. Echter, een groot deel
van de bedrijven in de verpakkingsindustrie zien
de toenemende aandacht voor duurzaamheid als
onbelangrijk of als een factor die geen invloed
heeft op de onderneming (f iguur 6.10.5). Deze
onbekendheid met duurzaamheid is groter dan in
de totale industrie, terwijl duurzaamheid toch een
belangrijke factor zal zijn in de toekomst van de
verpakkingsindustrie. Dit wordt dan ook terecht
als zwakte beschouwd.
In de verpakkingsindustrie wordt voornamelijk
samengewerkt met leveranciers en afnemers.
Hierin wordt de komende jaren ook de grootste
stijging verwacht. Dit sluit aan bij de ketenbena-
dering van de toegevoegde waarde van verpakken
die ook in de SWOT is opgenomen. De resultaten
van de verpakkingsindustrie zijn afkomstig van
NVC leden die actief zijn in de in f iguur 6.10.6
opgenomen branches.
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.10.4 Rol van design in 2006 en de verwach
tingen voor 2010, in % van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.10.5 Hoe wordt naar de toenemende aandacht
voor duurzaamheid gekeken, in % van respondenten
Bron: Enquête My Industry
Figuur 6.10.6 Samenstelling steekproef verpakkingsin
dustrie, in % van respondenten
Bijlage 1: Geraadpleegde bronnen 81
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Biermans M.L., J.P. Poort, Kennisverwerving in
de maakindustrie, SEO/SIC, 2006
Buiten, drs. K.H.S. van, drs. J. Weda en
drs. F. Felsö, Chemie in concurrentie, juli 2006
Business Week, About that Engineering Gap..,
13 december 2005
Capgemini Nederland BV, J. Kwadijk en
ir. H.L. Spoelstra, Dienstverlening steeds belang-
rijker voor producenten
Cobouw, Technisch beroep heeft vaak negatieve
bijklank, 15-09-2006
CBS, Het Nederlandse ondernemingsklimaat in
cijfers 2006, Voorburg/Heerlen, 2006
CBS, Kennis en economie 2006, Onderzoek en
innovatie in Nederland, Voorburg/Heerlen,
juni 2006
CPB, Kansrijk kennisbeleid, 2006
CPB, Economie, energie en milieu: een verken-
ning tot 2010, 2002
Deloitte, Made in Holland V, september 2006
EIM, De Nederlandse industrie: positie en
ontwikkelingen anno 2006, oktober 2006
Financieel Dagblad, Topmanagers aanbidden
Scandinavië, 29-9-2006
HBO-raad en RWI, Kennistekort in Nederland,
mei 2006
IMD, World Competitiveness Yearbook, juni 2006
(2005, 2004, 2003, 2002, 2001)
Ministerie van Economische Zaken, Tweede
voortgangsrapportage Industriebrief, oktober 2006
Ministerie van Economische Zaken,
Voortgangsrapportage Industriebrief,
oktober 2005
Ministerie van Economische Zaken, Visie op
verplaatsing, februari 2005
Ministerie van Economische Zaken, Industriebrief
Hart voor de industrie, november 2004
Ministerie van Economische Zaken, Analyse van
de Nederlandse innovatiepositie, 2003
OSA, Aantrekkelijke carrières in de metaal-
bewerking, augustus 2006
ROA, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep
tot 2010, november 2005
SEO, Kennisverwerving in de maakindustrie
Amsterdam, januari 2006
SER, Milieu als kans, 2005
SIC, Winnen met de industrie, Imagoadvies voor
de maakindustrie, 2003
Taskforce Sociale innovatie, Eindrapportage,
Sociale Innovatie, de Andere Dimensie, juli 2005
TNO Kwaliteit van Leven, Arbobalans 2005, 2006
Trendchart, European Innovation Scoreboard 2005
8�
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Vixseboxse, E, B. Wesselink en J. Notenboom
(MNP, Milieu- en Natuurplanbureau), Nederland
en Europa; milieuprestaties in perspectief, 2006
Worldbank, Doing Business 2007,
september 2006
Statistische informatie
www.cbs.nl
epp.eurostat.ec.europa.eu
www.oecd.org
Interview
Dhr. H.J. Keulen, Bestuurslid van De Unie
Bijlage �: Verantwoording enquête 8�
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
Enquête onder bijna 1400 ondernemers
Het kwantitatieve deel van het onderzoek is in
samenwerking met de brancheverenigingen en
VNU tot stand gekomen. Via een enquête op een
internetsite hebben 1.380 ondernemingen hun
medewerking verleend. De uiteindelijke analyse
had betrekking op 1.290 respondenten uit de
industrie.
Representativiteit
Omdat bepaalde sectoren in de steekproef van
de enquête sterker vertegenwoordigd zijn dan in
de populatie zijn de uitkomsten gewogen om een
voor de industrie als geheel representatief beeld
te waarborgen. Dit betekent bijvoorbeeld dat de
uitkomsten voor een respondent in de voedings-
en genotmiddelenindustrie een wegingsfactor van
1,82 meegekregen hebben, terwijl de uitkom-
sten van een respondent uit de metaalproducten-
industrie maar voor 0,76 meetellen.
Goed doel
Het goede doel heeft tevens van de medewer-
king aan de enquête geprofiteerd. Voor elke
duizend respondenten is er door VNU Exhibitions
€ 2.500,- overgemaakt naar de stichting KIKA
(Kinderen Kankervrij).
Bijlage �: Projectpartners84
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
FEDA
De Federatie Aandrijven & Automatiseren
is ontstaan door integratie van de Federatie
Hydrauliek en Pneumatiek (FHP) en de
Vereniging Voor Aandrijftechniek (VVA) en is
met meer dan 120 leden de grootste op aandrijf-
techniek en automatisering gerichte branche-
organisatie in Nederland.
Naast het behartigen van de nationale en inter-
nationale belangen van haar leden, is promoten
van het vakgebied bij zowel bedrijfsleven, onder-
wijs als de overheid een belangrijke taak van de
FEDA. Ook het initiëren en uitbreiden van op
aandrijftechniek gerichte opleidingen, alsmede
het vergroten van de interesse bij jongeren voor
een carrière in de (aandrijf)techniek, behoort tot
de brede missie.
De FEDA is een branchevereniging onder de vlag
van de Vereniging FME-CWM. Dit platform biedt
een uitstekende basis voor het initiëren en onder-
houden van contacten met zowel de overheid,
als complementaire brancheverenigingen in bin-
nen- en buitenland. Daarnaast houden specialisten
binnen de FEDA zich actief bezig met de ontwik-
kelingen op het gebied van nationale en inter-
nationale normen en richtlijnen binnen de vak-
richtingen elektrisch, mechanisch, pneumatisch,
hydraulisch, vacuüm en digitale besturings- en
communicatietechnologie.
Telefoon: 079-3531357
Website: http://www.feda-fme.nl
Federatie NRK
De Federatie Nederlandse Rubber- en
Kunststofindustrie is de brancheorganisatie voor
de rubber- en kunststofindustrie (RKI). Met 25
brancheverenigingen en 670 ledenbedrijven - goed
voor een vertegenwoordiging van ruim 80% van
het Nederlandse marktvolume - is de NRK stevig
verankerd in de RKI. De gehele bedrijfskolom is
binnen de brancheorganisatie vertegenwoordigd:
kunststof- en rubberverwerkers, recyclingbedrij-
ven, leveranciers van grondstoffen en additieven,
en leveranciers van machines en hulpapparatuur.
De NRK treedt op als belangenbehartiger in 4
convenanten (IMT, MJA2, CV3, Stoffen), heeft
een CAO, ondersteunt bij opleidingen, milieu,
innovatie, export, arbo, ict en biedt ledenvoor-
delen.
Binnen de Federatie NRK bevinden zich meerdere
brancheverenigingen die actief zijn in de rubber-
en kunststofindustrie. Als overkoepelend orgaan
draagt de Federatie zorg voor de belangenbeharti-
ging voor de gehele rubber- en kunststofindustrie.
De brancheverenigingen binnen de NRK nemen
de meer sectorale belangenbehartiging voor
hun rekening. Met deze opzet van algemene en
specif ieke belangenbehartiging is er binnen de
Federatie NRK ruimte gecreëerd voor de veel-
zijdigheid, die onze branche zo eigen is. Binnen
de NRK zullen dan ook alle rubber- en kunststof-
bedrijven zich thuis voelen.
De acties die de Federatie opzet, kunnen liggen
op economisch, technisch of sociaal gebied, maar
ook op gebieden als onderwijs en kennisover-
dracht. Voor de meer sectorale belangen zijn de
ledenbedrijven actief in één of meer branche-
verenigingen. De brancheverenigingen binnen de
Federatie NRK richten zich met hun activiteiten
op specif ieke productietechnieken, materialen of
marktsegmenten.
Telefoon: 070-4440660
Website: http://www.nrk.nl
85
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
FME-CWM
De Vereniging FME-CWM is de ondernemers-
organisatie voor de technologisch-industriële
sector. De bedrijvigheid in de sector betreft
engineering, productie, handel, industrieel onder-
houd en industriële automatisering.
Bij FME zijn ongeveer 2.750 lidondernemingen
(metaal, kunststof, elektronica en elektrotechniek)
met 260.000 vaste medewerkers aangesloten. De
totale omzet van de leden is ruim 59 miljard euro.
Daarvan wordt 56% in het buitenland behaald.
FME behartigt de belangen van de lidbedrijven
(nationaal en internationaal) en verleent hen dien-
sten op sociaal, economisch en technisch gebied.
Bij FME zijn 150 brancheorganisaties aangeslo-
ten. FME heeft, inclusief brancheorganisaties, 220
medewerk(st)ers met specialistische kennis op
vele terreinen in dienst.
Telefoon: 079-3531100
Website: http://www.fme.nl
FNLI
De Federatie Nederlandse Levensmiddelen
Industrie (FNLI) is dé koepelorganisatie
van bedrijven en brancheorganisaties in de
Nederlandse levensmiddelenindustrie (food en
non-food). De FNLI is spreekbuis voor bedrijven
en brancheorganisaties en aanspreekpunt voor
handelspartners, NGO’s, overheid, politiek en
media. De organisatie behartigt de belangen die
de individuele bedrijven overstijgen. De FNLI
is strategisch gehuisvest in Rijswijk, vlakbij het
politieke hart van Den Haag. De FNLI vertegen-
woordigt een industrie die een jaarlijkse omzet
van circa 50 miljard euro genereert en werkgele-
genheid biedt aan meer dan 140.000 mensen.
De FNLI behartigt de bedrijfs- en branche-
overschrijdende belangen van de voedings- en
levensmiddelenindustrie in Nederland. De FNLI
bundelt de krachten van de totale levensmiddelen-
industrie.
Telefoon: 070-3365150
Website: http://www.fnli.nl
GMV
De GMV is de vereniging van fabrikanten van
machines voor de voedingsmiddelenindustrie en
verpakkingsmachines. De bijna 90 leden zetten
ca. € 2 miljard om, met ca. 6.000 werknemers.
Tot de leden behoort naar schatting 60% van de
fabrikanten in de branche (in omzet ca. 85%).
Nederlandse machinefabrikanten zijn leidend in
onder meer pluimveeverwerking (80%) en aard-
appelverwerking (meer dan 50%) Tot de leden
behoren voorts de grootste fabrikant ter wereld
van machines voor rood vlees en twee van de drie
grootste bakkerijmachinefabrikanten.
De GMV kent vijf secties: General Foods (voor-
namelijk aardappel-, vlees-, groente- en fruit-
verwerking), Dairy & Liquid, Bakkerijmachines,
Animal Feed en Verpakkingsmachines (niet uit-
sluitend voor voedingsmiddelen).
De GMV behartigt de belangen in Den Haag
en Brussel en is actief in exportbevordering,
Integraal Ontwerpen en Hygiënisch Ontwerpen
en het bevorderen van samenwerking en kennis-
uitwisseling tussen de leden. Ze zet zich in voor
de versterking van de positie van Nederland als
toonaangevende speler in de wereld op het gebied
van de voedingsmiddelen en de daarmee verbon-
den kennis en technologie.
Telefoon: 079-3531263
Website: http://www.gmv-fme.nl
86
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
Koninklijke Metaalunie
De Metaalunie is met 12.000 leden de grootste
ondernemersorganisatie voor het midden- en
kleinbedrijf (MKB) in de metaal. Zij richt zich
op metaalbedrijven tot ongeveer 100 werknemers
in uiteenlopende sectoren. Er zijn bedrijven aan-
gesloten die zich bezighouden met machine- en
apparatenbouw, metaalwaren, meet- en regel-
techniek, elektronica, engineering, las- en con-
structiewerk, gereedschappen, gietwerk, jacht- en
scheepsbouw, verspanen, plaatbewerking, land-
bouwmechanisatie, staalbouw, revisie en onder-
houd, evenals bedrijven in handel en service.
Naast het algemene lidmaatschap van de
Metaalunie kunnen leden zich ook aansluiten bij
een branchegroep. Een branchegroep behartigt de
economisch-technische belangen van een speci-
f ieke sector zoals bijvoorbeeld de gereedschap-
makers en jachtbouwers. Momenteel zijn er ruim
50 branchegroepen die specif ieke bedrijfsgroepen
ondersteunen.
De Metaalunie organiseert verder regionale bijeen-
komsten voor leden (informatievoorziening,
netwerken en contacten leggen met collega-onder-
nemers, beleidsafstemming, inspraak etc.)
Telefoon: 030-6053344
Website: http://www.metaalunie.nl
KVGO
De Koninklijke KVGO is de ondernemingsorgani-
satie die de belangen behartigt voor zijn leden, nu
nog vooral in de grafimediabranche. Het KVGO
wil zich verbreden in de richting van ook andere
sectoren binnen de communicatie-industrie.
Belangenbehartiging is bij het KVGO gericht op
het gehele collectief, op deelcollectieven, alsmede
op individuele leden en moet voor de leden direct
of indirect een herkenbare toegevoegde waarde
opleveren.
Leden van de Koninklijke KVGO zijn onder-
nemingen in Nederland die als productiebedrijf
actief zijn binnen de grafische en de communi-
catie-industrie. Als gevolg van de digitalisering
schuiven ooit gescheiden werelden steeds verder
in elkaar. Naast grafische ondernemingen zijn dan
ook steeds meer bedrijven lid met activiteiten aan
de rand van het grafimedia-domein.
Behalve de individuele belangen, behartigt het
KVGO ook de collectieve belangen. Het behar-
tigen van deze belangen is niet altijd zichtbaar,
maar leidt tot concrete afspraken met overheden
zoals convenanten en bedrijfstakregelingen. Een
krachtige branche-organisatie kan meer bereiken
dan een individuele ondernemer. Bovendien biedt
zij een interessant (sociaal) regionaal en nationaal
platform.
Telefoon: 020-5435678
Website: http://www.kvgo.nl
NEVAT
De Nederlandse Vereniging Algemene Toelevering
(NEVAT) is het belangrijkste netwerk van indu-
striële toeleveranciers in Nederland. Als branche-
organisatie met ruim 280 leden is NEVAT zowel
de spreekbuis van de Nederlandse toeleverings-
industrie, een platform voor onderlinge uitwis-
seling van kennis en ervaring als een onmisbare
vraagbaak voor toeleveranciers en uitbesteders uit
binnen- en buitenland.
NEVAT biedt onderdak aan een breed scala van
gespecialiseerde ondernemingen in de metaal-,
kunststof- en elektronicaverwerkende industrie.
Zij vertegenwoordigt nagenoeg alle productie-
87
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
technieken en technologieën en omvat zowel leve-
ranciers van enkelvoudige onderdelen als bedrij-
ven die op klantenwens hoogwaardige modules en
systemen ontwikkelen en produceren.
In het brede veld van toeleveren en uitbesteden
zijn duidelijke deelterreinen te onderscheiden.
NEVAT onderkent dit en speelt hierop in via
gerichte sectoren en platforms. Leden met een
gemeenschappelijke markt, een zelfde productie-
proces of ketenpositie kunnen zo effectief worden
gebundeld. Momenteel kent NEVAT zeven zelf-
standige sectoren.
Alle activiteiten van de NEVAT staan ten dienste
van het creëren van een zo groot mogelijk zake-
lijk resultaat voor de leden, het elimineren c.q.
voorkomen van omstandigheden die dit belem-
meren, en het versterken van marktposities van
haar leden in toeleveringsketens in binnen- en
buitenland.
Telefoon: 079-3531300
Website: http://www.nevat.nl
NVC
Het Nederlands Verpakkingscentrum (NVC) is
de enige ketenvereniging in Nederland op het
gebied van verpakken. Met haar netwerk van ruim
vijfhonderd lidbedrijven en twaalfduizend indivi-
duen is de vereniging voortrekker in opleiden en
trainen, informeren en belangenbehartiging.
Het NVC verenigingsbureau in Gouda is de
ontmoetingsplaats, het informatiecentrum en
het opleidingsinstituut van en voor de bedrij-
ven die belang stellen in de verpakkingsfunctie.
Leden van de vereniging kunnen op exclusieve
basis gebruik maken van een aantal belangrijke
diensten en activiteiten. Tevens krijgen zij op
praktisch alle overige activiteiten korting. Bij
het participeren in projecten, forums en overige
trendsettende of onderzoekende activiteiten heb-
ben NVC-leden voorrang.
Telefoon: 0182-512411
Website: http://www.nvc.nl
NVTB
Het Nederlands Verbond Toelevering Bouw is
opgericht in 1988 als koepelorganisatie van de
Nederlandse bouwtoeleverende industrie en
handel. De gezamenlijke jaaromzet van de bouw-
materialenindustrie en –handel is ruim € 10 mil-
jard per jaar.
Het ledenbestand van het NVTB bestaat uit 17
brancheverenigingen. Bij deze ledenbranche-
organisaties zijn meer dan 1000 ondernemingen
aangesloten.
Het NVTB behartigt de gemeenschappelijke
belangen van de industrie op het gebied van de
productie en handel in bouwproducten. NVTB
stelt zich ten doel maximale voorwaarden te
creëren voor de aangesloten leden in de sector
bouwtoelevering. Dit geschiedt via het uitdragen
van een sterke inhoudelijke visie en brede ver-
tegenwoordiging op relevante terreinen (zoveel
mogelijk door ondernemers zelf). Het NVTB
functioneert op basis van een directe communi-
catie met haar leden. Door een goede coördina-
tie van de activiteiten van de leden en van het
NVTB kan de grootst mogelijke meerwaarde en
eff iciency bereikt worden.
Telefoon: 070-3552700
Website: http://www.nvtb.nl
88
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
PlasticsEurope
PlasticsEurope behartigt de belangen van kunst-
stofproducenten in Europa. De brancheorganisatie
heeft meer dan 60 ledenbedrijven, verantwoor-
delijk voor 90% van Europa’s totale capaciteit
wat betreft ruwe kunststofmaterialen. Onder
Europa vallen hier de 25 lidstaten van de EU
én Bulgarije, Kroatië, Noorwegen, Zwitserland,
Roemenië en Turkije. De vereniging wordt
bestuurd vanuit zes gedecentraliseerde kantoren
in Europa, waaronder Brussel.
De kunststofketen, inclusief machineproducenten,
distributeurs van kunststoffen en producenten en
importeurs van kunststofhulpstoffen is goed voor
ruim 1,6 miljoen arbeidsplaatsen, en heeft een geza-
menlijke omzet van €160 miljard per jaar. Het behar-
tigen van de belangen gaat in combinatie met het
verzamelen van informatie voor de kunststofindustrie
en het promoten van de positieve bijdrage van kunst-
stof op de samenleving, nu en in de toekomst.
Telefoon: 070-4440610
Website: http://www.plasticseurope.org
VNCI
De Vereniging van de Nederlandse Chemische
Industrie (VNCI) behartigt de collectieve belan-
gen van de chemische industrie in Nederland. Zij
doet dit door middel van overleg, voorlichting en
adviezen. De VNCI treedt op namens de bedrijfs-
tak, is een centraal aanspreekpunt en onder-
neemt activiteiten die de beeldvorming over de
chemische industrie positief beïnvloeden.
Per 1 januari 2006 telt de VNCI 114 aangeslo-
ten leden, verenigingen en donateurs. Rekening
houdend met de leden van 11 geassocieerde lid-
verenigingen zijn meer dan 600 ondernemingen
direct of indirect aangesloten bij de VNCI.
De VNCI telt circa 30 medewerkers, die vooral
werkzaam zijn op de speerpunten Energie,
Onderwijs en Innovatie, Stoffen, Veiligheid en
Milieu, Dienstverlening en Ondernemingsklimaat,
en op het terrein van Communicatie. De VNCI
onderhoudt namens de chemische industrie con-
tacten met nationale en internationale overheden
en politici over regelgeving, afspraken en ver-
plichtingen die de bedrijfstak aangaan. Andere
belangrijke doelgroepen van de VNCI zijn: vak-
bonden, onderwijs, werkgeversorganisaties en
media.
Telefoon: 070-3378787
Website: http://www.vnci.nl
VNP
De Koninklijke Vereniging van Nederlandse
Papier- en kartonfabrieken (VNP) is de branche-
vereniging van alle 26 papier- en kartonfabrieken
in Nederland. De Koninklijke VNP is erop gericht
om de papier- en kartonindustrie in Nederland
te maken tot een industrie die milieuvriendelijk,
innovatief en aantrekkelijk is.
Het speelveld van de Koninklijke VNP is zowel
nationaal als internationaal. Naast een groot
netwerk binnen de papier- en kartonindustrie
hebben we veel contact in binnen- en buitenland
met ambtenaren, Europarlementariërs en verte-
genwoordigers van allerlei instanties, instellingen
en organisaties. De Koninklijke VNP houdt zich
bezig met de actuele thema’s die spelen binnen en
rondom de papier- en kartonindustrie.
De Nederlandse papier- en kartonindustrie kent in
totaal 26 productielocaties die direct werk bieden
aan ca. 6000 werknemers. In de totale papier- en
houtgerelateerde keten werken zelfs meer dan
140.000 mensen. Samen waren de papierfabrieken
89
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IND
US
TR
Y
in 2005 goed voor een productie van 3,47 miljoen
ton papier en karton.
De Nederlandse productie genereerde in 2005
een omzet van 2,0 miljard euro. Gemeten naar
productiehoeveelheden waren de verpakkings-
papieren het sterkst vertegenwoordigd met 56%,
gevolgd door de grafische papieren met 40%
en de huishoudelijke en sanitaire papieren met
4%. De Nederlandse papier- en kartonindustrie
heeft een sterk internationaal karakter. Ruim
70% van de totale Nederlandse productie werd
geëxporteerd. Hiervan blijft 90% binnen Europa.
Bovendien zijn slechts 4 papierfabrieken in
Nederlandse handen, de rest is in handen van
buitenlandse concerns.
Telefoon: 020-6543055
Website: http://www.vnp-online.nl
VNSI
De Vereniging Nederlandse Scheepsbouw
Industrie (VNSI) behartigt de belangen van de
Nederlandse maritieme maakindustrie.
VNSI ondersteunt individuele bedrijven op het
gebied van arbo en milieu, onderwijs, techniek,
regelgeving, onderzoek en ontwikkeling, statistiek
en scheepsfinanciering. Daarnaast werkt VNSI
intensief samen met organisaties die actief zijn in
de branche. Onlangs heeft VNSI haar strategienota
Dutch LeaderSHIP 2015 uitgebracht. Klik hier
voor een impressie van de Dutch LeaderSHIP-film.
Nederland is van nature verbonden met het water.
60% van de bevolking leeft onder het zeeniveau.
De nabijheid van water biedt tal van kansen voor
economische groei, werkgelegenheid en duur-
zaamheid. Het maritieme cluster biedt met een
totale toegevoegde waarde van ruim € 12 miljard
werk aan bijna 200.000 mensen. De scheepsbouw
is de centrale spil in het maritieme cluster. Zij
biedt werkgelegenheid aan 50.000 mensen in
de Nederlandse maakindustrie. De Nederlandse
scheepsbouw speelt een centrale rol in de
verspreiding van kennis binnen de maritieme
bedrijfstak.
De scheepsbouw is een sector met perspectief
voor de toekomst. De stijgende waterspiegel en
het tekort aan leefruimte biedt kansen voor grote
baggerwerken. Het vervoer over de rivieren en
de zee zal toenemen door de steeds grotere con-
gestie in het wegvervoer. Door een toenemende
vraag naar olie en gas groeit de offshore-industrie
gestaag. De recreatie op het water zal toenemen
en hiermee ook de vraag voor jachten. De visserij
zal zich ontwikkelen met alternatieven zoals vis-
kwekerijen op de Noordzee en de defensie indu-
strie richt zich steeds meer op kleinere conflicten
en kustbescherming, waardoor ruimte ontstaat
voor nieuwe innovatieve concepten.
Samen met bedrijven, overheid en politiek moe-
ten we kansen kapitaliseren op gebieden waar
Nederland goed in is. Samen innovatief en grens-
verleggend bouwen aan een sterke scheepsbouw-
industrie, die met haar toeleveranciers staat voor
stabiele werkgelegenheid en unieke landseigen
kennis en kunde van maritiem ondernemen. De
Nederlandse scheepsbouw heeft de mensen, de
technologie, de kennis en de strategie om leidend
te zijn in een bloeiende mondiale industrie. Nu en
in de toekomst.
Telefoon: 079-3531165
Website: http://www.vnsi.nl
Bijlage 4: ING sectorstudies90
TH
EM
AS
TU
DIE
MY
IN
DU
ST
RY
n Decentrale overheden II, oktober 2006
n Woningcorporaties, september 2006
n Themastudie Groothandel 2010, juni 2006
n Themastudie Productieverplaatsing,
mei 2006
n Accountantskantoren, april 2006
n Projectontwikkeling, maart 2006
n ICT, december 2005
n Mode, november 2005
n Kunststofindustrie, november 2005
n Voedings- en genotmiddelenindustrie,
november 2005
n Televisie, oktober 2005
n Themastudie Waarde van flexibiliteit,
oktober 2005
n Groothandel AGF, september 2005
n Handel in Medische Hulpmiddelen,
augustus 2005
n Flexmarkt, juni 2005
n Themastudie Succesvol produceren in
Nederland, maart 2005
n Autoretail, februari 2005
n Elektrotechnische groothandel, januari 2005
n Themastudie Woninginrichting (van aanbod-
naar vraagketen), december 2004
n Gemeenten, november 2004
n Incassobureaus en gerechtsdeurwaarders-
kantoren, november 2004
n Pensioenfondsen, november 2004
n Melkveehouderij, september 2004
n Financiële bemiddeling, juni 2004
n Sierteeltgroothandel, juni 2004
n Onderwijs, februari 2004
n Levensmiddelendistributie groot- en detail-
handel, februari 2004
n Internationale groupage, januari 2004
n Bouwmaterialen, november 2003
n Touroperators en reisbureaus, oktober 2003
n Aanbieders facilitaire diensten,
september 2003
n Advocatuur en notariaat, juli 2003
n Farmaceutische groothandel en apotheken,
juni 2003
n Ritplanning, juni 2003
n Hotellerie, mei 2003
n Transport & logistiek “Strategisch op weg naar
een beter rendement, maart 2003
n Bouw, februari 2003
n Chemie, december 2002
n Woninginrichting, november 2002
n Fysieke distributie, november 2002
n Woningcorporaties, oktober 2002
n Mode, oktober 2002
n Verpakkingsindustrie, september 2002
n Transport & logistiek 2002, juli 2002
n Koeriers, expres- en pakketdiensten, juli 2002
n Metaalproducten- en machine-industrie,
juni 2002
n Groothandel AGF, mei 2002
n Leisure deelmarkten, januari 2002
n Grafimedia, januari 2002
Reeds eerder in de reeks ING Sectorstudies zijn verschenen:
@#A
My In
du
stry - Du
tch M
anu
facturin
g 2010
@#A