ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

92
@#A

description

ONE VOICE, de Nederlandse industrie bestaat uit vele verschillende branches en subbranches. Elke branche opereert in een specifieke markt en is afhankelijk van specifieke trends en ontwikkelingen. Er zin echter meer overeenkomsten dan verschillen! Dit rapport is het resultaat van een unieke samenwerking tussen alle industriële branches op zo samen aan een beter imago te werken bij het brede publiek en de wens om een krachtig signaal af te geven richting de overheid. Het rapport is geschreven op basis van een grote landelijke enquete en bevat 10 specifieke analyses en SWATs van de belangrijkste industriële sectoren in Nederland.

Transcript of ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

Page 1: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

@#A

My In

du

stry - Du

tch M

anu

facturin

g 2010

@#A

Page 2: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

Themastudie My IndustryDutch Manufacturing 2010

Economisch Bureau ING

november 2006

Page 3: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

Colofon�

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Redactie

drs. P.G. Drontmann

drs. D.J.J. Kemps

G.P.M. van Nieuwland

drs. M.J.P.M. Peek

Auteurs

mw. drs. A. Geerts

H.P. Bijvoet

Branchemanagers

drs. D.J.J. Kemps

G.P.M. van Nieuwland

Bestellingen

www.ingbank.nl/ bedrijven en instellingen

(intern ING via B&I/kenniscentrum)

DisclaimerDe informatie in dit rapport geeft de persoonlijke mening weer van de analist(en) en geen enkel deel van de beloning van de analist(en) was, is, of zal direct of indirect gerelateerd zijn aan het opnemen van specifieke aanbevelingen of menin-gen in dit rapport. De analisten die aan deze publicatie heb-ben bijgedragen voldoen allen aan de vereisten zoals gesteld door hun nationale toezichthouders aan de uitoefening van hun vak. Deze publicatie is opgesteld namens ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam en slechts bedoeld ter informatie van haar cliënten. ING Bank N.V. is onderdeel van ING Groep N.V. Deze publicatie is geen beleggingsaanbeveling noch een aanbieding of uitnodiging tot koop of verkoop van enig financieel instrument. Deze publicatie is louter informatief en mag niet worden beschouwd als advies. ING Bank N.V. betrekt haar informatie van betrouwbaar geachte bronnen en heeft alle mogelijk zorg betracht om er voor te zorgen dat ten tijde van de publicatie de informatie waarop zij haar visie in dit rapport heeft gebaseerd niet onjuist of misleidend is. ING Bank N.V. geeft geen garantie dat de door haar gebruikte informatie accuraat of compleet is. De informatie in dit rap-port kan gewijzigd worden zonder enige vorm van aankon-diging. ING Bank N.V. noch één of meer van haar directeuren of werknemers aanvaardt enige aansprakelijkheid voor enig direct of indirect verlies of schade voortkomend uit het ge-bruik van (de inhoud van) deze publicatie alsmede voor druk- en zetfouten in deze publicatie. Auteursrecht en rechten ter bescherming van gegevensbestanden zijn van toepassing op deze publicatie. Overneming van gegevens uit deze publicatie is toegestaan, mits de bron wordt vermeld. In Nederland is ING Bank N.V. geregistreerd bij en staat onder toezicht van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.De tekst is afgesloten op 31 oktober 2006.

Opmaak en druk

Papyrus B.V., Diemen

Cover/logo

Bureau Mijksenaar

ISBN

9069-1917-5-x

Projectpartners (Branche)verenigingen

mw. dr. ir. N.C.N. Alma-Zeestraten MBA– VNCI

drs. F.J. Bakkes – KVGO

M. Boerstra - FNLI

A.I.M. Braakman - FEDA

G.J. Braam – FME-CWM

M.V. Cobelens - PlasticsEurope

drs. R. Coster – VNCI

drs. G.H. van Egerschot - NVTB

mr. drs. R.A.J. Goes – NVTB

H. Griffioen – KVGO

ir. P. ’t Hart - VNSI

drs. Th. van den Hoven – FME-CWM

mw. drs. L.M. Huiskens – Premsela Stichting

drs. R. Huisman - BNO

mr. H.J. Keijer – Koninklijke Metaalunie

K.J. Koekkoek - KVGO

ir. G.J. Koopman – Koninklijke VNP

ir. drs. M.W.C.M. Nieuwesteeg - NVC

Ph. den Ouden - FNLI

drs. D.A. Rodenrijs – VNU Exhibitions

drs. P.M. van Roon – FME-CWM

drs. W.F. de Ruijter - NRK

mr. R.J. Schuitema – Koninklijke Metaalunie

mr. R. Schouten - VNSI

drs. H.A. van Sluys - GMV

J.A. van der Spek – FME-CWM

mr. S.V. Swolfs - FKL

drs. C.A.J.M. Tubbing – Nevat

R.H. van der Werff – Koninklijke Metaalunie

M. Wilbords – KVGO

Page 4: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

Inhoud �

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Voorwoord 5

Managementsamenvatting 7

1 Inleiding 10

2 Globalisering 1�

2.1 Internationale economische

verhoudingen 1�

2.2 Internationale rolverdeling in de keten 15

2.3 Ondernemingsklimaat in internationaal

perspectief 19

3 Mens ��

3.1 Arbeidsmarkt en onderwijs ��

3.2 Imago �7

3.3 Ondernemerschap �9

3.4 Samenwerken �4

4 Vernieuwing �5

4.1 Technologie �5

4.2 Sociale innovatie �9

4.3 Design 40

5 Duurzaamheid 4�

5.1 Kansen door duurzaamheid 4�

5.2 Milieu en imago 46

5.3 Sociaal gezicht industrie 48

6. Sectorspecifieke perspectieven 51

6.1 Rubber- en Kunststofindustrie 51

6.2 Voedings- en Genotmiddelenindustrie 54

6.3 Scheepsbouw 57

6.4 Hout(producten)- en Bouwmaterialen-

industrie 60

6.5 MKB-Metaal 6�

6.6 Technologische Industrie 66

6.7 Grafimedia 69

6.8 Chemie 7�

6.9 Papier- en Karton(waren)industrie 75

6.10 Verpakkingsketen 78

Bijlage 1 Geraadpleegde bronnen 81

Bijlage 2 Verantwoording enquête 8�

Bijlage 3 Projectpartners 84

Bijlage 4 ING sectorstudies 90

Page 5: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006
Page 6: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

Voorwoord 5

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

‘One Voice’ voor en door de Nederlandse

industrie.

De Nederlandse industrie bestaat uit vele ver-

schillende branches en subbranches. Elke branche

opereert in een specif ieke markt en is afhankelijk

van specif ieke trends en ontwikkelingen. De

chemische industrie is sterker getroffen door

stijgende energieprijzen dan bijvoorbeeld de

grafische industrie. De sterk op export gericht

kunststofindustrie zal zwaarder worden getroffen

door importrestricties van andere landen dan bij-

voorbeeld de veelal meer lokaal opererende plaat-

bewerkende industrie.

Er zijn echter meer overeenkomsten dan

verschillen!

Dit inzicht en de behoefte aan een beter imago

van de Nederlandse maakindustrie bij het brede

publiek, de borging van het belang van de indu-

strie voor de Nederlandse economie en de wens

om een krachtig signaal af te geven richting de

politiek om meer prioriteit te geven aan industrie-

beleid, heeft geleid tot een unieke samenwerking

‘My Industry’ en een uniek onderzoeksrapport

‘My Industry, Dutch Manufacturing 2010’.

Waarom zo’n ‘fancy’ titels in het Engels?

Nederland is te klein voor de industrie en tegen-

woordig kunnen we zelfs veel ondernemingen uit

het MKB typeren als heuse multinationals!

Vijftien grote en overkoepelende branchevereni-

gingen uit de industrie hebben de handen ineen-

geslagen en presenteren u met trots het gezamen-

lijke onderzoeksrapport naar de toekomst van de

Nederlandse maakindustrie.

Het rapport is geschreven op basis van de uitkom-

sten van een grote landelijke enquête (bijna 1.400

respondenten!) en de sectorspecif ieke visies en

SWOT-analyses van de samenwerkende branche-

verenigingen.

Naast de algemene aanbevelingen en conclusies

voor de gehele Nederlandse maakindustrie, bevat

het onderzoeksrapport tien specif ieke analyses

van industriële sectoren binnen de Nederlandse

maakindustrie.

Beleidsprioriteit voor de Nederlandse maak­

industrie!

ING Bank draagt de Nederlandse industrie een

warm hart toe en is daarom een enthousiast

voorstander van samenwerking. Samenwerking

tussen brancheverenigingen, samenwerking tussen

bedrijven, maar ook samenwerking tussen alle

‘stakeholders’ binnen de Nederlandse maakindu-

strie. Dit onderzoeksrapport moet in het verleng-

de van deze samenwerking gezien worden als een

gezamenlijke borging van het industriebelang.

Onze oprechte dank gaat uit naar …

Naast de input en het enthousiasme van de

samenwerkende brancheverenigingen, willen wij

ook onze dank uitspreken richting het Ministerie

van Economische Zaken, VNU Exhibitions, de

Premsela Stichting en de leden van het Comité

van Aanbeveling. Zonder hun steun waren wij

nooit gekomen tot dit eindresultaat; ‘One Voice’

voor en door de Nederlandse industrie.

De samenwerkende brancheverenigingen en de

ING Bank, als initiatiefnemer en schrijver van het

Page 7: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

6

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

onderzoeksrapport, wensen u veel leesplezier en

nieuwe energie om de uitdagingen voortvarend

aan te gaan en een hoofdrol te claimen voor de

industrie nu en in de toekomst.

ING Branchemanagement Industrie:

Michel van Nieuwland

David Kemps

Economisch Bureau ING:

Anna Geerts

Marcel Peek

Samenwerkende (branche) verenigingen:

BNO

FEDA

Federatie NRK

FME-CWM

FNLI

GMV

Koninklijke Metaalunie

Koninklijke KVGO

Koninklijke VNP

NEVAT

NVC

NVTB

PlasticsEurope

VNCI

VNSI

Page 8: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

Managementsamenvatting 7

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Industrie van groot economisch belang

De industrie biedt anno 2006 werkgelegenheid

aan maar liefst één miljoen personen en kent een

indirecte werkgelegenheid die minstens zo groot

en stijgend is. Bovendien heeft de industrie een

aandeel in de Nederlandse export van 70% en

neemt het bijna driekwart van de R&D-uitgaven

van het bedrijfsleven voor zijn rekening. De

industrie heeft Nederland in dit opzicht dus veel

te bieden. In het voorliggende onderzoek ‘My

Industry’ is nader ingegaan op het perspectief dat

de industrie Nederland in de aanloop naar 2010 te

bieden heeft en omgekeerd; wat heeft Nederland

de industrie te bieden.

Perspectief industrie in Nederland goed

In de oranje en witte box op de volgende pagina

die beide aan een balans hangen zijn de belang-

rijkste uitkomsten van het onderzoek opgenomen.

Voor ieder positief punt in de oranje box is een

keerzijde in de witte box zichtbaar. De ene keer

weegt het positieve punt zwaarder, de andere keer

het negatieve. Om de balans richting 2010 ver-

der in positieve zin te laten doorslaan zijn acties

nodig, vooral omdat de wereld om ons heen niet

stilstaat. Het rapport vormt in die zin een begin-

punt. Om de aanzet naar deze acties te geven zijn

een aantal aanbevelingen opgenomen.

Aanbevelingen

Herwaardering industrie

Het is duidelijk dat de industrie Nederland richting

2010 veel perspectief te bieden heeft. Dit vraagt

om een brede maatschappelijke herwaardering

van de industrie om als Nederland ook een

positief perspectief te (blijven) bieden voor de

industrie. Nederland moet gáán voor de industrie

dus is een ‘commitment’ aan een wervend strate-

gisch industriebeleid op zijn plaats. Uitgangspunt

hiervan zou vertrouwen in de industrie moeten

zijn, zodat ondernemers geen last hebben van

dirigisme (strakke sturing in wet- en regelgeving)

maar de ruimte krijgt om te ondernemen. Van de

industrie kan vervolgens worden verwacht dat

wordt geïnvesteerd in een duurzame verbetering

van de concurrentiepositie, door te investeren in

vernieuwing en samenwerking (scholen, kennis-

instellingen, de keten en collega’s). Daarbij is

bovendien de zichtbaarheid van de sector van

belang; onzichtbare bedrijven betekenen een

onzichtbare industrie.

Opleiding en arbeidsmarkt

De industrie zal nog veel meer dan nu moeten

investeren in samenwerking met scholen. Het

tekort aan goed gekwalif iceerd personeel vormt

immers een rem op de ontwikkelingsmogelijk-

heden van de industrie. Enerzijds is sprake van

een gebrek aan belangstelling voor technische

opleidingen, anderzijds zal de aansluiting tussen

scholen en bedrijven moeten worden verbeterd.

Hiervoor is een grotere structurele betrokkenheid

van bedrijven bij scholen noodzakelijk om de

kwaliteit van de opleiding verder op te schroeven

en het zichtbaar maken van aantrekkelijke carriè-

res in de techniek. Beide zaken zorgen ervoor dat

het beroepsonderwijs aantrekkelijker wordt. Het

Platform Bèta Techniek, dat is opgezet om te wer-

ken aan een verbetering van de beschikbaarheid

van bètatechnici, kan daarbij een faciliterende rol

spelen.

Samenwerking

Horizontaal

Om de steeds grotere en internationaal opererende

afnemers in de industrie te bedienen is een zekere

minimum schaalgrootte nodig. Dit kan zowel wor-

Page 9: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

8

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

POSITIEFWelk perspectief biedt de industrie Nederland?1. Industrie wil blijven Meerderheidindustriezietblijvendpositief

perspectiefvoormerendeeleigenproductieinNederland

2. Kennisintensieve dienstverlening steeds belangrijker

Transformatieindustriegaande;meertoe­gevoegdewaardedoormeerkennisintensievedienstverlening(zoalsonderhoud)entoenameaandeelhogeropgeleidpersoneel

3. Industrie investeert in kennisa­ Investeringenintrainingenopleidingperso­

neelvindenopgroteschaalplaatsennementoe

b­ Veelbedrijvenbiedenstageprogramma’s

4. Onderscheidend vermogen door flexibili-teit, topkwaliteit en partnership

Concurrentieoppartnershipwintaanbelang,flexibiliteitblijftdesterkstetroefvanbedrijven

5. Samenwerking in de keten noodzaak Hogeentoenemendematevansamenwerking

indeketen,metzowelafnemersalstoeleve­ranciersmetalsdoelhetgoedbedienenvandeeindklant

6. Industrie = innovatie DriekwartR&D­uitgavenzijnvoorrekeningvan

deindustrie,daarnaastvindtproces­ensocialeinnovatieplaats

7. Design = innovatie+ DesigninNederlandgoedgewaardeerd,dus

biedtveelkansen8. Duurzaamheid levert geld op Duurzaamheidgezienalskansdoormeerder­

heidondernemers(‘people,planet,profit’)

Welk perspectief biedt Nederland de industrie?9. Basis aanwezig Randvoorwaardenondernemersklimaatoporde

(inflatie,rente,betrouwbareinstituties,hoog­waardigekennisinstellingenetc.)

NEGATIEFWelk perspectief biedt de industrie Nederland?1. Keerzijde globalisering

a­ Bewustzijnovergevolgenglobaliseringbeperkt,vooralbijkleinerebedrijven

b­ Onvoldoende‘levelplayingfield’opondermeerenergiegebied

2. Onvoldoende herbezinning strategiea­ Deelbedrijvendoetnietmee,transformatie

vindtbovendientraagplaatsb­ Regisseursrolisnieteenvoudig;veelkennis

nodigomdezegoedtebeheersen.

3. Scholing moet betera­ Gebrekkigekwantitatieveenkwalitatieve

aansluitingaanbodarbeidsmarktopvraagrichting2010

b­ Samenwerkingmetscholennogvaakincidenteel

4. Te weinig nieuwe zelfscheppende bedrijven Ondernemerschapinhigh­techsectorblijftachter

5. Noodzaak krachtenbundeling als gevolg van globalisering onvoldoende erkenda­ Horizontalesamenwerking(collega­bedrijven)

blijftachterb­ Kleinerebedrijvenwerkenrelatiefweinig

samen6. Toename R&D beperkt SubstantiëleverhogingR&D­uitgavenbijslechts

kleindeelbedrijvenensterkeconcentratieuit­gavenbijgrotebedrijven

7. Creatieve kansen onvoldoende benut Gebruikdesignvoorwaardecreatienogbeperkt,

ookbijOEM’ers8. Kansen duurzaamheid nog te onbekend Grootdeelondernemersnogsteedsonbekend

metdecommerciëlemogelijkhedendieduur­zaamheidvoorheteigenbedrijfbiedt

Welk perspectief biedt Nederland de industrie?9. Regelgeving en onderwijs groot probleema­ Bottlenecksadministratievelastenenflexibilise­

ringarbeidblijvenaanwezigb­ Investeringeninonderwijsencommerciële

exploitatienieuwetechnologieblijvenachterc­ IndustriebesefNederlandnogsteedsbeperkt

Page 10: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

9

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

den bereikt door overnames of fusies, maar tevens

door slim gebruik te maken van netwerken van

(collega) bedrijven. Bedrijven zullen dus meer

moeten investeren in samenwerkingsverbanden en

het participeren in netwerken. Het stimuleren van

deze samenwerking om hierdoor een betere con-

currentiepositie te verkrijgen (door bijv. kennis-

overdracht of f iscale voordelen) wordt van steeds

groter belang.

Verticaal

Samenwerking in de keten vindt al veel plaats en

neemt verder toe in de aanloop naar 2010. Door

het toegenomen aantal schakels neemt echter ook

de complexiteit van de ketenregie toe. Om ambi-

ties op het niveau van de ketenregie en samen-

werking in de keten vorm te geven zal dus stevig

moeten worden geïnvesteerd in de ketencompe-

tenties van ondernemingen.

(Branche)Organisaties en overheid

Samenwerking is niet alleen tussen bedrijven

en andere partners van belang, ook de vertegen-

woordigers van bedrijven slaan de handen in

elkaar om een herwaardering van de industrie

te realiseren. Dit basisrapport ‘My Industry’, is

pas het begin van de samenwerking tussen de

(branche)organisaties om met één stem namens

de industrie te spreken. Op basis van de conclu-

sies van dit rapport zullen een aantal concrete

acties gezamenlijk op touw worden gezet. Om

de herwaardering van de industrie daadwerkelijk

vorm te geven zouden de samenwerkende branche-

organisaties ook een aanspreekpunt bij de over-

heid moeten hebben. Deze persoon zou een inter-

departementale rol moeten vervullen. Ondanks

het nieuwe industriebeleid ingezet vanuit de

Industriebrief, is de industrie op dit moment nog

steeds onvoldoende verankerd in de overheid.

Duurzaamheid

Bedrijven zullen moeten blijven investeren in

duurzaamheid, om het draagvlak voor de her-

waardering van de industrie verder te verstevigen.

Duurzaam ondernemen in de industrie is inmid-

dels verschoven van ‘moeten’ en ‘zo horen’

naar daadwerkelijk lonen. De industrie zelf ziet

duurzaamheid voornamelijk als kans, omdat

het daadwerkelijk bij kan dragen aan de winst;

ofwel ‘people, planet, profit’. Dit is tevens een

belangrijk onderdeel van de herwaardering van

de industrie; het verdienen van een ‘licence to

operate’ ofwel ruimte om te ondernemen.

Terugdringing regelgeving

Aangezien de verlichting van de wet- en regel-

gevingsdruk nog niet echt gemerkt wordt door

industriële ondernemers, alle retoriek ten spijt,

zal het tempo waarin resultaten op dit gebied

worden geboekt sterk omhoog moeten. Alleen op

die manier wordt het duidelijk dat de overheid

vertrouwen heeft in de ondernemers en deze niet

bij voorbaat wantrouwt. Geen regels die het onder-

nemerschap frustreren, maar herdere, eenduidige

en handhaafbare regels.

Herwaardering en imago

De brede maatschappelijke herwaardering van

de industrie, in combinatie met verbetering van

het beroepsonderwijs en het zichtbaar maken van

industriële bedrijven zal resulteren in een positief

imago voor de sector. Losse imagocampagnes

hebben in het verleden niet het gewenste effect

gehad, zodat het de tijd is voor een fundamenteel

andere aanpak. Een gezamenlijke inspanning van

alle ‘stakeholders’ gebaseerd op het gegeven dat

Nederland niet zonder de industrie kan, resulte-

rend in een herwaardering van de industrie is een

dergelijke aanpak. Samen zullen we het moeten

maken in Nederland!

Page 11: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

Inleiding 110

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Rond de verkiezingen van november 2006 kan de

industrie het goed gebruiken om opnieuw op de

kaart gezet te worden. Zeker in het licht van een

door globalisering veranderende internationale

concurrentie is het zinvol te bezien hoe de

Nederlandse industrie ervoor staat op verschillen­

de aspecten. Belangrijker nog is wat de toekomst­

perspectieven zijn en welke verbeterpunten er zijn

voor de industrie zelf, maar ook voor de overheid.

Wat heeft de industrie Nederland te bieden en vice

versa?

De afgelopen jaren zijn verschillende initiatieven

ontplooid door de overheid en het bedrijfsleven

om tot een versterking van de industriële basis

van Nederland te komen. Enkele voorbeelden

vanuit de overheid zijn de Industriebrief en het

instellen van het Innovatieplatform en program-

ma’s om meer studenten voor technische studie-

richtingen te laten kiezen. De resultaten van de

inspanningen zijn nog niet eenduidig zichtbaar, is

de goede weg inmiddels ingeslagen of is er nog

een koersverandering nodig?

Anderzijds is het de vraag wat de industrie zelf

doet in de aanloop naar 2010. Hoe ziet de indu-

strie er dan uit in een geglobaliseerde wereld, wat

zijn de onderscheidende aspecten van concurren-

tie en wat zijn eventuele verbeterpunten?

Analyse van vier hoofdthema’s

Om deze vragen te beantwoorden is het rapport in

vier delen geknipt. Het eerste deel (hoofdstuk 2)

behandelt de veranderende economische verhou-

dingen in een globaliserende wereld, de invloed

hiervan op de structuur van de industrie en de

consequenties van het huidige ondernemings-

klimaat.

Deel twee gaat over het aspect ‘mens’. Hierbij

komen achtereenvolgens arbeidsmarkt en onder-

wijs aan de orde, het imago van de industrie,

ondernemerschap en samenwerking.

In het derde deel staat vernieuwing centraal.

Technologische vernieuwing komt als eerste aan

de orde, waarna op sociale innovatie en design

wordt ingegaan.

Duurzaamheid is het onderwerp van het vierde

deel. In hoeverre is duurzaamheid ook lonend en

hoe is de relatie tussen industrie een leefomge-

ving en industrie en sociale aspecten?

“One voice”

Eén gezamenlijke stem van de industrie over

de toekomst van de Nederlandse industrie om

hiermee een sterk signaal richting de politiek te

geven is het doel van het rapport. In bijlage 3

is een korte introductie van alle projectpartners

opgenomen.

Enquête onder 1400 ondernemers

Centraal in het rapport staan de uitkomsten van

een enquête onder bijna 1400 ondernemers, voor-

namelijk leden van de meewerkende (branche)-

verenigingen (zie bijlage 2 voor de verantwoor-

ding van het onderzoek). Daarnaast is uitgebreide

deskresearch gehouden, zijn door de (branche)-

verenigingen SWOT’s opgesteld.

Comité van aanbeveling

Voor het onderzoek is een comité van aanbeve-

ling samengesteld dat bestaat uit dhr. Alexander

Rinnooy Kan (voorzitter SER), dhr. Sjoerd

Vollebregt (CEO Stork NV), dhr. Rein Willems

(CEO Shell Nederland NV), dhr. Chris

Buijink (DG voor Ondernemen, Ministerie van

Page 12: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

11

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Economische Zaken), dhr. Pieter Jan van den

Brink (Directeur ING Bank, verantwoordelijk

voor de divisie Mid Corporates) en alle voor-

zitters van de genoemde brancheverenigingen.

Page 13: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006
Page 14: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

� Globalisering 1�

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

�.1 Internationale economische verhoudingen

Bewustzijn gevolgen globalisering beperkt

Onderscheidend vermogen en optimaal inspelen

op de mogelijkheden van globalisering voor wat

betreft afzetmarkten en kostenbesparing zullen

bepalend zijn voor het uiteindelijke toekomstbeeld

voor de Nederlandse industrie. Vooral de grotere

bedrijven in de industrie zijn zich bewust van

de kansen en bedreigingen van de voortgaande

globalisering van de economie. Zorgwekkend

is dat bij kleinere bedrijven dat besef er in veel

mindere mate is. Vooral in de drukkerijbranche

en de bouwmaterialenindustrie is de indruk dat

het van weinig invloed is. Nu zijn deze sectoren

ook traditioneel sterk regionaal gebonden, van­

wege grondstoffen of afnemers, maar dat wil niet

zeggen dat de veranderende economische krachts­

verhoudingen niet van invloed zijn.

Vanuit de overheid is een stimulerend en interna­

tionaal sterk concurrerend ondernemingsklimaat

van belang (zie §2.3). Cruciaal is dat beleids­

voornemens van de overheid (Lissabon­Agenda)

ook daadwerkelijk tot uitvoering komen en dat er

geen obstakels worden opgeworpen voor inter­

nationaal opererende bedrijven (‘level playing

field’).

Spectaculaire economische verschuiving

Voortgaande liberalisering van het internationale

kapitaal- en handelsverkeer, alsmede sterk

dalende kosten van transport en communicatie

(internet) stuwen het internationaal zakendoen

over langere afstanden op.

Het belang van China en India in de wereldeco-

nomie neemt spectaculair toe, de VS weet in de

pas te blijven, maar de Eurozone verliest terrein

(f iguur 2.1). Midden- en Oost-Europa presteert

fors beter dan de Eurozone door het ‘catching-up-

effect’.

Vooral de industrie in West-Europa wordt gecon-

fronteerd met de toenemende concurrentiekracht

van opkomende landen die stoelt op een combina-

tie van ‘goedkope’ arbeid en een veelal adequaat

en stijgend scholingsniveau.

Overheid pro globalisering..

De Nederlandse overheid staat positief tegenover

het proces van verdergaande globalisering, omdat

dit zowel in Nederland als in ontwikkelingslanden

en andere opkomende markten groei oplevert.

Keerzijde van deze open aanpak is dat veel

Nederlandse bedrijven onderdeel worden van

buitenlandse concerns, waardoor de binding met

Nederland verminderd met mogelijk negatieve

gevolgen voor de werkgelegenheid.

In een wereld waarin landsgrenzen steeds minder

van belang zijn en binnen Nederland de groei-

mogelijkheden veelal gering zijn, ligt de uit-

daging voor de overheid in het creëren van een

Bron: ING Economists

COE = Centraal­ en Oost­Europa = BUL, TSJ, HON, KZK,

POL, ROE, RUS, SLK, TUR, OEK

Figuur 2.1 Bijdrage aan wereld BBP in 1980 en 2025

(op basis van koopkrachtpariteit)

Page 15: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

14

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

internationaal concurrerend en stimulerend onder-

nemingsklimaat met als kernpunten onderwijs,

flexibiliteit en innovatie (zie § 2.3).

De ambitie van Nederland is om in 2010 tot de

Europese koplopers te behoren op het gebied

van de kenniseconomie. In de praktijk blijkt dat

relatief weinig vorderingen zijn gemaakt met het

realiseren van de doelstellingen. Slechts op twee

van de veertien zogenoemde Lissabonindicatoren,

te weten de arbeidsparticipatie en het BBP per

hoofd, behoort Nederland tot de voorhoede. De

voorsprong op deze twee gebieden is echter

kleiner geworden.

..slechts één op de drie ondernemers enthousiast

Nog geen 40% van de industriële ondernemers

ziet in de voortgaande globalisering vooral een

kans, al is dit aandeel onder grotere bedrijven

hoger dan onder kleinere (f iguur 2.2). Relatief

positief gestemd zijn de producenten van elek-

trische apparaten en transportmiddelen. Vooral

onder drukkerijen en de metaalproductenindustrie

is sprake van minder optimisme. Bijna een kwart

van de totale industrie ziet de toenemende globa-

lisering vooral als een bedreiging.

Zorgwekkend is dat één op de drie ondernemers

in de Nederlandse industrie verwacht dat globa-

lisering nauwelijks van invloed zal zijn op het

bedrijf. Dit geldt in sterkere mate voor de klei-

nere bedrijven. Met recht kan de vraag gesteld

worden of de Nederlandse industrie, en dan

vooral het kleinbedrijf, wel goed voorbereid is op

de grote veranderingen die gaande zijn.

In het verlengde daarvan maakt een deel van de

Nederlandse industrie gebruik van internationale

mogelijkheden, blijkt uit de ING Themastudie

Productieverplaatsing. Zo schakelt 40% van

de bedrijven buitenlandse toeleveranciers in

(outsourcing) en heeft ruim een kwart een eigen

buitenlandse vestiging (f iguur 2.3).

Slechts een kwart van de bedrijven in de industrie

verwacht tot 2010 het aandeel van Nederland

in de totale verkopen te zien dalen en dus de

buitenlandse omzet sneller te zien groeien dan de

binnenlandse (f iguur 2.4). Naarmate het huidige

aandeel van de binnenlandse omzet in het totaal

hoger is, verwachten meer bedrijven dat deze

Bron: Enquête My Industry

Figuur 2.2 Visie op globalisering, in % van respon­

denten

Bron: Enquête Themastudie Productieverplaatsing

Figuur 2.3 Mate van internationalisering, in % van

respondenten

Page 16: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

15

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

(sterk) toe zal nemen. Sterk binnenlands georiën-

teerde bedrijven blijven dus sterk op het binnen-

land inzetten. Op brancheniveau blijkt dat vooral

de chemische en de machine-industrie een hoog

exportaandeel hebben.

DBI-ontwikkeling positief

Nederland heeft zeer omvangrijke directe buiten-

landse investeringen (DBI), zowel ingaand als

uitgaand (f iguur 2.5). De uitgaande investeringen

zijn al jaren groter dan de inkomende, maar dit

zal naar verwachting in 2010 andersom zijn. Dit

wijst op een verwachte positieve ontwikkeling van

het investeringsklimaat in Nederland. Een moge-

lijke verklaring hiervoor is de gunstige logistieke

positie van Nederland die van groot belang is in

een globaliserende wereld.

Het patroon van in- en uitstroom naar verschil-

lende regio’s is erg onregelmatig en afhankelijk

van conjuncturele ontwikkelingen. De bulk van

de stromen blijft vooralsnog binnen de EU-gren-

zen, al groeit het belang van Zuid-Oost-Azië en

Centraal- en Oost-Europa.

�.� Internationale rolverdeling in de keten

Merendeel industrie wil blijven

In tegenstelling tot het algemene beeld van een

vertrekkende industrie blijken bedrijven vol­

doende vertrouwen te hebben om een belangrijk

deel van de activiteiten in Nederland uit te blij­

ven voeren. Er is dus wel degelijk een toekomst­

perspectief voor de industrie in Nederland.

Anderzijds spelen nog lang niet alle industriële

bedrijven in op internationale veranderingen door

het aanpassen van de organisatie en het produc­

ten­ en dienstenpakket zo blijkt uit de enquête.

Vooral in de machine­industrie en elektrische en

optische sector is het aandeel bedrijven dat de

omzet vanuit dienstverlening ziet groeien groot

(ca. tweederde). In sectoren als de chemie en de

voedings­ en genotmiddelenindustrie blijft dit

Bron: Enquête My Industry

Figuur 2.4 Aandeel binnenlandse omzet in totaal, 2006

en ontwikkeling hiervan tot 2010, in % van respon­

denten

Bron: Economic Intelligence Unit (EIU)

Figuur 2.5 Ontwikkeling DBI Nederland (in $ mld),

2003­2010

Page 17: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

16

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

aandeel beperkt tot een kwart, wat verklaard kan

worden door de procesmatige aard van de activi­

teiten in deze sector.

Nieuwe verdeling industriële activiteiten

Globalisering leidt tot een nieuwe verdeling van

activiteiten over de wereld. Laagwaardige arbeids-

intensieve activiteiten van enige omvang zijn

steeds minder in Nederland houdbaar vanwege

het relatieve hoge kostenniveau (zie tabel 2.1).

Hierbij is ook de loonwig (verschil tussen betaal-

de loonkosten en netto-inkomen) van belang.

Deze ligt rond het Europese gemiddelde.

Ook hoogwaardige arbeidsintensieve activiteiten

die te verplaatsen zijn, worden in toenemende

mate verplaatst. Overigens bedragen de loon-

kosten in de meeste industriële bedrijven veelal

‘slechts’ 20% van de totale productiekosten. De

branchespecif ieke verschillen zijn echter groot

(chemie aanzienlijk lager, metaalbewerking aan-

zienlijk hoger).

Het grootste gedeelte van de productie is en blijft

niettemin in Nederland. Bijna driekwart van alle

bedrijven voert meer dan 75% van de productie in

Nederland uit (f iguur 2.6). Bovendien zien deze

bedrijven dit Nederlandse productieaandeel tot

2010 eerder toenemen dan afnemen, vergeleken

met bedrijven die een groter deel van de produc-

tie in het buitenland draaien. In de middengroep

verwacht bijna de helft van de bedrijven dat het

aandeel van de Nederlandse productie op het

totaal afneemt.

Lonen en afzetmarkt redenen voor vertrek

De belangrijkste factoren die een rol spelen bij

een eventuele productieverplaatsing zijn loon-

kosten en nieuwe markten (f iguur 2.7). De laatste

speelt vooral bij grotere bedrijven, vooral omdat

hierin een groter aandeel OEM’ers (fabrikanten

van eindproducten) is vertegenwoordigd.

Opvallend is dat belastingdruk en regelgeving

Tabel 2.1 Uurloon en productiviteit in de industrie,

2005

Uurloon ($) Productiviteit op

jaarbasis

($ ppp * )

Nederland 30.72 80.308

Duitsland 32.48 60.712

VS 23.17 95.257

Tsjechië 5.82 42.571

China 0.84 22.989

India 0.59 19.688

Bron: IMD 2006

* Purchasing Power Parity (koopkrachtpariteit), d.w.z. in

dezelfde hoeveelheid goederen en diensten die je voor een

$ kunt kopen.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 2.6 Aandeel Nederland in totale productie en

verwachte ontwikkeling hiervan tot 2010, in % van

respondenten

Page 18: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

17

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

juist weer sterker spelen bij kleine bedrijven,

die vanwege een beperkte schaalgrootte (wei-

nig overhead) relatief veel kosten hebben van-

wege administratieve lasten. Uit de Themastudie

Productieverplaatsing bleek overigens dat onder-

nemers die daadwerkelijk een eigen productie-

vestiging in het buitenland hebben, dit vaker

vanwege marktkansen doen dan vanwege lagere

kosten.

Goederenpakket richting high-tech

In zowel het Nederlandse export- als het import-

pakket verliezen low-tech producten aan belang

ten gunste van high-tech producten (f iguur 2.8) 1 .

Verwacht wordt dat binnen enkele jaren het aan-

deel high-tech het aandeel low-tech zal inha-

len. Voor medium-tech producten ligt het

niveau al jaren stabiel rond 35% van zowel de

Nederlandse export als import (is niet opgenomen

in de f iguur). Overigens is de indeling in high-,

medium- en low-tech omwille van de beschikbare

data een zeer groffe en wil dit niet zeggen dat alle

activiteiten van een sector hiertoe behoren.

De ontwikkeling van de export laat bovendien

een gemengd beeld zien. De groei zit vooral in

de re-export (doorvoer met hooguit een minimale

bewerking) en in veel mindere mate in de export

van ‘eigen’ producten. De exportgroei van ‘eigen’

producten blijft al jaren achter bij de groei van

de wereldhandel, wat verlies van marktaandeel

betekent. Bovendien is de toegevoegde waarde

van € 1 export van eigen product € 0,65 tegen-

over € 0,10 voor elke euro wederuitvoer. De

Nederlandse export naar de opkomende landen

is vooral gericht op Midden- en Oost-Europa,

de groeikansen die Azië biedt worden nog maar

beperkt benut. Azië (waarbinnen in toenemende

mate China) heeft wel een groot aandeel in de

Nederlandse import.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 2.7 Factoren die een grote rol spelen bij even­

tuele productieverplaatsing, in % respondenten

Bron: OECD

Figuur 2.8 Ontwikkeling export­ en import in de

industrie, 1980­2003

1 High tech wordt hierbij gedefinieerd als kantoormachines, computers, audio, video­ en telecommunicatie­apparaten en beno­

digdheden, medische apparaten en instrumenten, precisie en optische instrumenten e.d., medium tech als chemie, machines,

elektrische machines en apparaten en transportmiddelen, low tech als overig.

Page 19: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

18

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Verschuiving richting diensten nog beperkt

Gezien het relatief hoge kostenniveau in

Nederland zullen Nederlandse bedrijven zich

steeds meer (moeten) richten op activiteiten

met een hoge toegevoegde waarde, bijvoorbeeld

door tevens (productgerelateerde) diensten, zoals

onderhoud of opleiding, te leveren. Dit biedt

bovendien een manier om inzicht te krijgen in

de behoefte van de afnemer en vormt hiermee de

basis voor productverbetering. In een aantal indu-

strieën (zoals aerospace en mobiele telefoons) is

de omzet uit diensten in absolute zin al groter dan

de omzet uit de verkoop van fysieke producten.

Bovendien is de toegevoegde waarde bij diensten

hoger dan bij verkoop van een product, terwijl de

kennis om de diensten te verlenen in het verleng-

de ligt van de kennis die de fabrikant traditioneel

al bezit. Veelal beseffen bedrijven echter niet hoe-

veel omzet en winst eigenlijk wordt gemaakt door

productgerelateerde diensten, omdat hun admi-

nistratie er niet op ingericht is en diensten vaak

als bijproduct of kostenpost worden behandeld 2 .

Niettemin zou een sterke ‘Maintenance, Repair

en Overhaul’ (MRO) wel eens een belangrijk

strategisch pluspunt kunnen zijn van Nederland in

de concurrentie met opkomende landen in Oost-

Europa en Azië.

Over het geheel van de industrie is dan ook een

groeiend belang van diensten in de omzet zicht-

baar (f iguur 2.9). Hoewel het omzetaandeel van

dienstverlening tot op heden veelal nog klein is,

verwacht circa de helft van de bedrijven dat dit

aandeel tot 2010 (sterk) toeneemt. Dat laat onver-

let dat de andere helft een dergelijke verandering

dus niet voorziet. Positief voor het kleinbedrijf is

dat het aandeel dienstverlening hier groter is dan

bij grotere bedrijven. Niettemin blijkt dat de helft

van de bedrijven in de industrie niet zichtbaar

inspeelt op de nieuwe ontwikkelingen door zijn

activiteiten of organisatie aan te passen.

Strategische keuze voor regierol

Als gevolg van de voortgaande expansie van

Midden- en Oost-Europa en Azië zal de productie-

capaciteit van deze landen verder en fors stijgen.

Daarmee nemen de mogelijkheden voor het

optimaal gebruik maken van de wereldwijde

toeleveringsketen enorm toe. De regisseursrol

in de internationale toeleveringsketen wordt dan

ook steeds groter. Dit vraagt veel van bedrijven

omdat met een toenemend aantal schakels in

Bron: Enquête My Industry

Figuur 2.9 Omzetaandeel dienstverlening in de

industrie anno 2006 en ontwikkeling hiervan tot 2010,

in % van respondenten

2 Capgemini

Bron: Enquête My Industry

Figuur 2.10 Verdeling naar type bedrijf, 2006 en 2010,

in % van respondenten

Page 20: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

19

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

de keten de complexiteit sterk wordt vergroot.

Verschillende bedrijven in vooral de metalektro-

industrie proberen op de ontwikkelingen in te

spelen door op te schuiven van parts supplier en

process supplier richting system supplier (f iguur

2.10). Minder gunstig is dat de ambities van

ondernemers om zich te ontwikkelen tot OEM’er

blijkbaar beperkt zijn, aangezien dit aandeel

in de toekomst zelfs afneemt. Bovendien is het

aandeel ondernemers dat niet weet waar het in de

toekomst naar toe gaat met het eigen bedrijf bijna

10%.

De veranderende aard van de activiteiten stelt

ook nieuwe eisen aan medewerkers. Naarmate

meer een regiefunctie wordt ingenomen spelen

naast vakkennis en technische vaardigheden

steeds meer vaardigheden op het gebied van het

overdragen van kennis en regievoering een rol.

Vanzelfsprekend is niet voor iedereen een regierol

weggelegd; op basis van een goede strategische

afweging kan ook een andere rol voor duurzame

toekomst zorgen.

Transformatie vraagt pro-actieve overheid

Om de toekomst van de Nederlandse industrie

veilig te stellen zal in het beleid nog meer de

nadruk gelegd moeten worden op het verstevigen

van de kenniseconomie. Zonder kennis kan geen

toegevoegde waarde worden gecreëerd. De trans-

formatie van de Nederlandse industrie naar een

kennisintensieve industrie die de ketenregie kan

voeren en/of technologisch geavanceerde pro-

ductie kan verzorgen, kan dus niet zonder een

overheid die hier pro-actief op inspeelt. De rol

van de overheid ligt vooral op het terrein van een

beter kwantitatief en kwalitatief evenwicht op de

arbeidsmarkt, het stimuleren van het vernieuwend

vermogen van bedrijven en verlenen van onder-

steuning bij internationalisering. Bovendien zou

de overheid een faciliterende rol kunnen spelen

bij het clusteren van bedrijven om ze hiermee te

ondersteunen bij het opbouwen van een volledig

servicepakket, waarmee bedrijven ook internatio-

naal de markt op kunnen. Ook samenwerking met

kennisinstellingen hoort hierbij.

�.� Ondernemingsklimaat in internationaal

perspectief

Ombuiging positie Nederland nodig

Een sterke verbetering van het ondernemings­

klimaat kan een nieuwe impuls geven aan indu­

striële bedrijvigheid in Nederland. Nederlandse

industriële ondernemers investeren immers in het

buitenland omdat daar, naast aantrekkelijke afzet­

markten, lagere loonkosten gelden en de wet­ en

regelgeving veelal minder knellend is. Met name

in de chemische industrie is dit laatste het geval,

terwijl vooral in de metaalproductenindustrie een

versoepeling van het ontslagrecht wordt gezien

als verbeterpunt.

Gebrek aan ‘level playing field’ in de energie­

markt heeft bij de huidige hoge energieprijzen

negatieve gevolgen voor de concurrentieposi­

tie voor meer dan eenderde van de industriële

bedrijven.

Internationale positie loopt terug

Op de ranglijsten van internationale benchmark-

studies 3 naar het concurrentievermogen van lan-

den is Nederland begin deze eeuw afgezakt van

een top 3 positie naar tussen 2003 en 2006 veelal

3 Growth Competitiveness Index (GCI) en National Business Environment (NBE) World Economic Forum, 2006,

Competitiveness, International Institute for Management Development (IMD), 2006.

Page 21: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

�0

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

een positie tussen 10 en 15 4 . Om niet verder af

te zakken en liever nog in de top terug te komen

zijn verbeteringen op verschillende terreinen nodig.

Een belangrijk onderdeel van het concurrentie-

vermogen is een gunstig ondernemingsklimaat

waarin de overheid een voorwaardenscheppende

rol vervult. In f iguur 2.11 is zichtbaar dat regel-

geving voor ondernemers in de industrie bovenaan

staat als verbeterpunt. Dit blijkt te gelden voor

zowel kleine als grotere bedrijven. De chemische

industrie blijkt het meest last van regelgeving en

vergunningen te hebben (81%).

Op randvoorwaarden voor ondernemen scoort

Nederland per saldo gemiddeld tot goed (CBS

2006). Belangrijke macro-economische condities

zijn onder meer een lage inflatie en rente, welke

beiden in Nederland gunstig zijn. Ook zaken als

innovatie, ondernemerschap en de beschikbaar-

heid van kapitaal kunnen tot het ondernemings-

klimaat worden gerekend. Deze factoren komen in

volgende hoofdstukken aan de orde.

Administratieve lasten prioriteit

Eén van de grootste belemmeringen voor onder-

nemerschap, ook in de industrie, is dus (nog

steeds) de administratieve lastendruk, de hand-

having en ondoorzichtigheid op gebied van wet-

en regelgeving. Op dit punt scoort Nederland

relatief slecht en is de positie in internationaal

perspectief zelfs nog verslechterd tussen 1998

en 2003. Dit komt vooral doordat andere landen

belemmeringen sterker hebben gereduceerd dan

Nederland. Het Kabinet Balkenende II heeft dan

ook sterk ingezet op verlaging van de administra-

tieve lastendruk met 25%. Maatregelen hiertoe

zijn deels al ingegaan. Inmiddels (september

2006) zou een administratieve lastenverlichting

ter waarde van € 1,9 mrd van de € 4,1 mrd gerea-

liseerd zijn, maar dit wordt vooralsnog niet als

zodanig ervaren door ondernemers.

Nederland kent daarentegen van oudsher relatief

weinig belemmeringen voor handel en investe-

ringen. Zo heeft Nederland geen barrières tegen

buitenlands eigendom van bedrijven, terwijl die

in bijvoorbeeld de VS, maar ook in Frankrijk wel

aanwezig zijn. Ondanks de recente discussie over

de negatieve kanten van hedgefunds komt hierin

vooralsnog geen verandering.

Inflexibele arbeidsmarkt

Wat de flexibiliteit van de arbeidsmarkt betreft,

waarvoor de mate van werknemersbescherming

als indicator geldt, neemt Nederland een midden-

positie in. Als het gaat om individueel ontslag

bevindt Nederland zich echter bij de top. Ook uit

de enquête blijkt dat ondernemers hierin verbe-

tering wensen, vooral ondernemers met kleinere

bedrijven (f iguur 2.12). Zo is in de metaal de

concurrentiepositie tussen 2002 en 2004 sterk

4 Overigens is de ombuiging volgens de lijst van de World Eocnomic Forum al ingezet en staat Nederland daar inmiddels weer

op plaats 9.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 2.11 Verbeterpunten ondernemersklimaat, in %

van respondenten

Page 22: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

�1

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

verslechterd omdat ondernemers hun medewer-

kers te lang vast hielden toen het economisch

minder ging. Daarnaast hebben ondernemers ook

zelf ervoor gekozen mensen vast te houden in de

hoop op betere tijden en vanwege schaarste van

goed personeel. De enquêteresultaten tonen dan

ook aan dat vooral in de metaalproductenindustrie

versoepeling van het ontslagrecht hoog op de

agenda staat (62%). De overheid is bekend met

het probleem en in oktober 2006 gaat dan ook een

aantal kleine versoepelingen van het ontslagrecht

in, waaronder een soepeler toets om te zien of

werkloosheid de werknemer is aan te rekenen en

of hij of zij dus recht heeft op een WW-uitkering.

Pro forma procedures hoeven hierover dan niet

meer te worden gevoerd. De verwachting is echter

niet dat hiermee dit knelpunt volledig is opgelost,

ook het probleem van hoge ontslagvergoedingen

vraagt om een oplossing.

Fiscaal beleid kan beter

Fiscaal scoort Nederland in internationaal

perspectief mager en onder het EU gemiddelde.

Het Nederlandse belastingtarief voor bedrijven

(vennootschapsbelasting, vpb) is gemiddeld in

Europa (f iguur 2.12). Vrijwel alle Europese lan-

den hebben de afgelopen jaren hun vpb-tarieven

met gemiddeld meer dan Nederland verlaagd. Om

een vergroting van de achterstand te voorkomen

is nog een wetsvoorstel onderweg (‘Werken aan

winst’) voor verlaging van zowel de vpb (naar

25,5% vanaf 2007, en het lage tarief naar 20%)

als de inkomstenbelasting op ondernemingswinst

(winstvrijstelling van 10%). Daarnaast is de

belasting op lonen (‘loonwig’) net onder het

EU-15 gemiddelde. In de loonbelastingdruk is

echter, anders dan bij veel andere landen, weinig

neerwaartse beweging te bespeuren. Ongeveer

eenderde van de ondernemers geeft bovendien aan

dat afschaffing van subsidies in combinatie met

een lagere belastingdruk het perspectief voor het

eigen bedrijf zou verbeteren.

Energieprijzen funest voor concurrentie

De hoogte van de energieprijzen ten opzichte

van andere landen is ook van belang voor de

internationale concurrentiepositie van industriële

bedrijven (vooral in energie-intensieve sectoren

zoals de chemie). Momenteel is de concurrentie-

positie van de energie-intensieve industrie op het

punt van de energieprijzen niet sterk, omdat door

gebrek aan ‘level playing f ield’ de stroomprijs

in Nederland hoger is dan in de ons omringende

landen. Meer dan eenderde vindt dat stijgende

energieprijzen en een ongelijk speelveld in de

wereld tot gevolg hebben dat de concurrentieposi-

tie fors verslechterd (f iguur 2.13). In de chemie,

rubber- en kunststofindustrie en de papier- en

kartonindustrie ligt dit aandeel zelfs boven de

Bron: Ministerie van Financiën

Figuur 2.12 Benchmark nominale vpb­tarieven,

1995, 2005

Page 23: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

��

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

50%. Kostenstijgingen (w.o. van energie) kunnen

echter maar door een minderheid van de bedrijven

vrijwel geheel worden doorberekend aan afnemers

en de verwachting is niet dat dit zal verbeteren.

Zonder verbeteringen in het speelveld betekenen

aanhoudend hoge energieprijzen dus een somber

perspectief voor energie-intensieve bedrijven.

Infrastructuur op peil, maar…

De ligging van Nederland is gunstig. Bovendien is

er door de beperkte grootte van Nederland relatief

veel asfalt per km2, maar minder per werkzame

persoon (f iguur 2.14). Niettemin nemen ieder

jaar de f iles toe en de bereikbaarheid af. Voor

het verbeteren van infrastructurele knelpunten

zijn door de overheid middelen uitgetrokken,

maar de verwachting is dat die onvoldoende zijn

om het bereikbaarheidsprobleem op te lossen.

Overigens speelt congestie slechts een minimale

rol in de beslissing de productie uit Nederland te

verplaatsen.

De ICT-infrastructuur is in Nederland goed te

noemen, vooral het hoge aandeel van breedband-

aansluitingen.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 2.13 Reactie op stelling stijgende energieprijzen

doen de concurrentiepositie fors verslechteren en

aandeel dat kostenstijgingen door kan berekenen, in

2006 en 2010, in % van respondenten

Bron: IMD 2006

Figuur 2.14 Benchmark weginfrastructuur, 2003

Page 24: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006
Page 25: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

Mens ��4

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

�.1 Arbeidsmarkt en onderwijs

Vergroting menselijk kapitaal in industrie

Scholing, opleiding en training zijn van essen­

tieel belang om de benodigde vergroting van

menselijk kapitaal te realiseren. Zeker naarmate

de aard van de arbeid verandert en meer vraagt

van werknemers in Nederland. Sterker inzetten

op het stimuleren van scholing van bestaande

werknemers is noodzakelijk en vindt bij de meer­

derheid van de industriële bedrijven plaats.

Overigens hebben niet alle werknemers de

capaciteiten om in dit proces mee te gaan en zijn

verschillen tussen branches groot.

Gebrek aan gekwalificeerd personeel vormt een

rem op de groei in de industrie. Om de beschik­

baarheid van hoogopgeleide technici te vergro­

ten is door de overheid het Deltaplan Bèta en

Techniek in stelling gebracht. Gezien de ervarin­

gen met eerdere, min of meer vergelijkbare pro­

gramma’s kan hiervan niet een heel grote omslag

in de keuze voor techniek worden verwacht.

Daarnaast zullen bedrijven zelf structureler met

lokale onderwijsinstellingen moeten samenwerken

om de aansluiting tussen onderwijs en praktijk te

verbeteren en het beroepsonderwijs aantrekkelij­

ker te maken.

Hoog kennisniveau wint aan belang

Voor de internationaal concurrerende Nederlandse

industrie is menselijk kapitaal een cruciale factor.

Nederland heeft hoge ambities ten aanzien van

onderwijs. Immers, hoogwaardige arbeid in com-

binatie met geavanceerde technologie zijn dé

wapens waarmee de concurrentiestrijd aangegaan

wordt met lagelonenlanden en waarmee het hoge

welvaartsniveau in stand kan blijven. Onderwijs

is bovendien een noodzakelijke voorwaarde voor

innovatie.

Overigens blijken ook de lagelonenlanden er

veelal een (in toenemende mate) hoogopgeleide

beroepsbevolking op na te houden. Jaarlijks

studeren ruim 351.000 ingenieurs in China en

112.000 in India (incl. IT’ers) af. Tegenover

61.000 in de VS en bijna 200.000 in de EU

(National Science Board). Het aantal bèta-afge-

studeerden per 1.000 inwoners in de leeftijd van

20-29 jaar is met 7 in Nederland een stuk lager

dan in het VK en Frankrijk, maar ligt op hetzelfde

niveau als in de VS.

Het aandeel van hoogopgeleiden in de wetenschap

of technologie van de industriële werkgelegenheid

ligt boven het EU-gemiddelde maar blijft sterk

achter bij Frankrijk, Duitsland en vooral Finland

en Denemarken. Dit is een teken dat de kennis-

intensiteit bij industriële bedrijven in Nederland

verbetering behoeft. In de dienstensector behoort

het aandeel wel tot de Europese top.

Het totale aandeel hoogopgeleiden in de leeftijds-

categorie 25-34 stagneert, waardoor Nederland

een achterstand oploopt ten opzichte van andere

westerse landen waar wel een opwaartse bewe-

ging zichtbaar is. China en India blijven bij deze

relatieve cijfers achter bij de westerse landen,

vanwege de grote populatie-omvang. In absolute

getallen is de groei zeer sterk.

Dalende tendens publieke uitgaven onderwijs

Hoewel het belang van onderwijs dus steeds

groter wordt, nemen de publieke uitgaven aan

onderwijs als percentage van het BBP de afge-

lopen jaren juist af! (f iguur 3.1). Ook in andere

landen is een lichte daling zichtbaar, hoewel

Frankrijk en de VS wel op een hoger niveau

blijven. Het VK heeft Nederland inmiddels inge-

haald. De dalende tendens in Nederland lijkt om

te gaan slaan, aangezien vrijwel alle politieke

Page 26: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

�5

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

partijen plannen hebben de onderwijsuitgaven

drastisch te verhogen volgens de verkiezings-

programma’s.

Voor de industrie is het daarnaast van belang dat

het beroepsonderwijs aansluit op de behoeften

van bedrijven. Belangrijk daarbij is vooral dat

er een goede relatie is tussen bedrijf en onder-

wijsinstelling, waardoor het beroepsonderwijs

ook aantrekkelijker wordt voor jongeren. Om

voor de toekomst voldoende technici op te leiden

heeft de overheid het Platform Bèta Techniek 5

opgezet in 2004. Dit platform heeft verschillende

programma’s voor verschillende schoolniveaus

(van primair onderwijs, via middelbaar (beroeps)-

onderwijs tot hbo en universiteit) ontwikkeld,

waarbij de meeste aandacht uitgaat naar het

beroepsonderwijs en de samenwerking tussen

bedrijfsleven en onderwijs.

Overigens heeft het CPB geen aanwijzingen

gevonden voor een tekort aan bèta’s en is het

zelfs zo dat hun arbeidsmarktpositie is verslech-

terd gezien de relatieve loonontwikkeling (CPB,

2005). Vergroting van het aantal afgestudeerde

bèta’s wordt niet effectief geacht ter stimulering

van R&D aangezien ca. 60% van de afgestudeer-

den niet in R&D-banen terechtkomt (anderzijds

dus 40% wel!). Het ROA (Researchcentrum voor

Onderwijs en Arbeidsmarkt) voorspelt niette-

min voor de komende jaren grote tekorten voor

de technische en industrieberoepen (zie ook

f iguur 3.3).

Ook tegenwoordig ervaren werkgevers al pro-

blemen in het werven van personeel. Ook grote

bedrijven als ASML en Philips geven aan in de

huidige aantrekkende conjunctuur inmiddels grote

moeite te hebben met het invullen van vacatures

voor hoger technisch opgeleiden. Kleinere, min-

der aansprekende bedrijven, hebben veelal nog

meer problemen. Aangezien de afgelopen decen-

nia al verschillende programma’s zijn ingezet

om meer jongeren (en vrouwen) voor techniek

te laten kiezen, met beperkte resultaten, is het

nog maar de vraag of het dit keer wel een grote

verandering teweeg brengt.

Laag aandeel kennismigranten

Hooggeschoolden worden internationaal steeds

mobieler. Om deze kenniswerkers aan te trekken

en vast te houden is het dus zaak een aantrekke-

lijk vestigingsklimaat te bieden en weinig drem-

pels op te werpen. Vooralsnog is het buitenland

voor Nederlandse kennismigranten aantrekkelij-

Bron: IMD 2006

Figuur 3.1 Publieke uitgaven aan onderwijs als % van

BBP, 1999­2004

5 www.platformbetatechniek.nl

Page 27: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

�6

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

ker dan andersom. Landen die hierin aanzienlijk

beter presteren zijn Australië en Canada. Het

verder verlagen van drempels voor buitenlandse

kenniswerkers zou Nederlandse bedrijven de kans

bieden om meer gebruik hiervan te maken.

Industrie investeert meer in training

Om als werknemer aantrekkelijk te zijn op de

arbeidsmarkt is regelmatige opleiding en training

noodzakelijk. In Nederland volgen meer volwas-

senen onderwijs of trainingen dan gemiddeld in

Europa en de tendens is tevens opwaarts. Binnen

de industrie volgen in ruim tweederde van de

bedrijven werknemers regelmatig trainingen en

opleidingen (f iguur 3.2). Bovendien vindt nog

eens tweederde dat de noodzaak tot het opleiden

van personeel toeneemt in de aanloop naar 2010.

Het houdt echter wel in dat nog steeds eenderde

van de bedrijven niet doet aan het vergroten

van de kennis en/of vaardigheden van personeel

en hiermee tegen een concurrentie-achterstand

oploopt. Onder meer bij drukkerijen is dit aan-

deel aan de hoge kant (42%), met aan de andere

kant van het spectrum de chemische industrie met

slechts 17% bedrijven waarbij werknemers niet

regelmatig opleidingen volgen.

Industrie: hoogwaardige banen in opkomst

Uit f iguur 3.3 blijkt dat het aantal banen voor

hoger opgeleiden in de industrie de komende

jaren sterker zal groeien dan voor lager en middel-

baar opgeleiden, terwijl in absolute aantallen

de laatste categorieën nog steeds groter zijn.

Overigens is vooral de vervangingsvraag in de

industrie hoog door een vergrijzend personeels-

bestand. Dit leidt vooral tot uittreding van lager

en middelbaar opgeleiden. Vooralsnog zit de

sterkste mismatch dan ook in deze categorie.

Bovendien zijn schoolverlaters steeds minder

direct inzetbaar. Dit heeft een remmende werking

op de groei van de industrie. Om dit te voor-

komen moet de aansluiting tussen school en

praktijk dus drastisch verbeteren, onder meer

door nauwere samenwerking tussen scholen en

bedrijfsleven, maar ook door een kwalitatief goed

docentenbestand.

Niettemin heeft de industrie in toenemende mate

hoogwaardige werkgelegenheid te bieden. Dit

blijkt ook uit de enquêteresultaten; tweederde

Bron: Enquête My Industry

Figuur 3.2 Aandeel bedrijven dat werknemers opleidt

of traint en de ontwikkeling hierin, in % van respon­

denten

Bron: CWI

Figuur 3.3 Banen­ en beroepsbevolkingontwikkeling

productie/onderhoud naar opleidingsniveau (gemiddeld

per jaar x1.000), 2006­2011

Page 28: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

�7

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

van de ondernemers verwacht dat het aandeel

hoger opgeleiden in hun bedrijf zal toenemen

(f iguur 3.4). Met name in de machine-industrie

en de bouwmaterialenindustrie is dit het geval,

terwijl de drukkerijbranche achterblijft.

�.� Imago

Imagoverbetering noodzakelijk

Het imago van de industrie en in het bijzonder

van de industrie als werkgever, helt te veel over

naar de negatieve kant. Om deze beweging om te

buigen zijn acties nodig van vooral de industrie

zelf en daarnaast van brancheorganisaties en

overheid.

Bedrijven zien vooral veel brood in het aanhalen

van de banden met het onderwijs om hiermee

jongeren tijdig vertrouwd te maken met de

industrie.

Goed imago trekt talent

Om adequaat opgeleid personeel aan te trekken

en er ook voor te zorgen dat jongeren perspec-

tief zien in de industrie is een aansprekend en

wervend imago van de sector van belang.

Hoewel verschillende grote industriële bedrijven

(Shell, Philips, Unilever) vrijwel altijd in de

top vijf van meest aantrekkelijke werkgevers

staan, is het algemene beeld van de industrie niet

geweldig. Bovendien komen industriële processen

steeds verder af te staan van consumenten, omdat

ze zich afspelen op ver weg gelegen industrie-

terreinen. Het imago van slechte arbeidsomstan-

digheden en ‘vies’ werk stamt uit vroegere tijden.

De feitelijke situatie in de industrie is vaak heel

anders dan het beeld dat leeft bij het publiek,

waardoor geconcludeerd kan worden dat sprake is

van een imagoprobleem.

Daarnaast worden studies in onder meer de

natuurwetenschappen als moeilijk gezien.

Bovendien wordt verwacht dat hiermee minder

makkelijk succes kan worden behaald dan met

algemene studies. Bij de beroepsopleidingen

speelt bovendien dat een sector als de metaal-

bewerking wordt gezien als sterk conjunctuur-

gevoelig waardoor de baanzekerheid laag is. De

aantrekkingskracht van de industrie voor perso-

neel staat hierdoor onder druk.

De ontwikkelingen rond globalisering geven in dit

opzicht een tweeledig signaal af;

n Enerzijds wordt gesproken over toenemende

kennisintensiteit en hoogwaardigheid (Innova-

tieplatform), wat positief is voor het imago;

n Anderzijds wordt veel gesproken en geschre-

ven over productieverplaatsing in bepaalde

sectoren, waardoor in de media het idee

ontstaat dat de toekomst van Nederland niet

in de industrie ligt, wat averechts werkt voor

het imago. Een voorbeeld is DAF Trucks dat

problemen heeft om vacatures te vervullen

vanwege het slechte imago van de automotive-

sector.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 3.4 Ontwikkeling aandeel hoger opgeleiden in

eigen bedrijf, als aandeel van respondenten

Page 29: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

�8

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

De transformatie van de industrie naar een pro-

ductieve, hoogtechnologische bedrijfstak is onvol-

doende bekend bij het algemene publiek. Sterke

punten krijgen weinig aandacht, bijvoorbeeld:

n Hoge productiviteit;

n Hoog innovatief vermogen;

n Maatschappelijke relevantie;

n Sterke verwevenheid met dienstensector.

Ook de in het vorige hoofdstuk gesignaleerde

tendens naar meer hoogwaardige werkgelegenheid

in de industrie past in dit rijtje.

Salarissen bèta’s relatief karig

Het CPB signaleert een toenemend verschil in

salaris tussen bèta’s en economen, waarbij de

economen aan het langste eind trekken. De meest

voor de hand liggende verklaring hiervoor is dat

de relatieve schaarste van bèta’s minder is dan

die van economen, zoals het CPB concludeert 6 .

Hoger opgeleide techneuten kunnen bovendien

last hebben van het slechte imago van de lagere

en middelbare techniekopleidingen.

Voor het imago van technische studies werkt dit

beloningsverschil logischerwijs averechts; het zal

mensen in ieder geval niet stimuleren om voor

een carrière in de techniek te kiezen. Zeker aan-

gezien technische studies als zwaar te boek staan.

Industrie zet in op stageprogramma’s

Industriële ondernemers zitten zelf ook niet stil

om het imago van hun eigen bedrijf te verbeteren.

De meest populaire manier van imagoverbete-

ring op dit moment is door stageprogramma’s en

samenwerking met scholen (f iguur 3.5). Ruim

de helft van de geënquêteerde bedrijven biedt

stageprogramma’s aan. De verwachting van de

ondernemers is dat dit in 2010 nog aan belang is

toegenomen, vooral de structurele samenwerking

met scholen.

Anno 2006 is circa 80% van de bedrijven actief

om het bedrijfsimago te verbeteren; dit aandeel

stijgt naar verwachting verder tot bijna 90% in

2010. Bedrijven zien dus zelf ook de noodzaak

van het verder verbeteren van het eigen imago en

daarmee het imago van de industrie als geheel.

Wellicht niet zo verbazingwekkend is dat kleinere

bedrijven aanzienlijk minder activiteiten ont-

plooien om het eigen imago te verbeteren. Kleine

bedrijven hebben nu eenmaal minder overhead om

dergelijke activiteiten te organiseren. Toch ver-

wachten ook kleine bedrijven in de toekomst meer

te gaan doen, vooral op het gebied van samen-

werking met scholen en van stageprogramma’s.

6 Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt concludeert hetzelfde; technici krijgen in Nederland gemiddeld

10­15% minder betaald dan economen.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 3.5 Activiteiten van industriële bedrijven ter

verbetering van het eigen imago, in 2006 en in 2010,

in % van respondenten

Page 30: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

�9

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Bedrijven in de rubber- en kunststofindustrie en

chemie blijken minder actief bezig met imago-

verbetering dan bijvoorbeeld de scheepsbouw-

en transportmiddelenindustrie zo blijkt uit de

enquête. Open dagen zijn vooral populair in de

chemische industrie.

Naast deze zaken zou ook het ‘reguliere’ carrière-

pad voor jonge onderzoekers onder de loep

kunnen worden genomen. Veelal is het gebrui-

kelijk dat na een aantal jaren research op een

management taak wordt overgestapt, terwijl een

deel mogelijk liever zelf actief blijft als (senior)

onderzoeker. Een goede aansluiting van de moge-

lijkheden op de wensen van onderzoekers kan

ertoe leiden dat deze langer behouden blijven bij

afdelingen waar personeelsschaarste heerst. Ook

een toename van f iscale kortingen voor bedrij-

ven voor hun R&D-medewerkers (WBSO, f iscale

stimuleringsregeling voor speur- en ontwikke-

lingswerk) en werknemers zelf zijn de moeite van

het overwegen waard.

Verbetering imago technisch onderwijs

Vanuit de overheid wordt gewerkt aan het verbe-

teren van de instroom van hogere bèta-opleidin-

gen via het in de vorige paragraaf aangehaalde

Deltaplan Bèta en Techniek van de ministeries

van EZ en OC&W. Doel is die instroom met 15%

te laten toenemen in 2007 en de uitstroom in 2010

met 15%. Overigens trekken technische studies

aan universiteiten in het jaar 2006/2007 gemid-

deld 4% meer studenten dan het jaar ervoor.

Grootschalige gezamenlijke programma’s ter

verbetering van het imago van de industrie zijn

er echter niet. De verantwoordelijkheid hiervoor

wordt vooralsnog bij de bedrijven, de opleidingsin-

stellingen en brancheverenigingen zelf neergelegd.

Aangezien dit tot nu toe weinig verbetering heeft

gebracht is de tijd inmiddels rijp voor een geza-

menlijke aanpak om een grootscheepse attitude-

verandering bij het publiek teweeg te brengen.

Imago Nederland vestigingsland

Voor nieuwe vestigingen van buitenlandse indu-

striële bedrijven is het imago van Nederland als

industrieel vestigingsland van essentieel belang.

Het vestigingsklimaat van Nederland kan, zoals al

eerder in §2.3 beschreven, wel verbetering op een

aantal punten gebruiken (belastingklimaat, wet-

en regelgeving).

Ook voor buitenlandse kenniswerkers in de indu-

strie moet Nederland een wervend klimaat bieden,

willen deze gewilde medewerkers voor Nederland

kiezen.

�.� Ondernemerschap

Nieuwe OEM’ers in de industrie gezocht!

Om voldoende perspectief voor de industrie in

Nederland te houden, is het van groot belang om

in Nederland innovatieve OEM’ers te creëren en

te houden. Startende innovatieve bedrijven zijn

dus cruciaal voor de Nederlandse industrie en dit

aantal is vooral in de industrie aan de lage kant

(figuur 3.7). Om een omslag mogelijk te maken

is een verbetering nodig in de bekendheid met

het ondernemerschap bij technische opleidingen

alswel het daadwerkelijk beschikbare durfkapitaal

voor startende vernieuwende bedrijven. Zonder

verandering ontstaat er onvoldoende nieuwe

aanwas en is het toekomstperspectief voor de

industrie aanzienlijk somberder.

Daarnaast is het van belang dat buitenlandse

bedrijven Nederland een aantrekkelijke vestigings­

plaats vinden voor investeringen (zie §2.3),

aangezien dit een nog kortere weg is naar groot­

schalige nieuwe bedrijvigheid.

Page 31: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

�0

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Ondernemerschap cruciaal voor groei

Nieuw ondernemerschap is van essentieel belang

in de industrie. Nieuwe bedrijven ontwikkelen

nieuwe producten (en diensten), zorgen hiermee

voor economische groei en werkgelegenheid en

bieden een markt voor toeleveranciers.

Van oudsher staat de VS in vergelijking met

(continentaal) Europa bekend om de relatief hoge

risicobereidheid en het sterke individualisme van

mensen. Dit bepaalt, naast de mate van (admi-

nistratieve) belemmeringen, de bereidheid van

mensen om ondernemer te worden.

De statistieken wijzen echter uit dat Nederland

inmiddels wat betreft aandeel van ondernemers

in de beroepsbevolking vrijwel gelijk scoort aan

de VS, zij het iets onder het EU-15 gemiddelde

(f iguur 3.6). In dit opzicht is in de jaren negentig

duidelijk vooruitgang geboekt en de trend is nog

steeds opwaarts. Overigens betreft dit voor een

groeiend deel zelfstandigen zonder personeel.

De leidende rol in Italië heeft overigens vooral

te maken met knellende wetgeving bij een werk-

nemersbestand boven de 12 personen. Hierom

wordt vaak een nieuw bedrijf opgericht naast het

bestaande bedrijf.

Het aankomend jong ondernemerschap blijft

echter achter bij het EU-gemiddelde. Anders dan

in de dienstverlening neemt bovendien het totale

aantal bedrijven in de industrie niet toe, maar af

(f iguur 3.7). Naast een sterke trendmatige stijging

van het aantal opheffingen, is sinds 2000 het

aantal starts van nieuwe bedrijven (niet zijnde

dochterbedrijven, overigens verandert het beeld

niet als deze wel worden meegenomen) eveneens

teruggelopen. De verwachting is niet dat deze

tendens vanaf 2004 omgebogen is.

Bron: OESO en Eurostat, bewerking EIM

Figuur 3.6 Ondernemersquote, 1990, 2000, 2004

Figuur 3.7 Ontwikkeling aantal bedrijfsstarts en

opheffingen, 1987­2004

Bron: EIM

Page 32: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

�1

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Gezien de toename van het belang van ‘high-tech’-

producten binnen het exportpakket is vooral het

aantal technostarters interessant. Nederland doet

het wat dit betreft gemiddeld, maar blijft weer ach-

ter als het gaat om snel groeiende ondernemingen.

Een verbetering van het ondernemingsklimaat zou

vooral deze groep ten goede moeten komen.

Beschikbaarheid durfkapitaal beperkt

Met name startende technologiebedrijven onder-

vinden problemen met de f inanciering van inves-

teringen. De risico’s zijn veelal te groot voor

banken en andere reguliere f inanciers, zodat

gebruik moet worden gemaakt van participatie-

maatschappijen, zogenoemde ‘informal investors’

en subsidies. Terwijl de laatste wel redelijk voor-

handen zijn, geldt dit niet voor het eerste.

Overheid in actie voor ondernemerschap

Om voldoende en goede ondernemers te verkrij-

gen heeft de overheid verschillende beleidslijnen

uitgezet. Naast het verminderen van de belem-

meringen om te gaan ondernemen (administra-

tieve lasten) werkt de overheid tevens aan andere

zaken, waarvan voor de industrie het meest rele-

vant zijn:

n het borgen van ondernemerschap in het onder-

wijs (meer ondernemende studenten);

n verbetering van de f inancieringsmogelijkheden

(ook specif iek voor groeiers);

n actieplan bedrijfsoverdracht;

n het stimuleren van snelle groeiers en techno-

starters.

In het kader van dit laatste thema is de ‘Techno-

Partner Seed Capital’ (www.technopartners.nl)

regeling gestart. Die ondersteunt potentiële

ondernemers om met hun technische vinding een

onderneming te starten. Daarnaast richten bedrij-

ven als Shell, Philips en ASML zelf investerings-

fondsen op. Deze initiatieven sluiten aan bij de

behoefte die er is aan nieuwe, innovatieve onder-

nemers in de techniek.

Ondernemerschap=onderscheidend vermogen

Ondernemers in de industrie proberen op verschil-

lende manieren voor onderscheidend vermogen te

zorgen. In de enquête mochten ondernemers drie

aspecten kiezen die hun bedrijf onderscheidend

maakt van concurrenten. Slechts 5% heeft laagste

prijs gekozen. Enerzijds lijkt dit positief, gezien

de kostenstructuur van Nederland. Anderzijds is

prijs in de praktijk nog steeds veelbepalend in veel

branches binnen de industrie, waardoor het door

ondernemers wellicht als vanzelfsprekend wordt

gezien dat daarop wordt geconcurreerd. In de voe-

dings- en genotmiddelenindustrie en de rubber- en

kunststofindustrie is het aandeel ondernemers dat

op laagste prijs concurreert overigens twee keer zo

hoog als in de gehele industrie.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 3.8 Onderscheidende aspecten, in 2006 en

2010, in % van respondenten

Page 33: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

��

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Flexibiliteit is de meestgenoemde onderschei-

dende factor (het sterkst in de drukkerijbranche).

Flexibiliteit moet daarbij worden opgevat als de

mate waarop ondernemingen inspelen op de wen-

sen van klanten. Op tweede plaats volgt topkwa-

liteit (het sterkst in de scheepsbouw). Met name

kleine bedrijven zien flexibiliteit als hun kern-

competentie. Voor de toekomst wordt vooral vaker

ingezet op partnership met klanten en/of leveran-

ciers, technologische vernieuwing en het bieden

van een totaaloplossing.

Opvallend is dat creativiteit in het industriële

MKB aanzienlijk belangrijker wordt geacht

dan onder grotere bedrijven, terwijl voor tech-

nologische vernieuwing het omgekeerde geldt.

Vormgeving speelt blijkbaar nog een onder-

geschikte rol in de industrie, onafhankelijk van

bedrijfsgrootte (het hoogst scoort de drukkerij-

branche met 9% van de respondenten).

�.4 Samenwerken

Samen sterk naar �010, of niet?

Samenwerking biedt bedrijven de mogelijkheid

om optimaal gebruik te maken van bij partners

aanwezige capaciteiten en kennis. Dit draagt

bij aan het oplossen van mogelijke problemen

met beperkte schaalgrootte die een deel van de

industriële bedrijven parten speelt. De beperkte

samenwerkingsbereidheid met collega­bedrijven

geeft aan dat de noodzaak tot samenwerking nog

onvoldoende aanwezig gevoeld wordt door onder­

nemers. Vaak vindt samenwerking vanuit opportu­

nisme plaats.

Zorgwekkend is dat een groot deel van de kleinere

bedrijven buiten de boot valt als het gaat om

samenwerkingsverbanden; zowel met ketenpart­

ners als met kennisleveranciers. Dit heeft een

negatief effect op het toekomstperspectief voor

deze bedrijven.

Om voor de welwillende bedrijven de drempel

voor samenwerking te slechten is een rol weg­

gelegd voor brancheorganisaties, overheid en

instellingen als Syntens.

Bundeling van krachten nodig

Over het geheel genomen is de Nederlandse

industrie in internationaal opzicht kleinschalig,

al zijn er natuurlijk verschillen binnen en tussen

sectoren. Ondanks dat is er ook een aantal hoog-

waardige industrieën (of industriële niches) waar-

in Nederlandse bedrijven een leidende rol spelen.

De groeiende omvang van eindafnemers (steeds

vaker internationale conglomeraten) vraagt niet-

temin ook van toeleverende bedrijven een bepaal-

de minimum schaalgrootte, ofwel van het eigen

bedrijf ofwel van een samenwerkingsverband

waarin het bedrijf participeert. Het is daarom

opvallend dat het overgrote deel van de bedrijven

tevreden is met de huidige bedrijfsgrootte met

het oog op de toekomst (f iguur 3.9). Met name

OEM’ers vinden hun schaalgrootte voldoende

(70%). De vraag is of daadwerkelijk kan worden

voldaan aan de (toekomstige) eisen van afnemers

Bron: Enquête My Industry

Figuur 3.9 Plannen bedrijfsgrootte industriële bedrij­

ven, in % van respondenten

Page 34: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

��

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

of dat ondernemers hun kop in het zand steken

omdat de nood nu nog niet hoog genoeg is?

Bijna een kwart van de ondernemers in de indu-

strie acht de eigen bedrijfsgrootte onvoldoende.

Slechts 5% van de ondernemers wil echter via

fusies of overnames een grotere schaal bereiken.

Vooral grondstoffenleveranciers denken voordelen

met fusies of overnames te behalen, bij process

suppliers is het animo het geringst. Vaker kiest

men voor groei op eigen kracht of via de inscha-

keling van samenwerkingspartners. Samenwerking

met collega-bedrijven biedt bijvoorbeeld de

mogelijkheid om grotere partijen te kunnen pro-

duceren en daarmee grotere afnemers (beter) te

kunnen bedienen.

Sterk in kennis door samenwerking

Ook schaalgrootte op het gebied van kennisclus-

ters is van belang. Indien clusters onvoldoende

groot of sterk zijn, ontstaat het gevaar dat er

onvoldoende absorptievermogen voor deze ken-

nis is en dat dit in andere landen beter wordt

opgepakt.

Een ander punt is de aansluiting tussen kennis bij

(semi) publieke instellingen en het bedrijfsleven.

In het bijzonder het kleinbedrijf maakt weinig

gebruik van in Nederland beschikbare kennis,

waardoor hoogwaardig onderzoek en ontwikke-

ling uiteindelijk slechts mondjesmaat tot nieuwe

producten in de markt leiden. In internationaal

opzicht bevindt Nederland zich in de mondiale

top tien als het gaat om kennisoverdracht tussen

bedrijven en universiteiten (SEO, 2006). Deze

relatief sterke score herbergt echter in absolute

zin nog steeds een lage score (6-) die vrij con-

stant is gebleven sinds 2000.

Minder samenwerking kleine bedrijven

Overigens blijken kleinere bedrijven minder

samen te werken dan grote. Dit terwijl verwacht

zou worden dat vooral kleinere bedrijven partners

zouden zoeken om schaalnadelen op te heffen.

Anderzijds kan dit ook betekenen dat kleinere

bedrijven minder serieus worden genomen door

potentiële samenwerkingspartners, omdat ze

minder te bieden hebben. Het verschil is het

grootst als het gaat om samenwerking met ken-

nisinstellingen en brancheverenigingen. Indien de

belangrijkste oorzaak voor beperkte samenwer-

king onwil is, is hier weinig tegen te doen. Als

het onvermogen is, moeten alle zeilen bijgezet

worden om bedrijven te ondersteunen bij het

vinden van samenwerkingspartners. Hierin spelen

brancheorganisaties en instellingen als Syntens

een centrale rol. Om op langere termijn samen-

werking tussen de oren van ondernemers te krij-

gen is het belangrijk dat in het onderwijs (meer)

aandacht wordt besteed aan samenwerking.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 3.10 Regelmatige samenwerking met verschil­

lende partners, in % van respondenten

Page 35: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

�4

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Afnemer populairste partner

Bedrijven in de industrie werken in de praktijk

het meest samen met leveranciers en afnemers

(f iguur 3.10). Op de derde plaats staan branche-

verenigingen, gevolgd door collega-bedrijven,

waarmee slechts een kwart van alle bedrijven

regelmatig samenwerkt. Vooral in de papier- en

kartonindustrie en de chemische industrie wordt

weinig samengewerkt met collega-bedrijven.

Overigens is het aantal bedrijven actief in deze

sectoren ook beperkt. Uit onderzoek onder de

kunststofindustrie is gebleken dat de belangrijk-

ste redenen voor een lage samenwerkingsgraad

zijn dat men geen informatie uit wil wisselen met

concurrenten en dat de voordelen niet opwegen

tegen de nadelen 7 . Dergelijke zaken spelen in

aanzienlijk mindere mate als wordt samengewerkt

met leveranciers of afnemers. Met name de laatste

categorie biedt natuurlijk uitgelezen perspectieven

om door productontwikkeling op maat uiteindelijk

de omzet te vergroten.

Veel wordt in de media geschreven en aan de

borreltafel gesproken over de slechte aansluiting

van de vaardigheden van schoolverlaters op de

praktijk in veel branches. Het merendeel van

de werkgevers geeft dan ook aan zelf een brug

te slaan tussen school en werk door regelmatig

(18%) of incidenteel (33%, niet in f iguur opgeno-

men) met onderwijsinstellingen samen te werken.

Dit verbetert bovendien het imago van industriële

bedrijven bij jongeren. In de scheepsbouwindu-

strie werkt zelfs bijna 90% incidenteel of regel-

matig samen met scholen.

Tendens naar meer samenwerking

Richting 2010 wordt er in meer of mindere mate

een intensivering van de samenwerking met een

diversiteit aan partijen verwacht. Afnemers en

leveranciers blijven het meest populair. Bovendien

blijkt dat vooral de bedrijven die al regelmatig

samenwerken een verdere intensivering voorzien.

De kans is aanwezig dat de andere bedrijven,

zoals gezegd vooral de kleinere, de boot missen.

In de huidige veranderende wereld is het voor

ieder bedrijf van belang of de huidige strategische

koers een goed vooruitzicht biedt op versterking

of behoud van de positie in de keten. Doorgaan

op dezelfde weg zonder strategische keuzes op

het gebied van schaalgrootte en samenwerking

kan betekenen dat men het op den duur niet meer

bolwerkt.

Subsidies samenwerking kennisinstellingen

De samenwerking tussen kennisinstellingen en

industriële bedrijfsleven is zoals gezegd gemid-

deld ondermaats, waardoor veel aanwezige ken-

nis onbenut blijft, wat innovatie in de weg zit.

Dit wordt ook de overheid erkend en er zijn

middelen vrijgemaakt voor de lange termijn

samenwerking tussen bedrijven en publieke

instellingen in het kader van het zogenoemde

Smart Mix subsidieprogramma met een jaar-

lijks budget van € 100 mln (meer informatie op

www.smartmix.nl).

7 Sectorstudie Kunststofindustrie, november 2005

Page 36: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006
Page 37: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

Vernieuwing 4�6

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

4.1 Technologie

Beperkte verhoging R&D verwacht

Slechts eenderde van de bedrijven is van plan de

R&D­investeringen de komende jaren substantieel

te verhogen. Bovendien baart de groep bedrijven

die nog steeds weinig aandacht heeft voor innova­

tie grote zorgen. Indien na alle aandacht die er is

voor de ondersteuning bij innovatie door instel­

ling gen als Syntens, kennisvouchers en belas­

tingvoordelen nog weinig tot niets op dit gebied

wordt gedaan is het de vraag of deze ondernemers

ooit zover komen. Op den duur zal de continuïteit

van deze ondernemingen onder druk komen te

staan en zullen de vernieuwende bedrijven de slag

winnen.

De commerciële uitnutting van kennis over nieuwe

technologieën door het ontwikkelen van nieuwe

producten blijft in Nederland achter. Deels zal dit

komen door gebrek aan financieringsmogelijk­

heden, maar ook sociale innovatie speelt hierbij

een rol om vernieuwingen een betere voedings­

bodem binnen organisaties te laten krijgen. Uit de

enquête blijkt geen duidelijke roep om een speci­

fieke verbetering van overheidsbeleid met betrek­

king tot innovatie.

Betere concurrentiepositie door innovatie

Vernieuwing is cruciaal voor het behouden en

versterken van de Nederlandse concurrentiepositie

in de huidige dynamische geglobaliseerde wereld.

Technologische innovaties zijn hierbij van essen-

tieel belang. Dit type innovatie is pas écht succes-

vol als een behoefte in de markt gekoppeld kan

worden aan een nieuw beschikbare technologie.

Nieuwe technologie komt voort uit wetenschap-

pelijk en toepassingsgericht onderzoek en ontwik-

keling (R&D).

Technologieën die anno 2006 een sterke impact

hebben, zijn bijvoorbeeld nanotechnologie en

biotechnologie.

Industrie grootste innovator van Nederland

Wereldwijd scoort Nederland goed wat betreft

investeringen in R&D, maar vergeleken met de

welvarende landen scoort Nederland slechts

gemiddeld (f iguur 4.1).

Van alle R&D-uitgaven is het grootste deel

afkomstig van het bedrijfsleven en iets meer dan

eenderde van de overheid. Binnen het bedrijfs-

leven is ruim driekwart van de R&D-uitgaven

voor rekening van de industrie. Deze investerin-

gen zijn in tien jaar tijd teruggelopen, maar laten

sinds 2004 weer een lichte stijging zien (SEO,

2006). Hoewel ruim de helft van alle bedrijven

in de industrie actief bezig is met innovatie, is

driekwart van de totale R&D-uitgaven afkomstig

van slechts 5% van de bedrijven (CBS, 2006)!

De innovatiebasis van Nederland is wat dat

betreft dus smal; als enkele grote op innovatie

gerichte industriële bedrijven vertrekken, zal het

Nederlandse innovatieve vermogen van de indu-

Bron: IMD 2006

Figuur 4.1 R&D­intensiteit, 2004, in % van BBP

Page 38: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

�7

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

strie snel zijn gemarginaliseerd. Bovendien is dus

bijna de helft van de industriële bedrijven niet

actief op vernieuwingsgebied. Dit is een zorgwek-

kend gegeven aangezien Nederland het steeds

meer van vernieuwende activiteiten met een hoge

toegevoegde waarde moet hebben. Overigens

is het niet verwonderlijk dat niet alle bedrijven

R&D-uitgaven registreren. Vooral bij kleine

bedrijven zal vaak sprake zijn van kleine techno-

logische verbeteringen die worden doorgevoerd

en die niet onder de noemer R&D te boek zullen

staan.

Commercieel succes vernieuwing blijft achter

Belangrijker nog dan de input van R&D is wat

er uiteindelijk mee tot stand komt. Een manier

om het succes te meten is met aangevraagde

octrooien bij het Europees Octrooibureau (EPO).

Nederland scoort hierbij een vierde plaats, na

Duitsland, Finland en Zweden. Het aantal aan-

gevraagde octrooien is in de afgelopen 10 jaren

sterk toegenomen, zowel in Nederland als in de

andere landen. Overigens vragen vooral grote

multinationals octrooien aan, met name in de

chemie, de elektrotechnische industrie en de

machine-industrie.

De inzet van nieuwe technologieën in nieuwe

en verbeterde producten is de indicator waarop

commercieel succesvolle innovatie kan worden

beoordeeld. Het omzetaandeel van technologisch

nieuwe en verbeterde producten in de industrie-

sector blijkt in Nederland echter af te nemen

(CBS, 2006). Dit betekent dat de Nederlandse

‘kennisparadox’ nog steeds opgeld doet: hoewel

veel nieuwe technologische kennis wordt ontwik-

keld, blijft de commerciële toepassing hiervan in

nieuwe producten achter. Als oorzaken worden

in de literatuur veelal coördinatieproblemen

(men weet elkaar niet te vinden) en gebrek aan

daadwerkelijk durfkapitaal genoemd. Naast deze

externe factoren zijn er ook bedrijfsinterne facto-

ren van belang; het rendement en de markt wor-

den als te onzeker gezien; de risico’s worden dus

als te hoog beoordeeld (SEO, 2005). Bovendien

is de vraag of de organisatiestructuur voldoende

voedingsbodem biedt voor vernieuwing (zie

§ 4.2).

Impuls innovatie bij eenderde ondernemers

Meer dan eenderde van de ondernemers in de

industrie geeft aan de R&D uitgaven de komende

jaren sterk te verhogen (f iguur 4.2). Overigens is

dit aandeel bij bedrijven met meer dan 50 werk-

nemers aanzienlijk hoger (44%) dan bij kleine

bedrijven (31%). De meerderheid onderschrijft

deze stelling dus niet, wat zorgen baart aangezien

technologische innovaties in toenemende mate

van belang zijn om de internationale concurrentie

het hoofd te kunnen bieden. Overigens zijn niet

voor alle bedrijven productinnovaties even inte-

ressant, procesinnovaties zijn wel voor alle bedrij-

ven van belang.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 4.2 Reacties op stellingen, in % van respon­

denten

Page 39: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

�8

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Vernieuwing processen en klantenbestand

Meer dan eenderde van de respondenten van de

enquête verwacht dat zijn machinepark in 2010

voor minstens de helft bestaat uit nieuwe machi-

nes. Vanzelfsprekend verschilt de gemiddelde

levensduur van machines sterk tussen sectoren.

Met name bij de drukkerijen wordt veel vernieu-

wing verwacht (56%), terwijl in de scheepsbouw-

industrie slechts 18% aangeeft dat de helft van

het machinepark wordt vernieuwd in de komende

vier jaren.

Voor 2010 verwacht eenderde van de ondernemers

dat hun klantenbestand voor ten minste de helft

uit nieuwe klanten bestaat. Dit geeft een indicatie

van de mate van gedrevenheid van de onderne-

mers, maar ook de vernieuwingsgezindheid voor

zover ook nieuwe markten worden aangeboord.

Internationale concurrentie op innovatie

Het streven om iedere activiteit op de meest

geschikte locatie op de wereld uit te laten voeren

blijft niet beperkt tot productie-activiteiten. Ook

onderzoek en ontwikkeling komen in aanmer-

king voor verplaatsing. Zo kan door verplaatsing

van productie het aantrekkelijker worden om de

R&D dicht bij de nieuwe productielocatie uit te

voeren. Eenderde van de ondernemers is het met

deze stelling eens (f iguur 4.2). Een grotere groep

respondenten deelt deze mening echter niet, al

verwacht maar een heel klein deel dat Nederland

de technologische voorsprong op opkomende

landen vergroot (f iguur 4.2). Ondernemers die

globalisering als bedreiging ervaren zijn nog iets

minder positief over de Nederlandse R&D-positie.

Technologische vernieuwing wordt niettemin door

een licht toenemend aandeel respondenten (29%

in 2006 naar 34% in 2010) gezien als aspect dat

het eigen bedrijf van concurrenten onderscheidt

(zie f iguur 3.9 van §3.3). Dit betekent dus dat

de ondernemers meer vertrouwen hebben in hun

eigen bedrijf als het gaat om technologische

vernieuwing, dan in de Nederlandse industrie als

geheel.

Innovatie kernpunt overheidsbeleid

De overheid heeft een belangrijk aandeel in

de R&D-uitgaven (zie f iguur 4.1). Onder meer

omdat de f inanciering van innovaties veelal te

risicovol is voor reguliere f inanciers en uit de

markt onvoldoende durfkapitaal beschikbaar is.

Wetenschappelijk onderzoek aan universiteiten

en andere instellingen komt dan ook vooral voor

rekening van de overheid, maar onderzoek door

bedrijven kan tevens op een bijdrage van de over-

heid rekenen (van gemiddeld zo’n 15% van de

kosten). Daarnaast wordt het innovatieklimaat

voor een belangrijk deel bepaald door het stelsel

van wetten en regels die gelden, bijvoorbeeld

met betrekking tot octrooien en intellectueel

eigendom. Zo zijn de kosten van octrooien in

Nederland en Europa vijfmaal zo hoog als in de

VS, wat voor een concurrentienadeel zorgt.

Zaken die in 2006 prioriteit hebben, onder meer

voortvloeiend uit de Industriebrief, zijn verbete-

ring van de kennisverspreiding naar het MKB (via

onder meer innovatievouchers, innovatieprestatie-

contracten en uitbreiding van de WBSO), innova-

tieprogramma’s en toponderzoek.

Uit de enquête blijkt dat eenderde van de onder-

nemers voor meer subsidies voor innovatie in

bedrijven is (zie f iguur 2.12 in §2.3). Overigens

is een net zo grote groep de mening toegedaan dat

subsidies beter kunnen worden afgeschaft in com-

binatie met lagere belastingdruk. Het animo voor

meer of betere technologische instituten of betere

Page 40: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

�9

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

toegang daartoe is met resp. 14% en 18% aan-

zienlijk lager en leeft aanzienlijk sterker binnen

de grote bedrijven dan bij de kleinere. De vraag is

of in de toekomst vooral moet worden ingezet op

ieder bedrijf gelijke kansen geven bij innovatie,

of prioriteit geven aan enkele technologieën of

clusters via ‘picking the winners’ waarbij enkele

industriële boegbeelden worden gekozen. Door de

keuze voor sleutelgebieden is sinds enkele jaren

dit laatste het geval.

4.� Sociale innovatie

Sociale innovatie loont

Om de internationale concurrentie het hoofd te

bieden is naast een hoog opleidingsniveau een

optimaal gebruik van creativiteit in toenemende

mate van belang. Dit geldt zowel voor de stroom

nieuwe ideeën van eigen werknemers als voor de

inzet van aanbieders van creatieve diensten als

ontwerpbureaus.

Wat betreft het eerste is vooral van belang dat

bedrijven inzien wat sociale innovatie en het

benutten van de creativiteit van de eigen mede­

werkers hun te bieden heeft. Dat een goede voe­

dingsbodem voor vernieuwing ontstaat. Dit vraagt

om een actievere rol van branche­organisaties en

overheid om de commerciële mogelijkheden tussen

de oren van de ondernemers te krijgen en ervoor

te zorgen dat deze ook worden benut. Sociale

innovatie gericht op het beter benutten van

creativiteit kan bijvoorbeeld plaatsvinden door

het instellen van een ideeënmanager. Deze heeft

als taak het stimuleren van nieuwe ideeën en het

behandelen en bewaken van ingediende ideeën.

Wat is sociale innovatie eigenlijk?

Sociale innovatie is het vernieuwen van arbeids-

verhoudingen, met als doel het verbeteren van de

effectiviteit of eff iciency. Om sociale innovatie

van de grond te krijgen is het van belang dat er

een gedragsverandering plaatsheeft bij onderne-

mer en medewerkers. Om dat te bereiken zal ook

de houding van betrokkenen binnen het bedrijf

moeten veranderen. Sociale innovatie wordt

tegenwoordig vaak gelijk gesteld met andere vor-

men van innovatie, zoals technische innovatie. Dit

is niet helemaal correct. Sociale innovatie vormt

namelijk veel meer een middel om andere vormen

van vernieuwing te stimuleren.

Sociale innovatie en nieuwe ideeën

Een voorbeeld van sociale innovatie is het stimu-

leren van ideeën, om zo vernieuwing aan te moe-

digen. De gedachte hierbij is dat iedere innovatie

begint met een idee. Medewerkers vormen de

belangrijkste bron van ideeën. Voor het continue-

ren en doorgroeien van het bedrijf is het daarom

van groot belang dat nieuwe ideeën er rijkelijk

stromen. Zeker in het MKB gaat het doorgaans

niet om ideeën die de wereld op zijn kop zetten,

maar veel meer om ‘kleinere’ ideeën, die MKB-

ondernemers in staat stellen om tegen geringe

kosten toch vernieuwend te zijn.

Ruimte voor nieuwe ideeën

Niet alleen ruimte om bestaande ideeën boven

water te krijgen is van belang, maar ook om het

stimuleren van nieuwe ideeën. Bijvoorbeeld door

het verminderen van regels en procedures op

de werkvloer, met als doel het vergroten van de

flexibiliteit van medewerkers. En het belonen van

teamprestaties in plaats van individuele presta-

ties, waardoor onderlinge kennisuitwisseling en

kruisbestuiving wordt gestimuleerd. Dit daagt

medewerkers uit om kansen en oplossingen vanuit

een andere hoek te bekijken. Daarnaast zorgt ken-

Page 41: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

40

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

nisdeling ervoor dat bruikbare ideeën beter toe-

pasbaar zijn omdat het eindproduct vanuit meer-

dere vakgebieden is bestudeerd. In het verlengde

hiervan ligt het vergroten van de diversiteit van

het personeelsbestand. Het confronteren van men-

sen met verschillende meningen is van belang

om buiten het bestaande denkkader te treden. Dit

voorkomt ook het vastroesten van medewerkers en

de onderneming.

Ook het vergroten van de zelfwerkzaamheid,

verantwoordelijkheid en beslissingsbevoegdheid

van medewerkers biedt meer ruimte voor ideeën

omdat zij de mogelijkheid krijgen om het proces

om een andere manier in te vullen. Dit zorgt er

bovendien voor dat de betrokkenheid van mede-

werkers bij het bedrijf wordt vergroot. Ook het

aanbieden van aanvullende opleidingen en trai-

ningen draagt hieraan bij. Het belang hiervan

wordt overigens ook door de ondernemers erkend,

aangezien bij driekwart van de ondernemingen

personeel trainingen en opleidingen volgt (zie

f iguur 3.3 van §3.1).

4.� Design

Verhoging inzet design biedt kansen

Design wordt slechts beperkt ingezet in de indu­

strie, zowel in 2006 als in de aanloop naar 2010.

Voor zover de beperkte inzet te wijten is aan

onbekendheid met de mogelijkheden die design

biedt is het van belang de bekendheid te vergro­

ten. Hoewel het niet in iedere markt even relevant

is, kan design immers wel degelijk toegevoegde

waarde bieden en hierdoor het verschil maken.

Design en de mogelijkheden van samenwer­

king met creatieve bedrijven zouden een grotere

rol moeten spelen tijdens opleidingen en meer

aandacht krijgen in vakbladen en tijdens bijeen­

komsten om meer ondernemers te bereiken.

Vernieuwing door design

Eén van de manieren waarop creativiteit tot uiting

kan komen is door design. Design kan zowel

ingezet worden voor de (buitenkant van) produc-

ten als zaken als verpakkingen en communicatie-

uitingen (website, ‘corporate identities’). Bij de

huidige veranderende markt is design één van de

onderscheidende factoren in de concurrentie met

andere (internationale) bedrijven en kan hiermee

worden gezien als onderdeel van de ‘marketing-

mix’ van industriële bedrijven.

Het aandeel industriële ondernemers dat design

(vormgeving) tot de top drie onderscheidende

aspecten rekent is echter nog slechts 3% en stijgt

ook nauwelijks in de aanloop naar 2010 (zie

§3.3, f iguur 3.8). In internationaal opzicht blijkt

Nederland bovendien slecht te scoren als het gaat

om het doorvoeren van niet-technologische inno-

vaties op het gebied van marketing en esthetische

productaanpassingen (CBS, 2006).

Samenwerking met creatieve industrie

Bij het inzetten van design kunnen industriële

ondernemingen gebruik maken van de creatieve

bedrijfssectoren (kunst- en erfgoedsector, media

en entertainment en creatieve zakelijke dienst-

verlening). Deze zijn, in internationaal opzicht,

goed ontwikkeld. Vooral de ‘game’ industrie en

‘content’ ontwikkeling (‘web design’) doen het

goed. Niettemin zijn er een aantal knelpunten,

zoals onvoldoende aandacht voor de commerciële

exploitatie van ideeën en onvoldoende samen-

werking tussen creatieve beroepen en het bedrijfs-

leven. Overigens is kennis een basisvereiste voor

het gebruik maken van creativiteit in de industrie,

Page 42: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

41

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

waar de productieprocessen en –producten veelal

complex zijn en hoge kwaliteitseisen gelden.

Hierdoor doemt als knelpunt op dat er onvol-

doende aanwas is van medewerkers met zowel een

creatieve als technische achtergrond.

Potentieel design onderbenut in industrie

Het aandeel ondernemers in de enquête dat

design van essentieel belang vindt is anno 2006

nog beperkt. Meer dan een kwart vindt het zelfs

onbelangrijk. Met name bedrijven die een eigen

eindproduct voortbrengen (OEM’ers) maken

gebruik van design, al blijft het verschil met de

rest beperkt. Uitzondering hierop is de drukkerij-

sector, waarvoor design van groot belang is, met

name omdat de hoogwaardige grafische industrie

veel samenwerkt met hoogwaardige grafische

ontwerpers. Aan de andere kant van het spectrum

staat de chemie, vooral voor bedrijven in de

basischemie is design minder van belang.

Voor 2010 wordt de rol van design aanzienlijk

groter geacht, ondernemers zien dus meer moge-

lijkheden (f iguur 4.3). Op basis hiervan zou

een toename in de mate van samenwerking met

ontwerpbureaus worden verwacht. Uit f iguur 3.10

van het vorige hoofdstuk blijkt dat slechts een-

vijfde van de ondernemers verwacht meer samen

te gaan werken met ontwerpbureaus en dan vooral

degenen die al samenwerken. Van de niet samen-

werkende bedrijven is slechts 5% van plan dit in

de toekomst met ontwerpbureaus te gaan doen.

Veel ondernemers laten deze mogelijkheid dus

vooralsnog links liggen als mogelijk ‘wapen in de

strijd’ tegen marktaandeelverlies door de snelle

opkomst van landen in Midden- en Oost-Europa

en Azië. Hier is een duidelijke rol weggelegd

voor brancheorganisaties en de overheid, ook

door technici al vroegtijdig (tijdens de opleiding)

bekend te maken met de mogelijkheden.

Industrial design meest interessant

Design wordt door de ondernemers het meest

belangrijk geacht voor productontwikkeling,

vooral in de transportmiddelenindustrie, maar

aanzienlijk minder bij drukkerijen (f iguur 4.4).

Wederom geldt dit met name voor OEM’ers, aan-

gezien deze verantwoordelijk zijn voor een eigen

eindproduct. ‘Advertising’ en de eigen website

zijn tevens zaken waarvoor design van groot

belang is als het gaat om industriële bedrijven.

In de voedings- en genotmiddelenindustrie volgt

Bron: Enquête My Industry

Figuur 4.3 Belang design in de eigen markt in 2010, in

% van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 4.4 Belangrijke rol design in proces in 2010, in

% van respondenten

Page 43: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

4�

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

logischerwijs het verpakkingsontwerp kort hierop,

terwijl dit in andere sectoren minder belangrijk is.

Richting 2010 neemt het belang van design voor

de genoemde zaken in meer of mindere mate toe.

De sterkste verschuiving vindt plaats bij externe

communicatie.

De kwaliteit van het Nederlandse design wordt

door het merendeel van de ondernemers die aan-

geven design van belang te vinden voldoende

geacht, zodat design niet in het buiten land hoeft

te worden gekocht (f iguur 4.5). Slechts 8% is het

hiermee oneens. Dit geeft aan dat de Nederlandse

positie op (industrieel) design gebied sterk is. Een

oproep derhalve aan de Nederlandse industrie om

hier meer gebruik van te maken.

Overheid verbindende rol industrie en creatieve sector

Een betere benutting van de economische potentie

van de creatieve klasse is onderwerp van over-

heidsbeleid. De overheid heeft de taak op zich

genomen om barrières voor samenwerking door

onbekendheid met elkaars mogelijkheden te verla-

gen. Daarnaast is het van belang dat de overheid

zorg draagt voor bescherming van intellectueel

eigendom als prikkel voor creatieve prestaties.

Vooral door ICT wordt dergelijke bescherming

steeds lastiger.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 4.5 Stelling: De kwaliteit van Nederlands design

voldoet aan de eisen van mijn bedrijf, daarvoor hoef

ik niet naar het buitenland, in % van de bedrijven die

design daadwerkelijk van belang vinden

Page 44: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006
Page 45: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

Duurzaamheid 544

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

5.1 Kansen door duurzaamheid

Economische noodzaak duurzaamheid

Aandacht voor duurzaamheid bij het ondernemen

in de industrie loont, het gaat niet alleen om

‘people’ and ‘planet’ maar ook om ‘profit’. Zowel

vanuit de hoek van besparingen als het realiseren

van nieuwe opbrengsten zijn de voordelen zicht­

baar. Zeker aangezien door de toegenomen vraag

vanuit de snelgroeiende ontwikkelingslanden de

grondstof­ en energieprijzen sterk zijn gestegen en

het milieu steeds meer onder druk komt te staan.

Duurzaamheid wordt door een meerderheid van

de industriële ondernemers inderdaad als kans

gezien. Niettemin is er tevens een grote groep

(40%) die aangeeft niet te weten of dit het geval

is of duurzaamheid niet van belang acht voor zijn

bedrijf. Hier is dus werk aan de winkel voor over­

heid en brancheorganisaties om de mogelijkheden

van duurzaamheid beter tussen de oren te krijgen

en hiervan een bewuste keuze te maken.

Duurzaamheid raakt elk thema

Economie kan niet los worden gezien van milieu

en sociale kwaliteit. Zowel aan globalisering als

aan de thema’s mens en innovatie zitten duurzaam-

heidsaspecten. Duurzaamheid is ‘people, planet,

profit’. Het gaat niet alleen over milieu, maar ook

over beleid ten aanzien van medewerkers (diver-

siteit, voorkoming ziekteverzuim) en klanten en

leveranciers (normen voor zakendoen), werken

aan maatschappelijk relevante producten en is van

invloed op de winst.

Duurzaamheid binnen het ondernemen kan

van verschillende hoeken worden benaderd

(f iguur 5.1). De visie op duurzaamheid schuift

langzamerhand steeds meer op van ‘hoort’ en

‘moet’ naar ‘loont’, ofwel een duurzame winst en

bedrijfseconomische resultaten gaan juist goed

samen.

Meerderheid ziet kans in duurzaamheid

Een ruime meerderheid van bedrijven in de indu-

strie ziet duurzaamheid dan ook als een kans

voor de toekomst. Wat dit betreft bestaat er geen

verschil tussen grote en kleine bedrijven. Ook

tussen de diverse sectoren binnen de industrie

zijn de verschillen beperkt; al ziet de chemische

industrie het beduidend vaker als kans dan de

metaalproductenindustrie of drukkerijen. Een

grote groep (40%) zegt desondanks niet te weten

Figuur 5.1 Schematische weergave visie op

duurzaamheid

Bron: EIM

Bron: Enquête My Industry

Figuur 5.2 Is de toenemende aandacht voor duurzaam­

heid voor uw bedrijf een kans of een bedreiging? In %

van het aantal respondenten

Page 46: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

45

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

of duurzaamheid als kans of als bedreiging moet

worden gezien of het niet van toepassing vindt

op zijn bedrijf. Dit betekent in dat bij het ver-

groten van de bewustwording over de betekenis

van duurzaamheid in de veranderende wereld in

toenemende mate rol is weggelegd voor over-

heid en brancheorganisaties. Overigens zijn de

meeste brancheorganisaties in de industrie al in

meer of mindere mate actief op dit gebied. Enkele

voorbeelden hiervan zijn het ‘Responsible Care’

Programma van de VNCI en de inspanningen

van de Federatie NRK om duurzaamheid bij haar

leden onder de aandacht te brengen.

Besparing door duurzaamheid

Duurzaam ondernemen in de industrie is een bron

voor besparingen. Hiertoe horen bijvoorbeeld

ecologisch en economisch-effectieve innovaties,

die met de duurder worden grondstof- en energie-

prijzen aan belang winnen.

Nederland heeft relatief veel zware, energie inten-

sieve, industrie. Om de energiekosten niet teveel

op te laten lopen is de inzet van energie-eff iciënte

middelen als warmtekrachtkoppeling groot en ligt

de energie-eff iciëntie boven het EU-15 gemid-

delde.

Investeringen in verbeteringen in het productie-

proces, zodat de werkzaamheden minder belastend

zijn voor het personeel, leiden tot een verlaging

van het ziekteverzuim en besparen verzuimkosten.

Besparingen zijn ook te realiseren doordat moge-

lijke toekomstige kosten aan gerechtelijke claims

worden voorkomen. In feite is hierbij sprake van

de preventie van nadelige effecten.

Nieuwe opbrengsten door duurzaamheid

Duurzaam geproduceerde goederen kunnen voor-

zien in nieuwe (latente) behoeften bij afnemers.

Hetzij door het milieuvriendelijke karakter van

het product, hetzij door puur de kwaliteit van het

product. Dit draagt bij aan omzetvergroting of

margeverbetering.

De verwachting is bovendien dat de markt voor

milieugoederen- en diensten sterk zal groeien in

de komende jaren. Snelgroeiende economieën

als China en India hebben in toenemende mate

met milieuproblematiek te maken. Na jaren van

ongeremde groei staat een milieuvriendelijke

ontwikkeling steeds hoger op de agenda. Dit biedt

vroeger of later mogelijkheden voor voorlopers in

milieutechnologie om hier exportproducten van te

maken. ‘First-mover’-effecten zijn hierbij dus van

belang.

Door te investeren in duurzame innovatie worden

dus nieuwe markten aangeboord met veel poten-

tie voor de toekomst. Het past bovendien in de

transformatie van de industrie naar een meer op

kennis- en diensten gerichte sector.

Continuïteit door duurzaamheid

De maatschappelijke druk op bedrijven om duur-

zaam te ondernemen neemt toe. Duurzaamheid

speelt een steeds grotere rol bij de totstand-

koming van het imago van een onderneming.

Wanneer niet wordt voldaan aan de verwachtingen

met betrekking tot duurzaamheid die gebaseerd

zijn op Nederlandse normen (uitbuiting werk-

nemers, lozingen van afvalstoffen) kan dit de

reputatie van de onderneming schaden.

Een slechte reputatie op het gebied van duurzaam

ondernemen speelt het imago van een sector of

bedrijf bovendien parten bij het aantrekken van

goed en gekwalif iceerd personeel.

Page 47: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

46

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

5.� Milieu en imago

Duurzame toekomst door vernieuwing

Het imago van de industrie op milieugebied doet

over het algemeen onvoldoende recht aan de

daadwerkelijke inspanningen op het gebied van

onder meer afval­, energie­ en emissiebeheer.

Naast verplichte activiteiten om de milieubelas­

ting te verlagen, zoals investeringen vanwege

milieuwetgeving, heeft 60% van de innovaties een

positieve milieucomponent. Duurzaamheid hangt

dus sterk samen met innovatie.

Innovaties zullen in de toekomst steeds vaker

duurzame componenten hebben. Enerzijds komt

dit door maatschappelijke en politieke druk,

anderzijds door de bedrijfseconomische voorde­

len die hiermee kunnen worden behaald. Gezien

de verwachte stijging van de vraag naar milieu­

goederen en diensten vanuit de zich ontwik­

kelende wereld ontstaat nog een extra impuls.

Nederlandse industriële bedrijven zullen hier

optimaal op in kunnen spelen, als de huidige

opgebouwde voorsprong behouden blijft. Dit

vraagt wel een pro­actieve aanpak van de onder­

nemer en niet één waarbij wordt gewacht op

wetgeving alvorens eco­efficiënte mogelijkheden

benut worden.

Milieu en duurzame industrie

Zoals eerder bij imago aan de orde is geweest

staat de industrie bij een groot deel van het

publiek nog steeds bekend als vervuilend en vies.

In hoeverre is dit in Nederland nu ook nog daad-

werkelijk het geval?

De milieuproblematiek concentreert zich vooral

rond de basisstoffenproductie; de basischemie,

staal- en aluminiumindustrie, de papier- en de

bouwmaterialenindustrie. Enerzijds vanwege het

energie-intensieve karakter (olie, cokes, aardgas),

anderzijds vanwege de soms gevaarlijke stof-

fen die in het productieproces tot stand komen.

Daarom zijn stoffenbeheer, water- en luchtzuive-

ring en veiligheid belangrijke aandachtspunten

van zowel de basisstoffenindustrie als de overheid

(op verschillende niveaus). Door technologische

innovatie kunnen economische groei en milieu-

belasting steeds meer worden losgekoppeld. Zo

blijkt dat ca. 60% van de innovaties positieve

milieu-effecten genereert, bijvoorbeeld door de

introductie van lichtgewicht materialen wordt op

grondstoffen bespaard 8 . Hoge energieprijzen

(door schaarste of beleid) hebben technologische

ontwikkelingen op het gebied van energie-

besparing tot gevolg. De energie-eff iciënte van de

Nederlandse basisstoffenindustrie behoort tot de

top van de wereld. Binnen de wereldwijde Dow

Jones Sustainability Index voor chemiebedrijven

staan dan ook twee Nederlandse bedrijven boven-

aan (DSM en Akzo Nobel).

De vraag naar basisstoffen wordt beïnvloed door

het verbeterde gebruik van de basisstoffen in de

verwerkende productieschakels in de verschil-

lende industriesectoren. Bij de gebruikers wordt

veel geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling

om grondstoffen eff iciënter te benutten. Door

betere energie-eff iciëntie en betere benutting van

materialen stijgt het materiaalverbruik in kilo-

grammen ongeveer 0,5%-1% minder dan de reële

bruto productie.

Sterke EU-invloed op wetgeving

Ongeveer tweederde van alle milieuwetgeving

is op EU-niveau, veelal nader uitgewerkt in

8 MNP, Milieubalans 2005

Page 48: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

47

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Nederlandse wetgeving. Vanaf 1994 zijn er

Meerjarenafspraken (MJA) met het bedrijfsleven

op dit terrein gemaakt. De Nederlandse overheid

heeft in het vierde Nationaal Milieubeleidsplan

milieudoelstellingen geformuleerd. Om deze

te behalen heeft het Ministerie van VROM

convenanten afgesloten met de industrie. Dit

geeft bedrijven de ruimte om zelf de beste milieu-

aanpak te ontwikkelen, onder meer voor het

terugdringen van emissies.

Milieu-investeringen en -kosten

Bij milieu-innovaties gaat het om het boeken

van milieuwinst, naast bedrijfseconomische

winst. Steeds vaker wordt gebruik gemaakt van

de afvalproducten van het ene bedrijf als input

voor andere of dezelfde bedrijven; bijvoorbeeld

CO2, restwarmte of hergebruik van afgedankte

producten. Ook gaat bijvoorbeeld groenteresidu

uit de v&g-industrie als voer naar veehouderijen.

Milieu-investeringen zijn extra investeringen (in

duurzame kapitaalgoederen) die het gevolg zijn

van maatregelen waarmee bescherming, herstel of

verbetering van het milieu wordt beoogd. Zoals

in f iguur 5.3 zichtbaar is, zijn deze sinds 2001

enigszins teruggelopen. De chemie is binnen de

industrie de sector met de hoogste milieu-inves-

teringen en netto milieukosten. De netto milieu-

kosten zijn de afgelopen jaren vrijwel gelijk

gebleven.

Terugloop emissies zichtbaar

De hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen van de indu-

strie is in 2005 teruggelopen met bijna 200.000

ton ten opzichte van 2004 en komt op 17 miljoen

ton. In bijna alle industriesectoren werd in 2005

85% of meer van het afval opnieuw gebruikt.

Wat CO2 emissies betreft stootte de industrie in

2005 ca. 20% minder uit dan in 1990. Overigens

is zowel de uitstoot van de energiesector als het

verkeer groter dan die van de industrie. Ook voor

emissies van andere stoffen geldt dat de industrie

een grote slag gemaakt heeft in de afgelopen 15

jaren (f iguur 5.4). In de chemie waren bijvoor-

beeld in 2004 voor 18 van de 29 milieubelastende

stoffen al de doelstelling voor 2010 behaald. Dit

Bron: CBS

Figuur 5.3 Netto milieukosten en milieu­investeringen,

in € mln, 2001­2004

Bron: CBS

Figuur 5.4 Ontwikkeling emissies industrie, in mln kg,

1990­2005

Page 49: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

48

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

alles betekent niet dat nu tevreden achterover kan

worden geleund. Het verder terugdringen van de

negatieve effecten van het produceren van goede-

ren en diensten blijft noodzakelijk om ook op de

lange termijn, ofwel duurzaam, te kunnen blijven

produceren.

Productmonitoring en -veiligheid

Door een product vanaf de grondstofwinning tot

aan het weggooien te beoordelen op de milieu-

effecten ontstaat zicht op de totale milieubelas-

ting (‘lifecycle’ analyse). Steeds meer bedrijven

onderwerpen hun producten aan een dergelijk

analyse en proberen verbeterpunten te vinden.

Ook brancheorganisaties kunnen bedrijven hier-

bij ondersteunen met (management)instrumenten

zoals Productgerichte Milieuzorg (FME-CWM) en

milieugerichte productontwikkeling (Metaalunie).

In de kunststofverwerkende industrie wordt door

70% van de NRK leden onderzoek gedaan naar

minder milieubelastende producten.

‘First-mover’ voordelen

Naarmate meer landen overgaan op een streng

milieubeleid (zoals Singapore, koploper in Azië)

zullen bedrijven in landen die hier al langer mee

te maken hebben, zoals Nederland, hier voordelen

bij hebben. Zolang dit echter nog niet het geval

is, kunnen bedrijven in een strenger regime niet-

temin concurrentienadelen ondervinden van dit

ongelijke speelveld.

Globalisering en duurzaamheid

Een ondernemer die de enquête heeft ingevuld

gaf aan dat importbeperkingen zouden moeten

worden opgelegd op basis van het overtreden van

milieunormen (en arbeidsomstandigheden) bij

de productie. Dit geeft het gevoel weer dat de

Europese landen er wel alles aan kunnen doen om

duurzaam ondernemen te stimuleren, maar dat dit

weinig zoden aan de dijk zet als in andere landen

bedrijven het niet zo nauw nemen met het milieu

(en werknemers).

Bij de eigen inkoop van industriële bedrijven in

lagelonenlanden zijn ethische overwegingen op

milieugebied in toenemende mate van belang.

Hier liggen immers over het algemeen de grootste

milieurisico’s met de daaraan gerelateerde repu-

tatieschade. Een bedrijf als ASML onderzoek

bijvoorbeeld periodiek de milieuaspecten van de

afgenomen goederen en diensten, beoordeelt de

prestaties van toeleveranciers en verbindt hieraan

ook consequenties.

5.� Sociaal gezicht industrie

Winst door in te zetten op medewerkers

Industrie heeft niet het beste imago als sector.

Vaak leeft nog een onterecht beeld van vies en

gevaarlijk werk. Niettemin is tweederde van

de werknemers in de industrie tevreden met de

arbeidsomstandigheden, wat nauwelijks onder het

gemiddelde voor alle sectoren ligt.

‘Goed’ omgaan met medewerkers draagt bij aan

het optimaal benutten van de capaciteiten van

medewerkers. Het leidt onder meer tot een lager

ziekteverzuim en een sterkere commitment met het

bedrijf en kan op die manier via hogere produc­

tiviteit tot hogere winsten leiden. Ditzelfde geldt

voor de diversiteit van het personeelsbestand,

die overigens slechts bij ruim eenderde van de

bedrijven(voornamelijk grotere) toeneemt in de

aanloop naar 2010.

Menselijke kant van duurzaamheid

Tot de menselijke kant van duurzaamheid beho-

Page 50: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

49

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

ren onder meer goede arbeidsomstandigheden

(gezondheid, veiligheid) een goede beloning en

ontwikkelingsmogelijkheden, maar ook diversiteit

van het personeelsbestand (ouderen, vrouwen,

allochtonen).

Ook het rekening houden hoe deze aspecten bij

ketenpartners zijn geborgd, zowel binnen maar

vooral buiten Nederland, wordt hierbij steeds

belangrijker. Vooral bij het zakendoen met snel-

groeiende (ontwikkelings)landen is het niet van-

zelfsprekend dat de arbeidsomstandigheden bij

toeleveranciers door de beugel kunnen.

Verbetering veiligheid en gezondheid

De veiligheid en gezondheid van medewerkers

is geregeld in arbeidsomstandighedenwetgeving,

maar ook in diverse convenanten die in verschil-

lende bedrijfstakken zijn afgesloten en initiatie-

ven van bedrijven zelf (bijvoorbeeld het tegen-

gaan van geluidsoverlast of ergonomisch optimale

werkplekken).

Tweederde van de werknemers in de industrie is

tevreden met de arbeidsomstandigheden (CBS,

juni 2006). Hiermee scoort de industrie fractio-

neel lager dan gemiddeld in het bedrijfsleven

(69%). Het ziekteverzuim ligt gemiddeld in de

industrie ruim een procentpunt hoger dan gemid-

deld in het bedrijfsleven (in 2004 5,9% resp.

4,6%). Wat deze aspecten betreft is er dus nog

verbetering mogelijk.

Vrijwel alle brancheorganisaties zijn actief om

de veiligheid en gezondheid binnen industriële

ondernemingen te verbeteren. Een veelgebruikt

instrument is het afsluiten van arboconvenanten,

bijvoorbeeld voor het werken met oplosmiddelen

in de grafische sector.

Ontwikkeling medewerkers loont

Het hoge aandeel ondernemers (tweederde) dat

aangeeft dat zijn personeel regelmatig opleidin-

gen of trainingen geniet, geeft aan dat de ontwik-

keling van werknemers hoog op het prioriteiten-

lijstje staat van ondernemers (f iguur 3.3 in § 3.1).

In verschillende CAO’s in de industrie zijn over

dit onderwerp afspraken gemaakt. Ook voor dit

aspect van duurzaam omgaan met medewerkers

geldt dat hiervoor niet zozeer vanwege maat-

schappelijke overwegingen wordt gekozen, maar

vanwege de verwachte positieve uitwerking op het

bedrijfsresultaat.

Diversiteit personeelbestand

Een onderwerp dat steeds meer aandacht krijgt

in de media en in relatie met sociale innovatie

is diversiteit. Diversiteit in leeftijd, geslacht en

culturele of opleidingsachtergrond komt de cre-

ativiteit bij bedrijven ten goede. Een bijzondere

positie neemt in dat verband buitenlands toptalent

in. Een opvallend groot deel van de industriële

bedrijven in Nederland verwacht niettemin geen

verandering in de diversiteit van het personeels-

bestand de komende jaren (f iguur 5.5). Ongeveer

Bron: Enquête My Industry

Figuur 5.5 Verwachte ontwikkeling van de diversiteit

in het bedrijf tot 2010, naar bedrijfsgrootte, in % van

respondenten

Page 51: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

50

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

eenderde verwacht wel een lichte stijging op korte

termijn en slechts een paar procent verwacht een

sterke stijging in de diversiteit. Grote bedrijven

blijken daarbij relatief meer diversiteit in het per-

soneel verwachten dan kleinere bedrijven. Ook

de mate van toename in de diversiteit is bij grote

bedrijven relatief groter dan bij kleine bedrijven

in de Nederlandse industrie. Bij het merendeel

van de (vooral kleinere) bedrijven is dus nog een

culturele omslag te maken wil men, gezien de

verwachte schaarste aan talent, klaar zijn voor de

toekomst.

Page 52: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

6 Sectorspecifieke perspectieven 51

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

6.1 Rubber- en Kunststofindustrie

Dit perspectief voor de rubber- en kunststofindustrie is onderdeel van het rapport My Industry, Dutch

Manufacturing 2010. Het bestaat uit een SWOT afkomstig van de NRK (www.nrk.nl, 070-4440660)

en de belangrijkste uitkomsten van de enquête My Industry voor de rubber- en kunststofindustrie (160

respondenten). De sector (SBI-code 25) bestaat uit ca. 625 bedrijven met meer dan 5 werknemers (4%

van alle industriële bedrijven van deze grootte).

Sterke mate van samenwerking in de keten van de rubber- en kunststofindustrie biedt kansen richting �010

SWOT

Sterkten Zwakten

- Grote afzetmarkt klein geografisch gebied- Steeds grotere verantwoordelijkheid binnen de keten- Flexibele internationaal georiënteerde onder-

nemingen- Creativiteit in Nederland- Ondernemerschap en sterke beleving van duurzame

ontwikkeling- Hoog moraal & ethiek; zeer hoge leveringsbetrouw-

baarheid- Innovatie en kennis binnen Nederlandse industrie- Innovatieve productiemethoden gedreven door hoge

loonkosten- Fantastische bereikbaarheid/ligging

- Slechte samenwerking in de keten- Druk op marges, prijsverhogingen kunnen moeilijk

worden verdisconteerd- Relatieve afwezigheid duwende bedrijven qua

innovatie- Onvoldoende samenwerking bedrijven op gebied van

innovatie, R&D en ontwikkeling- Onderwijs onvoldoende marktgericht- Hoge loonkosten en geringe flexibiliteit arbeid- Onvoldoende aandacht voor industrie vanuit

overheid- Industrie is niet sexy om in te werken

Kansen Bedreigingen

- Samenwerkingsverbanden op innovatief gebied in de voortbrengingsketen (horizontaal)

- Nauwere samenwerkingsverbanden met andere ketenpartners

- Ontwikkelen van (éénmalige) dedicated samen-werkingsverbanden middels synergetische allianties (samen risico dragen door investeren)

- Logistieke kennis beter uitnutten- Gebruik maken van de sterktes uit beide werelden

(matrijzen uit China voor productie in Europa).- Nieuwe afzetmogelijkheden ontwikkelende landen- Materiaalinnovaties en combinaties, nieuwe vormen

en toepassingen; nieuwe productietechnieken- Dutch Design heeft internationale faam en biedt

kansen voor nieuwe Nederlandse producten- Groeiende aandacht voor duurzaamheid (incl.

recycling), veiligheid en hygiëne

- Verdwijning van de maakindustrie uit NL- China wordt dominante markt en dus productie-

platform voor andere markten.- Rationalisering van het leveranciersbestand door

afnemers- In innovatietrajecten vaak ‘te weinig blik naar

buiten’- Snelle stijging grondstofprijzen.- Concurrentievervalsing in Europa- Het Nederlandse industriebeleid lijkt zich - ook

nu nog - alleen te willen richten op de high-tech sectoren en niet op andere kansrijke Nederlandse industriële erfstukken.

- Hoge loonkosten- Nederland wordt steeds meer gedicteerd door

Europa/Brussel- Verder afnemende belangstelling voor techniek bij de

jeugd.

Page 53: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

5�

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Sectorspecifiek toekomstprofiel

In de aanloop naar 2010 schuiven veel onderne­

mingen in de sector op richting system supplier en

in mindere mate OEM’er (f iguur 6.1.1). Dit gaat

vooral ten koste van het aantal parts suppliers.

De rubber­ en kunststofindustrie trekt niet weg uit

Nederland. De belangrijkste reden om een verhui-

zing naar het buitenland te overwegen blijkt hoge

loonkosten te zijn. Een uitbreiding van dienst-

verlening staat niet hoog op de agenda. Zo geeft

bijna 80% van de bedrijven aan nauwelijks tot

geen omzet uit dienstverlening te halen en hier de

komende jaren nauwelijks verandering in te zien.

Globalisering wordt door een minderheid van

de ondernemers vooral als kans gezien (f iguur

6.1.2). Vaker dan gemiddeld in de industrie ziet

men echter een bedreiging in de toenemende

globalisering.

Flexibiliteit blijkt het belangrijkste aspect te zijn

waarin bedrijven zich onderscheiden van concur­

renten (f iguur 6.1.3). De rubber- en kunststof-

industrie zet hier sterker op in dan gemiddeld in

de industrie. De komende jaren blijft flexibiliteit

belangrijk, maar zullen ook partnerships, tech-

nologische vernieuwing en het bieden van totaal-

oplossingen aan belang winnen.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.1.1 Verdeling naar type bedrijf, 2006 en 2010,

in % van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.1.2 visie op globalisering, in % van respon­

denten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.1.3 Onderscheidende aspecten, in % van

respondenten

Page 54: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

5�

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Het gebrek aan gelijk speelveld en de hoge ener­

gieprijzen spelen, zoals uit de SWOT al blijkt,

een grote rol in de sector. Ruim de helft van de

ondernemers geeft aan dat de concurrentiepositie

hier onder te lijden heeft (f iguur 6.1.4).

Ruim 60% van de bedrijven in de sector is actief

met training en opleiding van werknemers, dit is

iets minder dan gemiddeld in de industrie. Uit de

SWOT blijkt het belang van kennis en scholing

als basis voor de toekomst van de industrie.

Beschikbare kennis wordt te weinig gebruikt en

de rubber en kunststofindustrie werkt onvoldoende

samen met onderwijsinstellingen. Dit blijkt nog

eens uit figuur 6.1.5; in de sector wordt relatief

weinig gedaan om het imago te verbeteren als het

gaat om stageprogramma’s en samenwerking met

scholen en andere kennisinstellingen. Enkel het

aantal rondleidingen is in de rubber- en kunststofin-

dustrie gemiddeld hoger dan in de totale industrie.

De rubber­ en kunststofindustrie werkt vooral

samen met afnemers (f iguur 6.1.6). Regelmatige

samenwerking met collega-bedrijven vindt aan-

zienlijk minder vaak plaats; met collega’s wordt

vooral incidenteel samengewerkt (ruim 50%, niet

in f iguur opgenomen).Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.1.4 Stelling energieprijsstijgingen en een ge­

brek aan gelijk speelveld doen de concurrentiepositie

van mijn bedrijf verslechteren, in % van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.1.5 Activiteiten ter verbetering van het eigen

imago, in % van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.1.6 Regelmatige samenwerking naar partner,

in % van respondenten

Page 55: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

54

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Sectorspecifiek toekomstprofiel

De sector heeft een meer dan gemiddeld positieve

kijk op globalisering (f iguur 6.2.1). De v&g-indu-

strie (zowel MKB als grootbedrijf) heeft al een

hoge exportgerichtheid en binnen de EU heeft de

grote mate van ‘level playing f ield’ op het gebied

van voedingsmiddelen een positief effect op inter-

nationalisering.

6.� Voedings- en genotmiddelenindustrie

Dit perspectief voor de voedings- en genotmiddelenindustrie (v&g-industrie) is onderdeel van het rap-

port My Industry, Dutch Manufacturing 2010. Het bestaat uit een SWOT en de belangrijkste uitkomsten

van de enquête My Industry voor de v&g-industrie (109 respondenten). De sector (SBI-code 20 en 26)

bestaat uit ca. 2215 bedrijven met meer dan 5 werknemers (15% van alle industriële bedrijven van deze

grootte). De totale omzet bedroeg in 2005 ca. € 48 mld. Voor meer informatie over de sector kunt u

terecht bij branchevereniging FNLI, (www.fnli.nl, 070-3365150).

Positieve effecten globalisering door sterke exportgerichtheid

SWOT

Sterkten Zwakten

- Kennisdichtheid, relatief sterk netwerk (Food Valley)- Hoge exportgerichtheid- Sterk agrocluster- Grote spelers sterk innovatiegedreven

- Weinig onderscheidend vermogen (‘veel voor weinig’ mentaliteit bij groot deel bedrijven), maar verschil erg groot tussen branches

- Hoge regeldruk- Weinig vernieuwingszin en lage R&D-investeringen

bij vooral kleine bedrijven

Kansen Bedreigingen

- Inspelen op gezondheid via voeding- Lifesciences leveren innovaties- Sterkere marktsturing ketens- Globalisering

- Sterke afhankelijkheid Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid

- Toenemende regelgeving, geen ‘level playing field’ wereldwijd

- Afnemen handelspositie door crises in primaire sector en verzwakking primaire sector

- Macht in de keten bij sterk geconcentreerde retailers

Bron: Ministerie van EZ/Berenschot, bewerking ING Economisch Bureau

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.2.1 Visie op globalisering, in % van respon­

denten

Page 56: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

55

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Design neemt in de voedings­ en genotmiddelen­

industrie een steeds grotere rol in (f iguur 6.2.2).

In vergelijking met de industrie als geheel wordt

veel meer gebruik gemaakt van design. Gezien

de aard van het product is het weinig verbazing-

wekkend dat vooral design voor verpakkingen

eruit springt (f iguur 6.2.3). In combinatie met

design voor productontwikkeling zelf, wordt hier

de grootste toename in het toepassen van design

verwacht. Overigens komt design niet terug bij de

onderscheidende aspecten (f iguur 6.2.4).

Anno 2006 wordt vooral op topkwaliteit en

flexibiliteit ingezet als onderscheidend aspect.

Opvallend is de grote verwachte toename in

partnerships met klanten en leveranciers de

komende jaren (f iguur 6.2.4). Samenwerking in

de keten neemt dus in belang toe.

Verontrustend is het relatief hoge percentage

bedrijven dat zegt kostenstijgingen niet of nauwe­

lijks door te kunnen berekenen (f iguur 6.2.5). Dit

heeft goeddeels te maken met de sterke druk op

kostenbesparing vanuit de retailers op de gehele

voedingsmiddelenketen.

Samenwerking vindt in de v&g­industrie iets

vaker plaats dan in de industrie als geheel als

het gaat om leveranciers, brancheverenigingen en

vooral ontwerpbureaus (f iguur 6.2.6). De mate

van samenwerking met scholen is echter beneden-

gemiddeld.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.2.2 Hoe belangrijk is design in 2006 en 2010,

in % van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.2.3 Toepassingen van design, in % van

respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.2.4 Onderscheidende aspecten voor de eigen

onderneming in 2006 en 2010, in % van respondenten

Page 57: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

56

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Evenals in de industrie als geheel stijgt het aan­

deel hoogopgeleide medewerkers in de aanloop

naar 2010 (f iguur 6.2.7). Bovendien biedt drie-

kwart van de v&g-ondernemingen opleidingen

of trainingen aan. Dit is bovengemiddeld en het

aanbod zal de komende jaren verder toenemen.

Activiteiten ter verbetering van het imago blij-

ven in de v&g-industrie veelal beperkt tot stage-

programma’s.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.2.5 Antwoord v&g­industrie op de vraag in

hoeverre kostenstijgingen door te berekenen zijn,

in % van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.2.6 Regelmatige samenwerking naar partner,

in % van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.2.7 Ontwikkeling aandeel hoogopgeleide

werknemers, in % van respondenten

Page 58: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

57

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Sectorspecifiek toekomstprofiel enquête

Het belangrijkste deel van de productie is en blijft

in Nederland (f iguur 6.3.1). De sterkste daling

van het Nederlandse productiedeel vindt naar ver-

wachting plaats bij bedrijven die rond de helft van

de productie in Nederland uitvoeren. Nederland

blijft de belangrijkste afzetmarkt voor bedrijven

in de scheepsbouw.

De scheepsbouw ziet globalisering vaker dan

de totale industrie als een kans (f iguur 6.3.2).

Dit sluit aan bij de verwachting uit de SWOT

dat de groeiende wereldmarkt de vraag naar

(Nederlandse) schepen doet toenemen.

6.� Perspectief Scheepsbouw

Dit perspectief voor de scheepsbouw is onderdeel van het rapport My Industry, Dutch Manufacturing

2010. Het bestaat uit een SWOT opgesteld door de branchevereniging VNSI (www.vnsi.nl, 079-353

11 65) en de belangrijkste uitkomsten van de enquête My Industry voor de scheepsbouw (52 respon-

denten). De scheepsbouw (SBI-code 351) bestaat uit bijna 300 bedrijven met meer dan 5 werkne-

mers en is hiermee goed voor ruim 2% van alle industriële bedrijven met meer dan 5 werknemers.

Scheepsbouwers zijn regisseurs in de maritieme maakketen. Naar schatting zijn er zo’n 1000 bedrijven

in de maakindustrie die producten en diensten toeleveren aan de scheepsbouw.

Globalisering biedt vooral kansen voor ondernemers in de scheepsbouw door de toenemende wereldvraag naar

(complexe) schepen

SWOT

Sterkten Zwakten

- Slim ondernemerschap- Gunstige locatie en infrastructuur- Innovatief in complexe segmenten- Aanwezigheid kennisinstituten

- Imago- Samenwerking in de keten

Kansen Bedreigingen

- Groeiende wereldmarkt- Duurzame schepen en productie- Synergie in de keten- Benutten kennisvoorsprong

- Overcapaciteit- Schaarste aan talent- Geen ‘level playing field’- Buitenlandse concurrentie

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.3.1 Aandeel Nederland in de totale productie en

de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010,

in % van respondenten

Page 59: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

58

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Lagere loonkosten is de belangrijkste reden voor

het overwegen van productieverplaatsing (f iguur

6.3.3). Aanzienlijk minder vaak dan gemiddeld in

de industrie spelen nieuwe afzetmarkten en regel-

geving een rol.

Structurele samenwerking met andere bedrijven is

de meest genoemde oplossing voor schaalproble­

men die bij ruim een kwart van de bedrijven leven

(f iguur 6.3.4). Een fusie of overname wordt, in

tegenstelling tot de industrie als geheel, nauwe-

lijks als optie gezien.

Topkwaliteit, specialisatie en klantspecifiek maat­

werk worden als belangrijkste onderscheidende

aspecten gezien (f iguur 6.3.5). De in de rest van

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.3.2 Visie op globalisering, in % van respon­

denten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.3.3 Factoren die een grote rol spelen bij een

eventuele productieverplaatsing, in % respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.3.4 Schaalgrootte en de mogelijkheden ter

verbetering ervan, in % van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.3.5 Onderscheidende aspecten voor de eigen

onderneming, in % van respondenten

Page 60: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

59

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

de industrie veelgenoemde aspecten flexibiliteit

en klantenbinding zijn door de scheepsbouw aan-

zienlijke minder vaak gekozen. Verwacht wordt

dat topkwaliteit en technologische innovatie de

komende vier jaar aan belang winnen.

Vaker dan gemiddeld in de industrie volgen werk­

nemers in de scheepsbouwsector trainingen en

opleidingen. Ook het aandeel hoogopgeleiden zal

naar verwachting de komende jaren in de scheeps-

bouw een sterkere stijging laten zien dan in de

totale industrie.

De scheepsbouw werkt relatief sterk aan het ver­

beteren van het eigen imago (f iguur 6.3.6). Dit

sluit aan bij de SWOT waarin het imago geldt als

een kans voor de toekomst, vooral als het gaat om

het aantrekken van schaars talent.

De toenemende aandacht voor duurzaamheid in

Nederland wordt door een ruime meerderheid van

de respondenten als kans gezien. Overigens ver-

schilt de scheepvaartindustrie hierin nauwelijks

van de totale industrie.

Design is voor bedrijven in de scheepsbouw voor­

al van belang bij het ontwikkelen en vernieuwen

van producten. Dit geldt vanzelfsprekend vooral

voor de OEM’ers en in mindere mate voor de toe-

leveranciers binnen de branche.

Meer dan in de totale industrie werkt de scheeps­

bouw samen met kennisinstellingen, al blijft het

nog steeds beperkt tot bijna eenderde van de

ondernemers (f iguur 6.3.7). De aanwezigheid van

kennisinstituten wordt dan ook gezien als een

sterk punt voor de toekomst. De meeste toege-

voegde waarde als samenwerkingspartners bieden

ketenpartners; door bijna 8 van de 10 bedrijven

wordt met afnemers samengewerkt, door 75% met

leveranciers, waarbij ook een verdere intensive-

ring van de samenwerking wordt verwacht. Dit

bevestigt nog eens dat samenwerking in de keten

kansen biedt voor de sector.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.3.6 Activiteiten ter verbetering van het eigen

imago, in % van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.3.7 Regelmatige samenwerking, in % van

respondenten

Page 61: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

60

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Sectorspecifiek toekomstprofiel

Dienstverlening speelt nog nauwelijks een rol in

de hout­ en bouwsector, maar zal naar verwach­

ting de komende jaren fors toenemen. Dit geldt

voor het merendeel van de bedrijven en in nog

sterkere mate voor bedrijven waar dienstverlening

nu al een behoorlijk aandeel heeft in de omzet

(f iguur 6.4.1).

Driekwart van de bedrijven behaalt het merendeel

van de omzet in Nederland (f iguur 6.4.2). Dit

6.4 Houtproducten- en bouwmaterialenindustrie

Dit perspectief voor de hout- en bouwmaterialenindustrie is onderdeel van het rapport My Industry,

Dutch Manufacturing 2010. Het bestaat uit een SWOT opgesteld in samenwerking met de branchever-

eniging NVTB (www.nvtb.nl, 070-3552700) en de belangrijkste uitkomsten van de enquête My Industry

voor de hout- en bouwmaterialenindustrie (63 respondenten). De sector (SBI-code 20 en 26) bestaat uit

ca. 1070 bedrijven met meer dan 5 werknemers (7% van alle industriële bedrijven van deze grootte).

De totale omzet bedroeg in 2005 ca. € 8,5 mld.

Partnerships, het bieden van totaaloplossingen en technologische vernieuwing zijn richting �010 de belangrijkste

onderscheidende aspecten in de hout- en bouwmaterialenindustrie

SWOT

Sterkten Zwakten

- Hoog kennisniveau internationaal gezien- Efficiënte productie- Sterke klantenbinding- Innovatief

- Onvoldoende ‘ketendenken’ (eindconsument)- Versnippering van kennis- Gebrekkige aansluiting kennis op bedrijfsniveau- Er is geen machtsfactor, marktleider die initiatief

neemt

Kansen Bedreigingen

- Grotere samenwerking in de keten, onder andere in IT

- Verduidelijking ketenregie (machtsfactor creëren)- Kapitaalintensievere productie- Leveren van diensten uitbreiden op basis van kennis

- Hoge energieprijzen- Regelgeving, vergunningen- Bereikbaarheid (infrastructuur)- Versnippering en complexiteit kennisinstituten- Beperkingen op grondstoffenwinning door overheid - Huidige ‘aanbestedingsdenken’ (beperkingen)

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.4.1 Aandeel dienstverlening in totale omzet

en verwachte ontwikkeling hierin tot 2010,

in % van respondenten

Page 62: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

61

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

heeft vooral met relatief hoge transportkosten ten

opzichte van de waarde van het product te maken

en zal in de toekomst per saldo niet veranderen.

Vooral in de bouwmaterialensector wordt de toe­

nemende globalisering nauwelijks als invloeds­

factor gezien, terwijl de houtsector hierin meer

dan gemiddeld bedreigingen ziet (f iguur 6.4.3).

De sterke regionale gebondenheid van de bouw-

materialensector verklaart de verwachte beperkte

invloed van globalisering. Niettemin is de vraag

of niet ook deze bedrijven meer en meer te maken

krijgen met veranderende krachtsverhoudingen in

de wereld.

Bedrijven in de hout­ en bouwmaterialenindu­

strie zijn evenmin als de industrie als geheel in

staat kostenstijgingen volledig door te berekenen

(f iguur 6.4.4). Gezien de huidige hoge en vola-

tiele prijsniveaus van energie- en grondstoffen is

dat een zorgelijke ontwikkeling.

Samenwerking vindt vooral plaats met leveran­

ciers, afnemers en brancheverenigingen (f iguur

6.4.5). Verder wordt er meer dan in de totale

industrie samengewerkt met kennisinstellingen

en adviesinstellingen, al gebeurt dit voornamelijk

op incidentele basis (niet zichtbaar in f iguur). De

verwachting is dat deze samenwerking sterk toe-

neemt in de aanloop naar 2010.

Het aandeel hoogopgeleide werknemers stijgt

iets meer dan gemiddeld in de industrie (f iguur

6.4.6). Ruim de helft van de bedrijven in de sec-

tor maakt gebruik van stagairs. Voor de komende

vier jaar worden hier nauwelijks veranderingen in

verwacht. Om het imago van de sector te verbe-

teren zien bedrijven het meeste rendement in het

samenwerken met opleidingen.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.4.2 Aandeel Nederland in de totale omzet en

de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in % van

respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.4.3 Visie op globalisering, in % van respon­

denten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.4.4 In hoeverre zijn bedrijven in staat kosten­

stijgingen door te berekenen, in % van respondenten

Page 63: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

6�

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

De hout­ en bouwmaterialenindustrie verwacht

een sterke verschuiving in de manier waarop men

zich de komende vier jaar zal onderscheiden van

de concurrent. Flexibiliteit, maatwerk en kwali-

teit worden nu als belangrijkste aspecten gezien,

terwijl ondernemers het bieden van totaaloplos-

singen, technologische vernieuwing en partner-

ships voor de komende jaren als doorslaggevend

zien (f iguur 6.4.7). Hiermee is de hout- en bouw-

materialenindustrie veranderingsgezinder dan de

industrie als geheel.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.4.5 Regelmatige samenwerking, in % van

respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.4.6 Ontwikkeling van het aandeel hoog­

opgeleide werknemers tot 2010, in % van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.4.7 Onderscheidende aspecten voor de eigen

onderneming in 2006 en 2010, in % van respondenten

Page 64: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

6�

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Sectorspecifiek toekomstprofiel

In de aanloop naar 2010 verwacht een deel van

de bedrijven in de keten op te schuiven richting

system supplier (f iguur 6.5.1). Dit gaat vooral ten

koste van het aandeel parts suppliers.

Kennisintensieve dienstverlening (zoals onder­

houd) is slechts voor een kleine minderheid van

de bedrijven van groot belang (f iguur 6.5.2). In

de aanloop naar 2010 neemt het belang niettemin

toe bij bijna de helft van de respondenten.

6.5 MKB-Metaal

Dit perspectief voor het MKB-metaal is onderdeel van het rapport My Industry, Dutch Manufacturing

2010. Het bestaat uit een SWOT opgesteld door de Koninklijke Metaalunie (www.metaalunie.nl, 030-

6053344) en de belangrijkste uitkomsten van de enquête My Industry voor de sector (294 respon-

denten). De enquêteresultaten zijn afkomstig van ondernemers van bedrijven met minder dan 50 en

meer dan 5 werknemers uit de metaalproducten- en machine- industrie. Hiervan zijn er anno 2006 in

Nederland 3745 aanwezig, dit is 22,5% van de totale bedrijven in de industrie in deze grootteklasse.

Sterke mate van samenwerking in MKB-metaal

SWOT

Sterkten Zwakten

- Flexibiliteit- Technisch vakmanschap- Ondernemingsgeest- Netwerk van gespecialiseerde toeleveranciers en

dienstverleners (servicebedrijven)

- Kleinschaligheid- Kleine thuismarkt- Imago industrie- Onvoldoende marktfocus

Kansen Bedreigingen

- Specialisatie door consequente keuzes- Samenwerking met toeleveranciers en afnemers

(verticale ketenintegratie)- Bundeling van kennis met kennisinstellingen- Procesinnovatie- Nieuwe afzetmarkten in Oost-Europa

- Onvoldoende ‘level playing field’- Verplaatsing grote OEM-ers naar het buitenland- Opkomst lage lonenlanden- Beschikbaarheid voldoende geschoold technisch

personeel- Lage instroom ondernemers

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.5.1 Verdeling naar type bedrijf in 2006 en

2010, in % van respondenten

Page 65: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

64

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Voor wat betreft de omzet en de productie in

Nederland, loopt het beeld uiteen. Een deel van

de bedrijven bouwt het aandeel van Nederland

in de totale productie af, terwijl vooral bedrij-

ven die al veel in Nederland produceren juist de

productie in Nederland verder lijken te verhogen

(f iguur 6.5.3).

Méér ondernemers dan gemiddeld in de industrie

zien globalisering vooral als bedreiging voor het

bedrijf (f iguur 6.5.4). Bovendien is er een groot

deel dat denkt dat het van weinig invloed is op

het bedrijf. Wellicht zien ondernemers de kleine

schaalgrootte als een belemmering in optimaal

gebruik van de mogelijkheden van globalisering.

Bij eventuele productieverplaatsing spelen naast

loonkosten, vooral nieuwe afzetmarkten en min-

der regelgeving, vaker nog dan gemiddeld in de

industrie, een rol (f iguur 6.5.5).

Dat schaalgrootte een punt van zorg is in het

MKB­metaal blijkt uit de relatief grote groep die

zegt onvoldoende schaalgrootte te hebben om de

concurrentie de komende jaren aan te kunnen.

Ook de groep die niet weet of de schaalgrootte

voldoende is, blijkt groter te zijn dan gemiddeld

(f iguur 6.5.6)

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.5.2 Omzetaandeel van dienstverlening in

2006, in % van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.5.3 Aandeel Nederland in de totale productie

en de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in %

van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.5.4 Visie op globalisering, in % van respon­

denten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.5.5 Factoren die een grote rol spelen bij een

eventuele productieverplaatsing, in % respondenten

Page 66: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

65

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Bedrijven lijken iets minder vaak dan in de totale

industrie opleidingen en trainingen aan hun

medewerkers aan te bieden (f iguur 6.5.7). Dit is

zorgwekkend, omdat onvoldoende goed opgeleid

personeel juist als een dreiging voor de toekomst

van de sector wordt gezien. Overigens zien onder-

nemers richting 2010 het belang van opleiding

wel verder toenemen.

Om het negatieve imago van de sector om te

buigen wordt vooral ingezet op stages om jonge

mensen in contact te laten komen met de sector.

Positief is dat hier de komende jaren een stijging

te verwachten is en dat ook samenwerking met

scholen een belangrijkere rol zal krijgen.

Regelmatige samenwerking met afnemers komt

vaker voor dan gemiddeld in de industrie,

wat goede kansen biedt voor de toekomst

(f iguur 6.5.8). Deze uitkomst is opvallend, aange-

zien kleine bedrijven gemiddeld in de totale indu-

strie juist minder samen blijken te werken.

Minder regelgeving en een versoepeling van het

ontslagrecht zijn de belangrijkste twee voorwaar-

den voor een beter Nederlandse ondernemings-

klimaat. Vooral de laatste factor blijkt in verge-

lijking met de totale industrie vrij specif iek voor

het MKB-metaal te zijn.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.5.6 Schaalgrootte en de mogelijkheden ter

verbetering ervan, in % van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.5.7 Aandeel ondernemingen dat regelmatig

werknemers trainingen of opleidingen aanbiedt, in %

van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.5.8 Regelmatige samenwerking naar partner,

in % van respondenten

Page 67: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

66

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Sectorspecifiek toekomstprofiel enquête

Dienstverlening wacht een sterke opmars in de

sector de komende jaren, zeker in vergelijking

met de rest van de industrie. Zelfs bedrijven waar

dienstverlening nog vrijwel geen onderdeel van

de omzet uitmaakt, verwachten hierin een stijging

(f iguur 6.6.1).

6.6 Technologische Industrie

Dit perspectief voor de technologische industrie is onderdeel van het rapport My Industry, Dutch

Manufacturing 2010. Het bestaat uit een SWOT opgesteld door FME-CWM (www.fme-cwm.nl,

079-3531100) en de belangrijkste uitkomsten van de enquête My Industry voor de sector (350 respon-

denten). De sector bestaat uit bedrijven uit de metalektro-industrie (SBI-code 27-35). Een sector met

een omzet in 2005 van maar liefst € 72 mld. Bedrijven met minder dan 50 werknemers uit de metaal-

producten- en machine- industrie (§ 6.5) en de gehele scheepvaartindustrie (§6.3) zijn uit de resultaten

gehaald, omdat hiervoor afzonderlijke perspectieven zijn opgesteld.

Technologische industrie ziet aandeel Nederland in totale productie teruglopen richting �010

SWOT

Sterkten Zwakten

- Internationale perceptie en oriëntatie- Niche speler- Flexibiliteit- Technologische kennis- Verhouding loonkosten/productiviteit vergeleken

met West-Europese concurrenten- Aantrekken investeringen in technologie en

geografische markten

- Kleine thuismarkt- Beperkte omvang (macro en micro)- Te weinig R & D- Innovatieve capaciteit komt ten goede aan te weinig

bedrijven- Te weinig vakmensen (alle niveaus)- Cultuur/klimaat rondom nieuwe bedrijven- Industrieel imago- Gebrek aan continuïteit industriebeleid van de

overheid

Kansen Bedreigingen

- Internationaal vermarkten van sterke kennis-gebieden/industrieclusters

- In kielzog van multinationals weten steeds meer bedrijven het verre buitenland te vinden

- Samenwerkingsvormen met het industriële MKB (Ketenregie)

- Ontbreken internationaal ‘level playing field’- Het niet onderkennen van de globalisering van

industrie door de Nederlandse industrie- Vooroplopende wet-en regelving- Hoge energiekosten- Communicatiekloof school - bedrijf

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.6.1 Aandeel dienstverlening in totale omzet

en verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in % van

respondenten

Page 68: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

67

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Dit betekent niet dat bedrijven zich vooral als

dienstverlener (gaan) zien (f iguur 6.6.2). De

sterkste verschuiving zit in de toename van het

aandeel system suppliers ten koste van de parts

suppliers.

De productie laat, in tegenstelling tot de totale

industrie, wel een zeker patroon van verschui­

ving van het zwaartepunt van de activiteiten naar

het buitenland zien (f iguur 6.6.3). Belangrijkste

reden voor het verplaatsen van de productie is het

hoge loonniveau in Nederland. Daarnaast spelen

vooral de nieuwe afzetmarkten een rol.

Ondanks dat in de SWOT globalisering als bedrei­

ging wordt gezien, blijkt de technologische indu­

strie meer dan gemiddeld globalisering vooral als

kans te zien (f iguur 6.6.4). Niettemin geeft een

aanzienlijk deel van de bedrijven aan dat globa-

lisering een bedreiging is of dat het geen invloed

heeft op het bedrijf.

De eigen schaalgrootte wordt nog iets minder

vaak dan in de industrie als geheel als onvol­

doende gezien (f iguur 6.6.5). Indien wel sprake is

een te kleine schaal dan wordt tweemaal zo vaak

als gemiddeld in de industrie voor fusies en over-

names gekozen om dit probleem op te lossen.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.6.2 Verdeling naar type bedrijf in 2006 en

2010, in % van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.6.3 Aandeel Nederland in de totale productie

en de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in %

van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.6.4 Visie op globalisering, in % van respon­

denten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.6.5 Schaalgrootte en de mogelijkheden ter

verbetering ervan, in % van respondenten

Page 69: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

68

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Technologische vernieuwing is het aspect waarop

de meeste ondernemers concurreren, in 2006

(f iguur 6.6.6). Hiermee zet de technologische

industrie hier aanmerkelijk sterker op in dan

gemiddeld in de gehele industrie. In de aanloop

naar 2010 blijft technologische vernieuwing het

belangrijkst en wint daarnaast het bieden van een

totaaloplossing aan belang.

Het tekort aan vakmensen is een absolute bedrei­

ging voor de sector. Hierom worden er meer dan

gemiddeld trainingen en opleidingen aangeboden

en zal dit ook nog eens meer dan gemiddeld toe-

nemen. Het industriële imago van de sector is

tevens een zwak punt, maar er wordt binnen de

sector veel aan gedaan om hier wat aan te doen

(f iguur 6.6.7). Vergeleken met de totale industrie

is de technologische sector op bijna alle punten

actiever.

De verschuiving van productie-activiteiten naar

het buitenland is bedreigend voor de positie van

Nederland op R&D-gebied, omdat bijna 30 % van

de ondernemers aangeeft de R&D mee te laten

verhuizen indien productie zal verplaatsen.

De rol van design is bovengemiddeld van belang,

vooral bij de ontwikkeling van producten. De

komende jaren zal design verder aan belang

toenemen en voor steeds meer bedrijven een

essentieel onderdeel worden. Dit betekent echter

nog niet dat design gezien wordt als een van de

belangrijkste concurrentieaspecten, zoals zicht-

baar was in f iguur 6.6.6.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.6.6 Onderscheidende aspecten in 2006, in %

van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.6.7 Activiteiten ter verbetering van het imago,

in % van respondenten

Page 70: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

69

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Sectorspecifiek toekomstprofiel

Grafimediabedrijven zetten met het oog op de toe­

komst sterker in op dienstverlening (f iguur 6.7.1).

Dit sluit aan bij de SWOT waarin uitbreiding van

het dienstenscala als kans wordt gezien.

De sector is en blijft relatief sterk op Nederland

gericht zowel qua omzet als productie.

Voor eventuele verplaatsing van productie naar

het buitenland worden lagere loonkosten als

belangrijkste motief genoemd. Ook het aanboren

van nieuwe afzetmarkten speelt, sterker dan in

de rest van de industrie, een belangrijke rol.

Ondanks deze voordelen zien grafische onder-

nemers globalisering meer dan andere industriële

6.7 Grafimedia

Dit perspectief voor de grafimedia is onderdeel van het rapport My Industry, Dutch Manufacturing

2010. Het bestaat uit een SWOT opgesteld door de branchevereniging KVGO (www.kvgo.nl,

020-5435678) en de belangrijkste uitkomsten van de enquête My Industry voor de grafimedia (97 res-

pondenten). De sector (SBI-code 22) bestaat uit ca. 1690 bedrijven met meer dan 5 werknemers (12%

van alle industriële bedrijven van deze grootte). De totale omzet bedroeg in 2005 bijna € 7,5 mld.

Sterke groei (hoogwaardige) dienstverlening binnen grafimediabedrijven in de aanloop naar �010

SWOT

Sterkten Zwakten

- Vakkundig, professioneel en servicegericht- Papieren product (duurzaam)- Hoge organisatiegraad met stevige posities in

arbeidsvoorwaarden, sociale zekerheid en milieu en arbo

- Imago bij opdrachtgevers- Opvolging en samenwerking- Kapitaalintensief- Techniekgericht- Ontbreken onderscheidend vermogen

Kansen Bedreigingen

- Uitbreiden van dienstenscala met betaalde advies-functie en businessconsultancy voor media

- Ketenbeheersing en keten ontwikkeling- Samenwerking (horizontaal en verticaal), netwerk-

functie en inzet nieuwe media- Internationalisering samenwerking- Flexibilisering productiecapaciteit

- Personele voorziening- Beperkte marktgroei, internationaliseringmarkt- Rol van adviseur laag en rol uitvoerder hoog, dat

leidt tot positieverlies

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.7.1 Aandeel dienstverlening in totale omzet

en verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in % van

respondenten

Page 71: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

70

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

ondernemers als een bedreiging (f iguur 6.7.2).

Daarnaast is het grote aandeel bedrijven dat niet

verwacht dat het van invloed is op het eigen

bedrijf verontrustend.

In vergelijking met de totale industrie zijn

grafische ondernemers kritisch over de eigen

schaalgrootte. Meer dan de helft van de onder-

nemers die deze schaalgrootte willen doen toe-

nemen, verwacht dit te doen door samenwerking

met concurrenten ondanks dat samenwerking

tegenwoordig nog tot de zwakten van de branche

wordt gerekend. Eenderde noemt groei via fusies

en overnames als oplossing (f iguur 6.7.3).

Flexibiliteit wordt het vaakst als onderscheidend

aspect gezien (f iguur 6.7.4). Voor de toekomst

wordt het bieden van creatieve oplossingen

belangrijker, een aspect waarop de grafimedia

sterk afwijkt van de industrie als geheel.

In vergelijking met de totale industrie neemt het

verwachte aandeel hoger opgeleiden minder hard

toe (f iguur 6.7.5). Dit geeft aan dat de grafimedia

een lagere groei van de kennisintensiteit in het

bedrijf verwacht, maar lijkt enigszins in tegen-

spraak met de wens sterker op dienstverlening in

te zetten wat over het algemeen om hoogopgeleid

personeel vraagt.

Het aandeel bedrijven dat actief bezig is met

opleiding van werknemers ligt lager dan in de

industrie als geheel. Ook voor de toekomst wordt

hierin weinig verandering verwacht. Dit is zorge-

lijk aangezien uit de SWOT-analyse blijkt dat per-

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.7.2 Visie op globalisering, in % van respon­

denten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.7.3 Schaalgrootte en de mogelijkheden ter

verbetering ervan, in % van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.7.4 Onderscheidende aspecten in 2006 en

2010, in % van respondenten

Page 72: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

71

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

soneelsschaarste (van gekwalif iceerd personeel)

als bedreiging wordt gezien. Stageprogramma’s

worden gezien als voornaamste manier om het

imago van de sector te vergroten.

Design wordt in de grafimedia erg belangrijk

gevonden in vergelijking met de totale industrie.

Grafische ondernemers zijn zeer tevreden over

de kwaliteit van Nederlands design. Met name de

ontwikkeling en gebruik huisstijl/logo en adverti-

sing worden genoemd als zaken waarvoor design

van belang is, deze zaken komen veelal in stand

in samenwerking met ontwerpbureaus. In vergelij-

king met de totale industrie is design nauwelijks

van belang bij productontwikkeling (f iguur 6.7.6).

De kansen die ketenbeheersing en ketenontwik­

keling bieden worden onderschreven door de uit­

komsten van de enquête. Grafische ondernemers

werken namelijk bij voorkeur samen met leve-

ranciers en opvallend vaak met ontwerpbureaus,

in vergelijking met de totale industrie (6.7.7).

Adviseurs blijken (inderdaad) een beperkte rol

te spelen in de grafimedia. De samenwerking

met kennisinstellingen blijft sterk achter bij het

gemiddelde in de industrie.

De helft van de grafische ondernemers ziet duur­

zaamheid als een kans. Ondernemers hebben

sterker dan de industrie als geheel last van over-

matige regelgeving, de branche bestaat vooral

uit kleinere bedrijven die hierdoor relatief zwaar

worden getroffen.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.7.5 Ontwikkeling aandeel hoogopgeleide

werknemers, in % van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.7.6 Rol van design in 2006 en 2010, in % van

respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.7.7 Regelmatige samenwerking, in % van

respondenten

Page 73: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

7�

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Sectorspecifiek toekomstprofiel

Vooral bedrijven met een binnenlands omzetaan­

deel van meer dan driekwart zien deze stijgen

tot 2010 (f iguur 6.8.1).Overigens is het aandeel

bedrijven met een beperkte binnenlandse omzet

(minder dan 25%) aanzienlijk hoger dan in de rest

van de industrie; de sector is sterk exportgericht.

6.8 Chemie

Dit perspectief voor de chemie is onderdeel van het rapport My Industry, Dutch Manufacturing 2010.

Het bestaat uit een SWOT opgesteld door de branchevereniging VNCI (www.vnci.nl, 070-3378787) en

de belangrijkste uitkomsten van de enquête My Industry voor de chemie (54 respondenten). De chemie

(SBI-code 24) bestaat uit ca. 450 bedrijven met meer dan 5 werknemers en is hiermee goed voor 3%

van alle industriële bedrijven van deze grootte. In 2005 nam de chemische industrie met € 43 mld euro

20% van de productiewaarde van de gehele industrie voor haar rekening, de relatieve bedrijfsomvang

ligt dus hoog. Tweederde van de productiewaarde bestaat uit de productie van basischemicaliën zoals

etheen, propeen en kunstharsen. De f ijnchemie richt zich vooral op het maken van farmaceutische en

cosmetische producten en producten als bestrijdingsmiddelen, verf en wasmiddelen. De sector streeft

naar een verdubbeling haar bijdrage aan het BNP over 10 jaar en een halvering van het gebruik van

fossiele grondstoffen binnen 25 jaar.

Nederlandse chemische industrie zet sterk in op duurzaamheid als kans

SWOT

Sterkten Zwakten

- Goede ligging in Europa en logistiek- ‘Brownfield’ locaties beschikbaar- Sterke bedrijven met goede marktposities- Netwerk toeleveranciers en specialisten, synergie in

producten en subclusters- Intersectorale samenwerking

- Onvoldoende continuïteit en consistentie van beleid op verschillende niveaus

- Gebrek aan arbeidsflexibiliteit (wet, CAO’s, mentaliteit)- Afnemende beschikbaarheid technisch geschoold

personeel, op alle niveaus- Hoge kosten van elektriciteit, gas (transport) kosten

Kansen Bedreigingen

- R&D consortia industrie en overheid- Behoefte aan nieuwe materialen en milieuvriende-

lijke oplossingen- Samenwerking Antwerpen/ZW Nederland/Rotterdam

- Geen ‘level playing field’ in Europa- REACH, stoffenbeleid- Verstarrende regelgeving- Toenemende congestie- Dure euro t.o.v. dollar, dure pensioenen- Instorting van groeimarkt China

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.8.1 Aandeel binnenland in de totale omzet en

de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in % van

respondenten

Page 74: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

7�

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Bedrijven die nu voornamelijk in Nederland pro-

duceren zien het aandeel eerder verder stijgen

dan dalen (f iguur 6.8.2). Voor bedrijven waar

productie nu al vooral in het buitenland plaats-

vindt, lijkt het omgekeerde waar. Dienstverlening,

speelt in het geheel nog nauwelijks een rol,

slechts 5% van de bedrijven haalt hier meer dan

50% van de omzet uit. Niettemin zal het aandeel

dienstverlening naar verwachting toenemen.

Globalisering wordt meer dan gemiddeld als een

kans gezien en nauwelijks als een bedreiging. Bij

de keuze om productie te verplaatsen naar het

buitenland spelen vooral nieuwe afzetmarkten,

lagere loonkosten en het volgen van afnemers een

rol. Kennis en congestie blijken, ondanks dat het

in de SWOT als bedreiging vermeld staat, nauwe-

lijks van invloed op deze keuze. Mocht productie-

verplaatsing daadwerkelijk plaatsvinden, dan zal

de R&D-afdeling in vergelijking met andere indu-

striële sectoren relatief vaak meeverhuizen.

Bijna eenderde van de bedrijven zegt onvol­

doende schaalgrootte te hebben om de concur­

rentie de komende vier jaar aan te kunnen. Van

deze groep denkt tweederde de positie te kunnen

versterken door autonome groei (f iguur 6.8.3).

Samenwerking wordt aanmerkelijk minder vaak

gekozen dan in andere sectoren, zoals ook zicht-

baar is in f iguur 6.8.5 blijft vooral de samenwer-

king met collega-bedrijven beperkt. De relatief

grote bedrijfsomvang in vergelijking tot andere

sectoren speelt hierbij waarschijnlijk een rol.

De stijging van energieprijzen in combinatie met

een gebrek aan gelijk speelveld zijn zeer nega­

tief voor de concurrentiepositie (f iguur 6.8.4).

Dit bevestigt de positie hiervan als bedreiging

voor de chemische industrie. Voor een kwart van

de bedrijven geldt dat kostenstijgingen niet of

nauwelijks door te berekenen zijn.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.8.2 Aandeel Nederland in de totale productie

en de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in %

van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.8.3 Schaalgrootte en de mogelijkheden ter

verbetering ervan, in % van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.8.4 Stelling energieprijsstijgingen en een ge­

brek aan gelijk speelveld doen de concurrentiepositie

van mijn bedrijf verslechteren, als % van respondenten

Page 75: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

74

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

In de chemische industrie wordt relatief veel

gedaan aan opleiding en training. Niet alleen

bedrijven die hier nu al actief in zijn, maar ook

het merendeel van de bedrijven waar nog geen

sprake is van trainingen, verwachten hierin een

stijging tot 2010.

Afnemers en leveranciers zijn in de chemie

de belangrijkste samenwerkingspartners

(f iguur 6.8.5). Uit de SWOT blijkt al dat samen-

werking synergie-effecten oplevert. De weg naar

advies- en kennisinstellingen lijkt eenvoudig

gevonden te worden in de chemie, want daar

wordt vaker dan in de industrie als geheel mee

samengewerkt. De komende jaren zal er nog

intensievere samenwerking plaatsvinden met

leveranciers en afnemers, maar ook met kennis-

instellingen.

Duurzaamheid wordt, veel meer dan in de totale

industrie, gezien als grote kans (f iguur 6.8.6).

Regelgeving wordt bij uitstek in de chemie als

een bedreiging gezien en is daarom verreweg het

belangrijkste punt ter verbetering van het onder-

nemingsklimaat.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.8.5 Regelmatige samenwerking, in % van

respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.8.6 Hoe wordt naar de toenemende aandacht

voor duurzaamheid gekeken, in % van respondenten

Page 76: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

75

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Sectorspecifiek toekomstprofiel

Papier­ en karton(waren)industrie blijft goed­

deels in Nederland. De Nederlandse omzet neemt

eerder toe dan af en zelfs bedrijven die nu maar

weinig in Nederland produceren zien dit aan-

deel in de toekomst toenemen (f iguur 6.9.1 en

f iguur 6.9.2).

6.9 Papier- en Karton(waren)industrie

Dit perspectief voor de papier- en karton(waren)industrie is onderdeel van het rapport My Industry,

Dutch Manufacturing 2010. Het bestaat uit een SWOT voor de papier- en kartonindustrie mede opge-

steld door de branchevereniging Koninklijke VNP (www.vnp-online.nl, 020-6543055) en de belang-

rijkste uitkomsten van de enquête My Industry voor zowel de papier- en kartonindustrie als de papier-

en kartonwarenindustrie (36 respondenten). De papier- en karton(waren)industrie (SBI-code) bestaat uit

ruim 250 bedrijven met meer dan 5 werknemers en is hiermee goed voor bijna 2% van alle industriële

bedrijven met meer dan 5 werknemers.

Sterke afhankelijkheid afnemers in de papier- en karton(waren)industrie

SWOT Papier­en kartonindustrie

Sterkten Zwakten

- Papierindustrie in NL state of the art- Organisatie van recycling system- Netwerk van logistieke dienstverleners- Toepassing van milieutechnische kennis- Stabiel arbeidsklimaat- Centrale geografische positie- Goede logistieke infrastructuur

- Hoge loonkosten, weinig uren,hoog verzuim- Geen ‘level playing field’; in andere landen actieve

overheidssteun, in NL papier geen nationaal belang- Hoge energieprijzen en weinig steun WKK

Kansen Bedreigingen

- Beschikbaarheid recovered fibre, ‘urban forest’- Benutten customer base- Samenwerkingsverbanden o.a. logistiek- Innovatie op milieutechniek- Concentratie zorgt voor sterkere bedrijven- Benadrukken duurzaamheid van de papierketen

- Weglekken gebruikt papier uit Nederland- Kenniscentra buiten Nederland- Besluitvorming van multinationals buiten Nederland- Tekort aan goed opgeleide medewerkers- Urbanisatie verdringt industrie- Imago blijft verbonden aan het kappen van bomen

Bron: Berenschot Groep BV

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.9.1 Aandeel binnenland in de totale omzet en

de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in % van

respondenten

Page 77: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

76

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Afnemers hebben een relatief sterke invloed

op productieverplaasting in de papier­ en

karton(waren)industrie (f iguur 6.9.3). Daarnaast

is het betreden van nieuwe markten vaker een

reden voor vertrek dan in de industrie als geheel.

Globalisering wordt overwegend als bedreiging

gezien in de papier­ en karton(waren)industrie

(f iguur 6.9.4). Dit houdt onder meer verband met

de sterke afhankelijkheid van de nabijheid van

afnemers.

Flexibiliteit is het meest genoemde onderschei­

dende aspect (f iguur 6.9.5). Dit geldt eveneens

voor de totale industrie. Opvallend vaker dan

gemiddeld in de industrie wordt specialisatie

zowel in 2006 als 2010 gekozen als onderschei-

dend aspect. Het bieden van een totaaloplossing

wint sterk aan belang in de aanloop naar 2010.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.9.2 Aandeel Nederland in de totale productie

en de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in %

van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.9.3 Factoren die een grote rol spelen bij een

eventuele productieverplaatsing, in % respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.9.4 Visie op globalisering, in % van respon­

denten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.9.5 Onderscheidende aspecten in 2006 en

2010, in % van respondenten

Page 78: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

77

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Vergroting van het menselijk kapitaal staat hoog

op de prioriteitenlijst (f iguur 6.9.6). Meer nog

dan in de totale industrie worden werknemers

opgeleid en dit aandeel neemt verder toe tot 2010.

De samenwerking in de toeleveringsketen van

papier­ en karton(waren) is sterk in vergelijking

met de totale industrie (f iguur 6.9.7). Daarnaast

valt een hoog aandeel bedrijven dat samenwerkt

met brancheorganisaties op. Minder positief is de

beperkte mate van samenwerking met onderwijs-

instellingen.

Duurzaamheid wordt minder vaak dan gemiddeld

in de industrie gezien als kans (f iguur 6.9.8).

Gezien het toenemende belang van duurzaamheid

in de wereldeconomie is hier dus ruimte voor ver-

betering.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.9.6 Aandeel ondernemingen dat regelmatig

werknemers trainingen of opleidingen aanbiedt, in %

van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.9.7 Regelmatige samenwerking, in % van

respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.9.8 Hoe wordt naar de toenemende aandacht

voor duurzaamheid gekeken, in % van respondenten

Page 79: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

78

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

6.10 Verpakkingsketen

Dit perspectief voor de verpakkingsketen (verpakkingsindustrie) is onderdeel van het rapport My

Industry, Dutch Manufacturing 2010. Het bestaat uit een SWOT opgesteld door het NVC (www.nvc.nl,

0182-512411) en de belangrijkste uitkomsten van de enquête My Industry voor ondernemingen uit de

verpakkingsketen die hebben aangegeven lid te zijn van het NVC (37 respondenten). De verpakkings-

keten omvat alle ondernemingen die belang hebben bij verpakken, van grootwinkelbedrijf tot grond-

stofleverancier. Het verpakken kan zich afspelen in alle industriële sectoren, van voedingsmiddelen tot

chemicaliën en van consumentenproducten tot industriële producten. Het geheel wordt hier genoemd:

de verpakkingsindustrie. Wereldwijd wordt voor ongeveer € 200 miljard aan verpakkingen verbruikt

om producten te verpakken * . Voor de industrie als geheel hangt iedere euro aan ingekochte verpak-

king samen met ruim € 12 aan bruto marge op het verpakte product. Deze SWOT-analyse betreft de

Nederlandse verpakkingsketen, met als perspectief het leveren van verpakte producten, het verpakken

van deze producten, het maken van de benodigde verpakkingen, verpakkingsmachines, codeer- en iden-

tif icatie apparatuur en grondstoffen en het verwerken van het verpakkingsafval.

* De Nederlandse Verpakkingsstatistiek 2003, Eurostat, schatting NVC

Verpakkingsindustrie loopt voorop wat betreft design en het belang hiervan neemt richting �010 verder toe

SWOT

Sterkten Zwakten

- Alle schakels van de verpakkingsketen zijn aan-wezig. **

- Open blik voor buitenlandse markten, open economie Nederland.

- Geen integrale en door de gehele verpakkingsketen gedragen visie op het verpakken

- Teveel focus op verpakkingsafval sec en te weinig op duurzaamheid (‘people, planet, profit’)

- Weinig substantiële (precompetitieve) R&D

Kansen Bedreigingen

- Knooppuntfunctie Europese markt (‘value-added logistics; copacking’)

- Vergroten effectiviteit van bestaande en nieuwe productiesectoren

- Werken op basis van TWV (Toegevoegde waarde van het Verpakken) in de gehele keten

- Beperking van de ‘license to operate’ ten gevolge van overmatige focus op verpakkingsafval en onvoldoende borging duurzaamheid in ontwerp en productie

- Beperking effectiviteit R&D door polarisatie in de verpakkingsketen en/of overmatige aandacht voor verkrijgen van dominantie in keten of binnen schakel

- Verschraling maakindustrie

** (retail, merkartikelfabrikanten, private label fabrikanten, copackers, designbureaus, leveranciers verpakkingen, leveranciers

verpakkingsmachines, leveranciers codeer­ en identificatiemiddelen, grondstofleveranciers, grafische ondernemingen, drukinktle­

veranciers)

Page 80: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

79

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Sectorspecifiek toekomstprofiel

Globalisering wordt aanmerkelijk vaker dan in de

industrie als geheel vooral gezien als een kans.

Dit bevestigt de relatief open blik van de verpak-

kingsindustrie. Nog geen kwart ziet het als een

bedreiging (f iguur 6.10.1). Lagere loonkosten

en nieuwe afzetmarkten zijn de belangrijkste

redenen voor een eventuele productieverplaat-

sing. Overigens is en blijft het merendeel van de

productie in Nederland (f iguur 6.10.2).

De schaalgrootte van het eigen bedrijf wordt

beoordeeld als voldoende, slechts eenvijfde van

de respondenten zegt onvoldoende schaalgrootte

te hebben. De oplossing hiervoor wordt vooral

gezocht in structurele samenwerking met andere

bedrijven.

Flexibiliteit is het belangrijkste aspect om

zich te onderscheiden van de concurrentie

(f iguur 6.10.3). In de aanloop naar 2010 wint het

bieden van totaaloplossingen en het aangaan van

partnerships aan belang ten koste van flexibiliteit.

Het aandeel hogeropgeleiden zal de komende

jaren minder snel groeien dan gemiddeld in de

industrie. Dit is een teken dat de kennisintensiteit

minder snel groeit dan gemiddeld en kan als

bedreiging worden gezien. Van de bedrijven waar

geen opleiding en training van werknemers plaats-

vindt (30%), verwacht een meerderheid dit de

komende vier jaar wel te doen. Stageprogramma’s

zijn het meest gekozen ter verbetering van het

imago van de sector.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.10.1 Visie op globalisering, in % van respon­

denten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.10.2 Aandeel Nederland in de totale productie

en de verwachte ontwikkeling hierin tot 2010, in %

van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.10.3 Onderscheidende aspecten in 2006 en

2010, in % van respondenten

Page 81: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

80

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Design is voor eenderde van de bedrijven in de

verpakkingsindustrie essentieel. In vergelijking

met de totale industrie is design veel belangrijker

in het ontwerp en de ontwikkeling van het merk

(f iguur 6.10.4). Overigens is de verpakkings-

industrie iets minder tevreden over de kwaliteit

van Nederlands design in vergelijking met de

industrie als geheel (15% vindt de kwaliteit

onvoldoende).

Duurzaamheid wordt gezien als een kans en

zeker niet als bedreiging. Echter, een groot deel

van de bedrijven in de verpakkingsindustrie zien

de toenemende aandacht voor duurzaamheid als

onbelangrijk of als een factor die geen invloed

heeft op de onderneming (f iguur 6.10.5). Deze

onbekendheid met duurzaamheid is groter dan in

de totale industrie, terwijl duurzaamheid toch een

belangrijke factor zal zijn in de toekomst van de

verpakkingsindustrie. Dit wordt dan ook terecht

als zwakte beschouwd.

In de verpakkingsindustrie wordt voornamelijk

samengewerkt met leveranciers en afnemers.

Hierin wordt de komende jaren ook de grootste

stijging verwacht. Dit sluit aan bij de ketenbena-

dering van de toegevoegde waarde van verpakken

die ook in de SWOT is opgenomen. De resultaten

van de verpakkingsindustrie zijn afkomstig van

NVC leden die actief zijn in de in f iguur 6.10.6

opgenomen branches.

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.10.4 Rol van design in 2006 en de verwach­

tingen voor 2010, in % van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.10.5 Hoe wordt naar de toenemende aandacht

voor duurzaamheid gekeken, in % van respondenten

Bron: Enquête My Industry

Figuur 6.10.6 Samenstelling steekproef verpakkingsin­

dustrie, in % van respondenten

Page 82: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

Bijlage 1: Geraadpleegde bronnen 81

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Biermans M.L., J.P. Poort, Kennisverwerving in

de maakindustrie, SEO/SIC, 2006

Buiten, drs. K.H.S. van, drs. J. Weda en

drs. F. Felsö, Chemie in concurrentie, juli 2006

Business Week, About that Engineering Gap..,

13 december 2005

Capgemini Nederland BV, J. Kwadijk en

ir. H.L. Spoelstra, Dienstverlening steeds belang-

rijker voor producenten

Cobouw, Technisch beroep heeft vaak negatieve

bijklank, 15-09-2006

CBS, Het Nederlandse ondernemingsklimaat in

cijfers 2006, Voorburg/Heerlen, 2006

CBS, Kennis en economie 2006, Onderzoek en

innovatie in Nederland, Voorburg/Heerlen,

juni 2006

CPB, Kansrijk kennisbeleid, 2006

CPB, Economie, energie en milieu: een verken-

ning tot 2010, 2002

Deloitte, Made in Holland V, september 2006

EIM, De Nederlandse industrie: positie en

ontwikkelingen anno 2006, oktober 2006

Financieel Dagblad, Topmanagers aanbidden

Scandinavië, 29-9-2006

HBO-raad en RWI, Kennistekort in Nederland,

mei 2006

IMD, World Competitiveness Yearbook, juni 2006

(2005, 2004, 2003, 2002, 2001)

Ministerie van Economische Zaken, Tweede

voortgangsrapportage Industriebrief, oktober 2006

Ministerie van Economische Zaken,

Voortgangsrapportage Industriebrief,

oktober 2005

Ministerie van Economische Zaken, Visie op

verplaatsing, februari 2005

Ministerie van Economische Zaken, Industriebrief

Hart voor de industrie, november 2004

Ministerie van Economische Zaken, Analyse van

de Nederlandse innovatiepositie, 2003

OSA, Aantrekkelijke carrières in de metaal-

bewerking, augustus 2006

ROA, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep

tot 2010, november 2005

SEO, Kennisverwerving in de maakindustrie

Amsterdam, januari 2006

SER, Milieu als kans, 2005

SIC, Winnen met de industrie, Imagoadvies voor

de maakindustrie, 2003

Taskforce Sociale innovatie, Eindrapportage,

Sociale Innovatie, de Andere Dimensie, juli 2005

TNO Kwaliteit van Leven, Arbobalans 2005, 2006

Trendchart, European Innovation Scoreboard 2005

Page 83: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

8�

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Vixseboxse, E, B. Wesselink en J. Notenboom

(MNP, Milieu- en Natuurplanbureau), Nederland

en Europa; milieuprestaties in perspectief, 2006

Worldbank, Doing Business 2007,

september 2006

Statistische informatie

www.cbs.nl

epp.eurostat.ec.europa.eu

www.oecd.org

Interview

Dhr. H.J. Keulen, Bestuurslid van De Unie

Page 84: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

Bijlage �: Verantwoording enquête 8�

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

Enquête onder bijna 1400 ondernemers

Het kwantitatieve deel van het onderzoek is in

samenwerking met de brancheverenigingen en

VNU tot stand gekomen. Via een enquête op een

internetsite hebben 1.380 ondernemingen hun

medewerking verleend. De uiteindelijke analyse

had betrekking op 1.290 respondenten uit de

industrie.

Representativiteit

Omdat bepaalde sectoren in de steekproef van

de enquête sterker vertegenwoordigd zijn dan in

de populatie zijn de uitkomsten gewogen om een

voor de industrie als geheel representatief beeld

te waarborgen. Dit betekent bijvoorbeeld dat de

uitkomsten voor een respondent in de voedings-

en genotmiddelenindustrie een wegingsfactor van

1,82 meegekregen hebben, terwijl de uitkom-

sten van een respondent uit de metaalproducten-

industrie maar voor 0,76 meetellen.

Goed doel

Het goede doel heeft tevens van de medewer-

king aan de enquête geprofiteerd. Voor elke

duizend respondenten is er door VNU Exhibitions

€ 2.500,- overgemaakt naar de stichting KIKA

(Kinderen Kankervrij).

Page 85: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

Bijlage �: Projectpartners84

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

FEDA

De Federatie Aandrijven & Automatiseren

is ontstaan door integratie van de Federatie

Hydrauliek en Pneumatiek (FHP) en de

Vereniging Voor Aandrijftechniek (VVA) en is

met meer dan 120 leden de grootste op aandrijf-

techniek en automatisering gerichte branche-

organisatie in Nederland.

Naast het behartigen van de nationale en inter-

nationale belangen van haar leden, is promoten

van het vakgebied bij zowel bedrijfsleven, onder-

wijs als de overheid een belangrijke taak van de

FEDA. Ook het initiëren en uitbreiden van op

aandrijftechniek gerichte opleidingen, alsmede

het vergroten van de interesse bij jongeren voor

een carrière in de (aandrijf)techniek, behoort tot

de brede missie.

De FEDA is een branchevereniging onder de vlag

van de Vereniging FME-CWM. Dit platform biedt

een uitstekende basis voor het initiëren en onder-

houden van contacten met zowel de overheid,

als complementaire brancheverenigingen in bin-

nen- en buitenland. Daarnaast houden specialisten

binnen de FEDA zich actief bezig met de ontwik-

kelingen op het gebied van nationale en inter-

nationale normen en richtlijnen binnen de vak-

richtingen elektrisch, mechanisch, pneumatisch,

hydraulisch, vacuüm en digitale besturings- en

communicatietechnologie.

Telefoon: 079-3531357

Website: http://www.feda-fme.nl

Federatie NRK

De Federatie Nederlandse Rubber- en

Kunststofindustrie is de brancheorganisatie voor

de rubber- en kunststofindustrie (RKI). Met 25

brancheverenigingen en 670 ledenbedrijven - goed

voor een vertegenwoordiging van ruim 80% van

het Nederlandse marktvolume - is de NRK stevig

verankerd in de RKI. De gehele bedrijfskolom is

binnen de brancheorganisatie vertegenwoordigd:

kunststof- en rubberverwerkers, recyclingbedrij-

ven, leveranciers van grondstoffen en additieven,

en leveranciers van machines en hulpapparatuur.

De NRK treedt op als belangenbehartiger in 4

convenanten (IMT, MJA2, CV3, Stoffen), heeft

een CAO, ondersteunt bij opleidingen, milieu,

innovatie, export, arbo, ict en biedt ledenvoor-

delen.

Binnen de Federatie NRK bevinden zich meerdere

brancheverenigingen die actief zijn in de rubber-

en kunststofindustrie. Als overkoepelend orgaan

draagt de Federatie zorg voor de belangenbeharti-

ging voor de gehele rubber- en kunststofindustrie.

De brancheverenigingen binnen de NRK nemen

de meer sectorale belangenbehartiging voor

hun rekening. Met deze opzet van algemene en

specif ieke belangenbehartiging is er binnen de

Federatie NRK ruimte gecreëerd voor de veel-

zijdigheid, die onze branche zo eigen is. Binnen

de NRK zullen dan ook alle rubber- en kunststof-

bedrijven zich thuis voelen.

De acties die de Federatie opzet, kunnen liggen

op economisch, technisch of sociaal gebied, maar

ook op gebieden als onderwijs en kennisover-

dracht. Voor de meer sectorale belangen zijn de

ledenbedrijven actief in één of meer branche-

verenigingen. De brancheverenigingen binnen de

Federatie NRK richten zich met hun activiteiten

op specif ieke productietechnieken, materialen of

marktsegmenten.

Telefoon: 070-4440660

Website: http://www.nrk.nl

Page 86: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

85

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

FME-CWM

De Vereniging FME-CWM is de ondernemers-

organisatie voor de technologisch-industriële

sector. De bedrijvigheid in de sector betreft

engineering, productie, handel, industrieel onder-

houd en industriële automatisering.

Bij FME zijn ongeveer 2.750 lidondernemingen

(metaal, kunststof, elektronica en elektrotechniek)

met 260.000 vaste medewerkers aangesloten. De

totale omzet van de leden is ruim 59 miljard euro.

Daarvan wordt 56% in het buitenland behaald.

FME behartigt de belangen van de lidbedrijven

(nationaal en internationaal) en verleent hen dien-

sten op sociaal, economisch en technisch gebied.

Bij FME zijn 150 brancheorganisaties aangeslo-

ten. FME heeft, inclusief brancheorganisaties, 220

medewerk(st)ers met specialistische kennis op

vele terreinen in dienst.

Telefoon: 079-3531100

Website: http://www.fme.nl

FNLI

De Federatie Nederlandse Levensmiddelen

Industrie (FNLI) is dé koepelorganisatie

van bedrijven en brancheorganisaties in de

Nederlandse levensmiddelenindustrie (food en

non-food). De FNLI is spreekbuis voor bedrijven

en brancheorganisaties en aanspreekpunt voor

handelspartners, NGO’s, overheid, politiek en

media. De organisatie behartigt de belangen die

de individuele bedrijven overstijgen. De FNLI

is strategisch gehuisvest in Rijswijk, vlakbij het

politieke hart van Den Haag. De FNLI vertegen-

woordigt een industrie die een jaarlijkse omzet

van circa 50 miljard euro genereert en werkgele-

genheid biedt aan meer dan 140.000 mensen.

De FNLI behartigt de bedrijfs- en branche-

overschrijdende belangen van de voedings- en

levensmiddelenindustrie in Nederland. De FNLI

bundelt de krachten van de totale levensmiddelen-

industrie.

Telefoon: 070-3365150

Website: http://www.fnli.nl

GMV

De GMV is de vereniging van fabrikanten van

machines voor de voedingsmiddelenindustrie en

verpakkingsmachines. De bijna 90 leden zetten

ca. € 2 miljard om, met ca. 6.000 werknemers.

Tot de leden behoort naar schatting 60% van de

fabrikanten in de branche (in omzet ca. 85%).

Nederlandse machinefabrikanten zijn leidend in

onder meer pluimveeverwerking (80%) en aard-

appelverwerking (meer dan 50%) Tot de leden

behoren voorts de grootste fabrikant ter wereld

van machines voor rood vlees en twee van de drie

grootste bakkerijmachinefabrikanten.

De GMV kent vijf secties: General Foods (voor-

namelijk aardappel-, vlees-, groente- en fruit-

verwerking), Dairy & Liquid, Bakkerijmachines,

Animal Feed en Verpakkingsmachines (niet uit-

sluitend voor voedingsmiddelen).

De GMV behartigt de belangen in Den Haag

en Brussel en is actief in exportbevordering,

Integraal Ontwerpen en Hygiënisch Ontwerpen

en het bevorderen van samenwerking en kennis-

uitwisseling tussen de leden. Ze zet zich in voor

de versterking van de positie van Nederland als

toonaangevende speler in de wereld op het gebied

van de voedingsmiddelen en de daarmee verbon-

den kennis en technologie.

Telefoon: 079-3531263

Website: http://www.gmv-fme.nl

Page 87: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

86

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

Koninklijke Metaalunie

De Metaalunie is met 12.000 leden de grootste

ondernemersorganisatie voor het midden- en

kleinbedrijf (MKB) in de metaal. Zij richt zich

op metaalbedrijven tot ongeveer 100 werknemers

in uiteenlopende sectoren. Er zijn bedrijven aan-

gesloten die zich bezighouden met machine- en

apparatenbouw, metaalwaren, meet- en regel-

techniek, elektronica, engineering, las- en con-

structiewerk, gereedschappen, gietwerk, jacht- en

scheepsbouw, verspanen, plaatbewerking, land-

bouwmechanisatie, staalbouw, revisie en onder-

houd, evenals bedrijven in handel en service.

Naast het algemene lidmaatschap van de

Metaalunie kunnen leden zich ook aansluiten bij

een branchegroep. Een branchegroep behartigt de

economisch-technische belangen van een speci-

f ieke sector zoals bijvoorbeeld de gereedschap-

makers en jachtbouwers. Momenteel zijn er ruim

50 branchegroepen die specif ieke bedrijfsgroepen

ondersteunen.

De Metaalunie organiseert verder regionale bijeen-

komsten voor leden (informatievoorziening,

netwerken en contacten leggen met collega-onder-

nemers, beleidsafstemming, inspraak etc.)

Telefoon: 030-6053344

Website: http://www.metaalunie.nl

KVGO

De Koninklijke KVGO is de ondernemingsorgani-

satie die de belangen behartigt voor zijn leden, nu

nog vooral in de grafimediabranche. Het KVGO

wil zich verbreden in de richting van ook andere

sectoren binnen de communicatie-industrie.

Belangenbehartiging is bij het KVGO gericht op

het gehele collectief, op deelcollectieven, alsmede

op individuele leden en moet voor de leden direct

of indirect een herkenbare toegevoegde waarde

opleveren.

Leden van de Koninklijke KVGO zijn onder-

nemingen in Nederland die als productiebedrijf

actief zijn binnen de grafische en de communi-

catie-industrie. Als gevolg van de digitalisering

schuiven ooit gescheiden werelden steeds verder

in elkaar. Naast grafische ondernemingen zijn dan

ook steeds meer bedrijven lid met activiteiten aan

de rand van het grafimedia-domein.

Behalve de individuele belangen, behartigt het

KVGO ook de collectieve belangen. Het behar-

tigen van deze belangen is niet altijd zichtbaar,

maar leidt tot concrete afspraken met overheden

zoals convenanten en bedrijfstakregelingen. Een

krachtige branche-organisatie kan meer bereiken

dan een individuele ondernemer. Bovendien biedt

zij een interessant (sociaal) regionaal en nationaal

platform.

Telefoon: 020-5435678

Website: http://www.kvgo.nl

NEVAT

De Nederlandse Vereniging Algemene Toelevering

(NEVAT) is het belangrijkste netwerk van indu-

striële toeleveranciers in Nederland. Als branche-

organisatie met ruim 280 leden is NEVAT zowel

de spreekbuis van de Nederlandse toeleverings-

industrie, een platform voor onderlinge uitwis-

seling van kennis en ervaring als een onmisbare

vraagbaak voor toeleveranciers en uitbesteders uit

binnen- en buitenland.

NEVAT biedt onderdak aan een breed scala van

gespecialiseerde ondernemingen in de metaal-,

kunststof- en elektronicaverwerkende industrie.

Zij vertegenwoordigt nagenoeg alle productie-

Page 88: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

87

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

technieken en technologieën en omvat zowel leve-

ranciers van enkelvoudige onderdelen als bedrij-

ven die op klantenwens hoogwaardige modules en

systemen ontwikkelen en produceren.

In het brede veld van toeleveren en uitbesteden

zijn duidelijke deelterreinen te onderscheiden.

NEVAT onderkent dit en speelt hierop in via

gerichte sectoren en platforms. Leden met een

gemeenschappelijke markt, een zelfde productie-

proces of ketenpositie kunnen zo effectief worden

gebundeld. Momenteel kent NEVAT zeven zelf-

standige sectoren.

Alle activiteiten van de NEVAT staan ten dienste

van het creëren van een zo groot mogelijk zake-

lijk resultaat voor de leden, het elimineren c.q.

voorkomen van omstandigheden die dit belem-

meren, en het versterken van marktposities van

haar leden in toeleveringsketens in binnen- en

buitenland.

Telefoon: 079-3531300

Website: http://www.nevat.nl

NVC

Het Nederlands Verpakkingscentrum (NVC) is

de enige ketenvereniging in Nederland op het

gebied van verpakken. Met haar netwerk van ruim

vijfhonderd lidbedrijven en twaalfduizend indivi-

duen is de vereniging voortrekker in opleiden en

trainen, informeren en belangenbehartiging.

Het NVC verenigingsbureau in Gouda is de

ontmoetingsplaats, het informatiecentrum en

het opleidingsinstituut van en voor de bedrij-

ven die belang stellen in de verpakkingsfunctie.

Leden van de vereniging kunnen op exclusieve

basis gebruik maken van een aantal belangrijke

diensten en activiteiten. Tevens krijgen zij op

praktisch alle overige activiteiten korting. Bij

het participeren in projecten, forums en overige

trendsettende of onderzoekende activiteiten heb-

ben NVC-leden voorrang.

Telefoon: 0182-512411

Website: http://www.nvc.nl

NVTB

Het Nederlands Verbond Toelevering Bouw is

opgericht in 1988 als koepelorganisatie van de

Nederlandse bouwtoeleverende industrie en

handel. De gezamenlijke jaaromzet van de bouw-

materialenindustrie en –handel is ruim € 10 mil-

jard per jaar.

Het ledenbestand van het NVTB bestaat uit 17

brancheverenigingen. Bij deze ledenbranche-

organisaties zijn meer dan 1000 ondernemingen

aangesloten.

Het NVTB behartigt de gemeenschappelijke

belangen van de industrie op het gebied van de

productie en handel in bouwproducten. NVTB

stelt zich ten doel maximale voorwaarden te

creëren voor de aangesloten leden in de sector

bouwtoelevering. Dit geschiedt via het uitdragen

van een sterke inhoudelijke visie en brede ver-

tegenwoordiging op relevante terreinen (zoveel

mogelijk door ondernemers zelf). Het NVTB

functioneert op basis van een directe communi-

catie met haar leden. Door een goede coördina-

tie van de activiteiten van de leden en van het

NVTB kan de grootst mogelijke meerwaarde en

eff iciency bereikt worden.

Telefoon: 070-3552700

Website: http://www.nvtb.nl

Page 89: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

88

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

PlasticsEurope

PlasticsEurope behartigt de belangen van kunst-

stofproducenten in Europa. De brancheorganisatie

heeft meer dan 60 ledenbedrijven, verantwoor-

delijk voor 90% van Europa’s totale capaciteit

wat betreft ruwe kunststofmaterialen. Onder

Europa vallen hier de 25 lidstaten van de EU

én Bulgarije, Kroatië, Noorwegen, Zwitserland,

Roemenië en Turkije. De vereniging wordt

bestuurd vanuit zes gedecentraliseerde kantoren

in Europa, waaronder Brussel.

De kunststofketen, inclusief machineproducenten,

distributeurs van kunststoffen en producenten en

importeurs van kunststofhulpstoffen is goed voor

ruim 1,6 miljoen arbeidsplaatsen, en heeft een geza-

menlijke omzet van €160 miljard per jaar. Het behar-

tigen van de belangen gaat in combinatie met het

verzamelen van informatie voor de kunststofindustrie

en het promoten van de positieve bijdrage van kunst-

stof op de samenleving, nu en in de toekomst.

Telefoon: 070-4440610

Website: http://www.plasticseurope.org

VNCI

De Vereniging van de Nederlandse Chemische

Industrie (VNCI) behartigt de collectieve belan-

gen van de chemische industrie in Nederland. Zij

doet dit door middel van overleg, voorlichting en

adviezen. De VNCI treedt op namens de bedrijfs-

tak, is een centraal aanspreekpunt en onder-

neemt activiteiten die de beeldvorming over de

chemische industrie positief beïnvloeden.

Per 1 januari 2006 telt de VNCI 114 aangeslo-

ten leden, verenigingen en donateurs. Rekening

houdend met de leden van 11 geassocieerde lid-

verenigingen zijn meer dan 600 ondernemingen

direct of indirect aangesloten bij de VNCI.

De VNCI telt circa 30 medewerkers, die vooral

werkzaam zijn op de speerpunten Energie,

Onderwijs en Innovatie, Stoffen, Veiligheid en

Milieu, Dienstverlening en Ondernemingsklimaat,

en op het terrein van Communicatie. De VNCI

onderhoudt namens de chemische industrie con-

tacten met nationale en internationale overheden

en politici over regelgeving, afspraken en ver-

plichtingen die de bedrijfstak aangaan. Andere

belangrijke doelgroepen van de VNCI zijn: vak-

bonden, onderwijs, werkgeversorganisaties en

media.

Telefoon: 070-3378787

Website: http://www.vnci.nl

VNP

De Koninklijke Vereniging van Nederlandse

Papier- en kartonfabrieken (VNP) is de branche-

vereniging van alle 26 papier- en kartonfabrieken

in Nederland. De Koninklijke VNP is erop gericht

om de papier- en kartonindustrie in Nederland

te maken tot een industrie die milieuvriendelijk,

innovatief en aantrekkelijk is.

Het speelveld van de Koninklijke VNP is zowel

nationaal als internationaal. Naast een groot

netwerk binnen de papier- en kartonindustrie

hebben we veel contact in binnen- en buitenland

met ambtenaren, Europarlementariërs en verte-

genwoordigers van allerlei instanties, instellingen

en organisaties. De Koninklijke VNP houdt zich

bezig met de actuele thema’s die spelen binnen en

rondom de papier- en kartonindustrie.

De Nederlandse papier- en kartonindustrie kent in

totaal 26 productielocaties die direct werk bieden

aan ca. 6000 werknemers. In de totale papier- en

houtgerelateerde keten werken zelfs meer dan

140.000 mensen. Samen waren de papierfabrieken

Page 90: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

89

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IND

US

TR

Y

in 2005 goed voor een productie van 3,47 miljoen

ton papier en karton.

De Nederlandse productie genereerde in 2005

een omzet van 2,0 miljard euro. Gemeten naar

productiehoeveelheden waren de verpakkings-

papieren het sterkst vertegenwoordigd met 56%,

gevolgd door de grafische papieren met 40%

en de huishoudelijke en sanitaire papieren met

4%. De Nederlandse papier- en kartonindustrie

heeft een sterk internationaal karakter. Ruim

70% van de totale Nederlandse productie werd

geëxporteerd. Hiervan blijft 90% binnen Europa.

Bovendien zijn slechts 4 papierfabrieken in

Nederlandse handen, de rest is in handen van

buitenlandse concerns.

Telefoon: 020-6543055

Website: http://www.vnp-online.nl

VNSI

De Vereniging Nederlandse Scheepsbouw

Industrie (VNSI) behartigt de belangen van de

Nederlandse maritieme maakindustrie.

VNSI ondersteunt individuele bedrijven op het

gebied van arbo en milieu, onderwijs, techniek,

regelgeving, onderzoek en ontwikkeling, statistiek

en scheepsfinanciering. Daarnaast werkt VNSI

intensief samen met organisaties die actief zijn in

de branche. Onlangs heeft VNSI haar strategienota

Dutch LeaderSHIP 2015 uitgebracht. Klik hier

voor een impressie van de Dutch LeaderSHIP-film.

Nederland is van nature verbonden met het water.

60% van de bevolking leeft onder het zeeniveau.

De nabijheid van water biedt tal van kansen voor

economische groei, werkgelegenheid en duur-

zaamheid. Het maritieme cluster biedt met een

totale toegevoegde waarde van ruim € 12 miljard

werk aan bijna 200.000 mensen. De scheepsbouw

is de centrale spil in het maritieme cluster. Zij

biedt werkgelegenheid aan 50.000 mensen in

de Nederlandse maakindustrie. De Nederlandse

scheepsbouw speelt een centrale rol in de

verspreiding van kennis binnen de maritieme

bedrijfstak.

De scheepsbouw is een sector met perspectief

voor de toekomst. De stijgende waterspiegel en

het tekort aan leefruimte biedt kansen voor grote

baggerwerken. Het vervoer over de rivieren en

de zee zal toenemen door de steeds grotere con-

gestie in het wegvervoer. Door een toenemende

vraag naar olie en gas groeit de offshore-industrie

gestaag. De recreatie op het water zal toenemen

en hiermee ook de vraag voor jachten. De visserij

zal zich ontwikkelen met alternatieven zoals vis-

kwekerijen op de Noordzee en de defensie indu-

strie richt zich steeds meer op kleinere conflicten

en kustbescherming, waardoor ruimte ontstaat

voor nieuwe innovatieve concepten.

Samen met bedrijven, overheid en politiek moe-

ten we kansen kapitaliseren op gebieden waar

Nederland goed in is. Samen innovatief en grens-

verleggend bouwen aan een sterke scheepsbouw-

industrie, die met haar toeleveranciers staat voor

stabiele werkgelegenheid en unieke landseigen

kennis en kunde van maritiem ondernemen. De

Nederlandse scheepsbouw heeft de mensen, de

technologie, de kennis en de strategie om leidend

te zijn in een bloeiende mondiale industrie. Nu en

in de toekomst.

Telefoon: 079-3531165

Website: http://www.vnsi.nl

Page 91: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

Bijlage 4: ING sectorstudies90

TH

EM

AS

TU

DIE

MY

IN

DU

ST

RY

n Decentrale overheden II, oktober 2006

n Woningcorporaties, september 2006

n Themastudie Groothandel 2010, juni 2006

n Themastudie Productieverplaatsing,

mei 2006

n Accountantskantoren, april 2006

n Projectontwikkeling, maart 2006

n ICT, december 2005

n Mode, november 2005

n Kunststofindustrie, november 2005

n Voedings- en genotmiddelenindustrie,

november 2005

n Televisie, oktober 2005

n Themastudie Waarde van flexibiliteit,

oktober 2005

n Groothandel AGF, september 2005

n Handel in Medische Hulpmiddelen,

augustus 2005

n Flexmarkt, juni 2005

n Themastudie Succesvol produceren in

Nederland, maart 2005

n Autoretail, februari 2005

n Elektrotechnische groothandel, januari 2005

n Themastudie Woninginrichting (van aanbod-

naar vraagketen), december 2004

n Gemeenten, november 2004

n Incassobureaus en gerechtsdeurwaarders-

kantoren, november 2004

n Pensioenfondsen, november 2004

n Melkveehouderij, september 2004

n Financiële bemiddeling, juni 2004

n Sierteeltgroothandel, juni 2004

n Onderwijs, februari 2004

n Levensmiddelendistributie groot- en detail-

handel, februari 2004

n Internationale groupage, januari 2004

n Bouwmaterialen, november 2003

n Touroperators en reisbureaus, oktober 2003

n Aanbieders facilitaire diensten,

september 2003

n Advocatuur en notariaat, juli 2003

n Farmaceutische groothandel en apotheken,

juni 2003

n Ritplanning, juni 2003

n Hotellerie, mei 2003

n Transport & logistiek “Strategisch op weg naar

een beter rendement, maart 2003

n Bouw, februari 2003

n Chemie, december 2002

n Woninginrichting, november 2002

n Fysieke distributie, november 2002

n Woningcorporaties, oktober 2002

n Mode, oktober 2002

n Verpakkingsindustrie, september 2002

n Transport & logistiek 2002, juli 2002

n Koeriers, expres- en pakketdiensten, juli 2002

n Metaalproducten- en machine-industrie,

juni 2002

n Groothandel AGF, mei 2002

n Leisure deelmarkten, januari 2002

n Grafimedia, januari 2002

Reeds eerder in de reeks ING Sectorstudies zijn verschenen:

Page 92: ING My Industry: Dutch Manufacturing 2010, nov 2006

@#A

My In

du

stry - Du

tch M

anu

facturin

g 2010

@#A