Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewZe is historisch omdat ze de wereld...

28
EUROPEAN FOREIGN POLICY Samenvatting required reading

Transcript of Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewZe is historisch omdat ze de wereld...

EUROPEAN FOREIGN POLICY – SAMENVATTING REQUIRED READING

EUROPEAN FOREIGN POLICY

Samenvatting required reading

2018-2019Daan Delespaul

22sdfbjsfkjb

InhoudsopgaveINFORMAL DIVISION OF LABOUR IN EU FOREIGN POLICY-MAKING3THE EU CYBER DIPLOMACY TOOLBOX: TOWARDS A CYBER SANCTIONS REGIME?5THE DECENTRING AGENDA: EUROPE AS A POST-COLONIAL POWER6SOUTERN BARBARIANS? A POSTCOLONIAL CRITIQUE OF (E)UNIVERSALISM7FINANCIAL MARKETS MATTER MORE THAN FISCAL INSTITUTIONS FOR THE SUCCES OF THE EURO8FAILING FORWARD? THE EURO CRISIS AND THE INCOMPLETE NATURE OF EUROPEAN INTEGRATION10SOCIAL FORCES, STATES AND WORLD ORDERS: BEYOND INTERNATIONAL RELATIONS THEORY (p. 126-130)11FROM A DECENTRING AGENDA TO A DECENTRED ANALYTICAL PRAXIS: ANALYSING EUROPEAN FOREIGN POLICY IN A NON-WESTERN AND POST-WESTERN ORDER12LESSONS FOR EU DIPLOMACY FROM AN OUTSIDE-IN-PERSPECTIVE (p. 234-239)15INTERNATIONAL POLITICS: A FRAMEWORK FOR ANALYSIS15INTRODUCTION TO RESEARCH TRADITIONS16THE EU, STRUCTURAL DIPLOMACY AND THE CHALLENGE OF LEARNING17MARKET POWER EUROPE18CIVILIAN POWER EUROPE: REVIEW OF THE ORIGINAL AND CURRENT DEBATES19NORMATIVE MARKET EUROPE: THE EU AS A FORCE FOR GOOD IN INTERNATIONAL SPORTS GOVERNANCE20THE EUROPEAN UNION AND CIVILIAN CRISIS MANAGEMENT AFTER LISBON21

INFORMAL DIVISION OF LABOUR

INFORMAL DIVISION OF LABOUR IN EU FOREIGN POLICY-MAKING

TOM DELREUX en STEPHAN KEUKELEIRE

Het politieke sturen van het buitenlands beleid van de Europese Unie wordt vaak bepaald door een selecte, informele groep van actoren. Dit wordt aangeduid onder de term informal division of labour, waar de theorie van de formele frameworks stevig afwijkt van de praktijk.

Informele afspraken in foreign policy-making van de Europese Unie

Onder buitenlands beleid wordt het geheel aan Unie activiteiten gericht op de externe omgeving bedoeld. De formele regels bepalen daar vaak niet volledig de praktijk, en dat beleid moet dan ook gezien worden als een combinatie van dat formele beleid en informele impulsen. Een van die informele elementen is de gewoonte bepaalde dossiers door een set actoren te laten leiden, bijvoorbeeld de lidstaten die deel uitmaken van de VN-Veiligheidsraad. Het verschil is daar wel dat de EU op zich geen forum voor buitenlands beleid is, maar een actor op zichzelf.

Informal division of labour moet onderscheiden worden van de formele groepsvormingsopties die binnen de EU bestaan, zoals de enhanced cooperation-formule, permanente gestructureerde coöperatie of de delegatie aan groepen die de Raad voor implementatie van regelgeving kan toewijzen. Het is bovendien niet beperkt tot agenda-setting of leiderschap in buitenlands beleid, bijvoorbeeld in het geval van het Normandiëformat in Oekraïne.

Het voordeel van het informele karakter is dat de efficiëntie erbij gebaat is. Anderzijds bestaan er natuurlijk problemen op vlak van democratische legitimiteit. De auteurs menen echter dat de legitimiteit indirect wel verhoogd kan worden in de ogen van de lidstaten zelf en de derde landen.

Hoofdonderhandelaars in klimaatzaken en core groups bij crisismanagement

De volgende paragraaf geeft twee voorbeeld van informal division of labour, een voor klimaatzaken en een voor crisismanagement.

Klimaat

Voor klimaatbeleid geldt de formele regel dat de Unie vertegenwoordigd wordt door de Commissie en de voorzitter van de Raad. In praktijk geldt dit systeem enkel voor de vertegenwoordiging naar buiten, aangezien ook de lidstaten een rol spelen bij de uitbouw van het de onderhandelingen. Het informele systeem kwam op gang tijdens het zwakke voorzitterschap van Ierland in 2004. Sinds 2014 wordt de Unie voor klimaatzaken zo vertegenwoordigd door drie toponderhandelaars van de Commissie, Duitsland en het VK. Zij bieden meer duurzaamheid dan het zesmaandelijkse voorzitterschap.

De laatste jaren ontstaan er veel meer EU groups op klimaatconferenties. Dit is een groep met deze drie hoofdonderhandelaars, vijf track co-ordinators (twee van de Commissie, twee van de president van de Raad en één van Duitsland), en nog eens achttien track co-ordinators van de lidstaten. Deze praktijk vermindert het aantal betrokken lidstaten tot tien, met de Commissie als 29ste lidstaat.

Crisismanagement

Voor crisismanagement beslist de Raad unaniem na aansturing van de Europese Raad. De uitvoering gebeurt dan door de Hoge Vertegenwoordiger, de EEAS en de lidstaten. In praktijk zien we dat een groep lidstaten vaak de leiding neemt, zoals de EU3 (VK, Frankrijk, Duitsland en de HV) en bij het Normandiëformat (Duitsland en Frankrijk), maar ook bij minder gepolitiseerde contexten voor kleinere staten zoals in Afghanistan en de DRC.

Een voorbeeld is de EU core group voor Somalië uit 2004, bestaande uit het VK, Zweden, Italië en de Commissie. Initieel waren ook Duitsland, Frankrijk en Finland betrokken, maar zij trokken zich terug toen hen gevraagd werd een grotere diplomatieke en financiële inspanning te leveren. Later werd ook het Nederlands voorzitterschap betrokken en de Secretaris-Generaal van de Raad. De groep werd door de raad erkend in 2006.

Het doel van deze groep was tweeledig: ten eerste wilde ze de aandacht voor het probleem hoger op de Europese agenda brengen, ten tweede wilde ze een platform worden voor intensieve consultatie omtrent het conflict, ook voor internationale actoren. Door de militaire interventie van Ethiopië in 2006 werden de werkzaamheden van de de groep stopgezet.

De verschillende vormen van informal division of labour

Informal division of labour is een breed gegeven, dat werkt volgens verschillende dimensies.

Activerende factoren (dimensie 1)

Drie factoren in het bijzonder zetten actoren wel of niet aan een centrale rol binnen de groepsvorming op te nemen: belangen, expertise en capaciteiten. Belangen zetten een actor ertoe aan een grotere rol te willen opnemen zodat ze een grotere invloed kunnen hebben op het beleid. De actoren die niet meegaan in het proces missen vaak belangen of zijn simpelweg niet geïnteresseerd. Ten tweede zien sommige actoren ook wel in dat dit belangrijke zaken zijn voor bepaalde lidstaten, en dus laten ze hen gaan zolang zij hetzelfde kunnen doen in andere zaken.

Startpunt (dimensie 2)

Hoe ontstaat een informele groep? In een eerste geval kan de EU een kerngroep aanduiden via een informele beslissing en daaraan haar bevoegdheden delegeren. Actoren kunnen zichzelf ook aanwijzen door actief haar capaciteiten te promoten. Vaak is het een combinatie van de twee: een aantal actoren die zich voorstellen en worden aangewezen voor een taak omdat de andere actoren geen belangen hebben.

Onderwerp (dimensie 3)

Vaak krijgen deze groepen taken van beleidsvoorbereiding of beleidsimplementatie, bijvoorbeeld de rol van onderhandelaar, toegewezen.

Institutionele inbedding (dimensie 4)

Informele groepen kunnen ontstaan binnen of buiten het institutionele framework van de EU. Groepen kunnen ook geleidelijk loskomen van de EU, in dat geval ontstaat een heel eigen vorm van intergouvernementele samenwerking. De informele groepen kunnen ook binnen de context van internationale organisaties voorkomen, war ze de Unie gedeeltelijk vertegenwoordigen.

Exclusiviteit (dimensie 5)

Sommige groepen staan open voor nieuwe actoren, voor zover de nieuwe leden een voldoende engagement kunnen leveren. Deze groepen zijn evoluerend, in tegenstelling tot gesloten groepen die stabiel blijven.

Duurzaamheid (dimensie 6)

Dit hangt ten dele af van het onderwerp van de groep. Sommige groepen hebben een onderwerp dat van blijvende duur is (bijvoorbeeld klimaat), terwijl anderen zich richten op specifieke ad hoc problemen die snel kunnen worden verholpen. De groepen zelf zijn vaak een robuuste en gekende structuur in de Unie en zullen daardoor vrij lang aanblijven.

De effecten van groepsvorming op effectiviteit en legitimiteit

Groepsvorming kan de interne en externe effectiviteit én legitimiteit van de Unie versterken. Op intern vlak kan een groep een deadlock in de besluitvorming vermijden. Dit zal echter maar het geval zijn voor zover de problematiek niet verder gepolitiseerd wordt. Naarmate de politieke actoren zelf betrokken geraken (bijvoorbeeld minister of staatshoofden), des te moeilijker het wordt om tot een consensus te komen. De externe effectiviteit van de EU wordt vaak beoordeeld op de mate dat zij met één stem kan spreken. Zo kan zij inspelen op dynamische en flexibele uitdagingen in de externe omgeving, op basis van grotere expertise en belangen.

In de literatuur wordt vaak aangenomen dat deze effectiviteit dan enkel kan toenemen ten koste van de legitimiteit van de Unie op zich; de bevindingen in dit artikel spreken dat echter tegen. De legitimiteit van de Unie zal immers slechts, zowel intern als extern, toenemen naarmate haar attractiviteit als speler op het buitenlands vlak toeneemt, niet naarmate het democratisch karakter toeneemt. Informele groepen kunnen de EU als actor voor buitenlands beleid aantrekkelijker maken voor de lidstaten zelf (interne legitimiteit). Dat vereist dan wel dat deze groepen niet gesloten zijn. Aangezien de sterkte van dit beleid verbetert, en de derde landen niet altijd gebaat zijn bij de formele structuur van de Unie, verhoogt ook de externe legitimiteit bij de groepsvorming.

CYBERDIPLOMATIE EN DE EU

THE EU CYBER DIPLOMACY TOOLBOX: TOWARDS A CYBER SANCTIONS REGIME?

ERICA MONET en PATRYK PAWLAK

Ondanks de pleidooien voor stabiliteit in de cyberspace, blijken cyberactiviteiten een steeds grotere invloed te creëren op de internationale politiek. Ook EU-lidstaten werden reeds het slachtoffer van diverse cyberaanvallen van derden, vaak gericht op kritieke infrastructuur. In 2017 kwamen EU-leiders overeen een diplomatiek antwoord tegen deze aanvallen te bieden in de vorm van de Cyber Diplomacy Toolbox (CDT), dat de lidstaten reactieve capaciteiten voor cyberaanvallen moet bieden. Onder haar instrumenten bevinden zich ook sancties.

Normen en sancties: huidige status

Experten zijn het erover eens dat cyberaanvallen een schending van artikel 2.4 van het VN-Verdrag uitmaken, waarin staten afspreken zich niet te moeien met interne aangelegenheden. Omdat de VN het er niet over eens geraakt wat de invulling van concrete sancties voor dit gedrag zou kunnen inhouden, ligt de verantwoordelijkheid bij individuele staten, of groepen van staten. Voorts niet ongewoon gezien 70% van de sancties van de VN voortbouwen op individuele sancties. De VSA is het eerste land dat zulke sancties toepaste, tegen Noord-Korea na hun aanval op Sony in 2015. Later volgde sancties tegenover Rusland na hun inmenging in de verkiezingen van 2016.

EU-sancties en cyber

Met 37 huidige sancties is het duidelijk dat de EU dit medium genegen is wanneer diplomatie faalt. Het TEU geeft haar daarom ook de bevoegdheid zulke restrictieve maatregelen te nemen in lijn met het CFSP. De Raad heeft daarnaast richtlijnen uitgewerkt voor hun toepassing. Wanneer de EU zulke sancties invoert, volgen vaak andere landen, meestal toekomstige leden of EFTA-lidstaten. Op die manier kan het dus ook inspirerend werken voor de VN.

Sancties moeten passen binnen de bredere context van het buitenlands beleid van de Unie. Restrictieve middelen moeten met andere woorden altijd gekoppeld worden aan andere diplomatieke middelen. Daarbij moet het doel van zulke sancties ook vooraf bepaald zijn: signaleren, dwingen of inperken? De sancties moeten in lijn met het internationaal recht ook proportioneel zijn, hetgeen niet evident is in cybercontext aangezien dit moeilijk te bepalen is. Sancties zijn ook niet enkel politiek en dus is samenwerking met de industrie en private sector noodzakelijk. Tot slot moet ook de economische en politieke kost van deze maatregelen nauwkeurig in kost worden gebracht. Zo veroorzaken sancties vaak tegensancties en is er een reëel risico voor een rally around the flag-effect.

Mogelijke weg vooruit

In eerste instantie moet geïnvesteerd worden in betere middelen om af te leiden vanwaar een cyberaanval komt. Sancties toewijzen aan een regime dat geen verantwoordelijkheid draagt zou immers kritiek oproepen. Verdere sancties moeten ook in lijn liggen met de middelen uit het CDT. De VSA heeft bovendien al opgeroepen voor een globaal kader voor cyberdefensie, de EU zou haar CDT dus kunnen versterken met de hulp van gelijkgestemde landen.

DECENTRALISERING IN EUROPEES BUITENLANDS BELEID

THE DECENTRING AGENDA: EUROPE AS A POST-COLONIAL POWER

NORA FISHER ONAR en KALYPSO NICOLAÏDIS

Europese auteurs gaan vaak uit van een soort ‘eurocentrisme’ in hun denken, wat voorbij gaat aan het feit dat veel van de Europese staten juist zijn opgebouwd door het werk van de rest van de wereld. De ‘normative power’ visie van Europa zal zo op lange termijn onhaalbaar zijn, net als het idee van regionale hegemonie, omdat ze uitgaat van een foute visie op globale macht. De rest van de wereld vraagt de EU immers om hun verantwoordelijkheid te nemen om het verleden te compenseren. Tot op het heden neemt Europa die rol niet op en is ze zelfs eerder contraproductief daartegen, vanuit een neokolonialistische visie. De auteurs pleiten voor een paradigmawissel in de studies van Europa, naar een ‘decentralisation’.

Provincialisering: de mythe van de ‘beste’ beschaving in vraag stellen

Theoristen in internationale relaties hebben tot op het heden geen systemen uitgedacht om niet-Europese frameworks te kaderen. Provincialisering wordt bovendien gehinderd door drie factoren. Ten eerste is de wetenschappelijke grammatica niet toegepast op de internationale context, en het is moeilijk nieuwe termen te introduceren. Ten tweede verkeert Europa in een identicaire crisis en is het moeilijk om een decentraliserende agenda door te duwen. Tot slot gaat de westerse wereld foutief uit van het belang van speech acts, zoals ‘verveiliging’ van de Kopenhagens School. Deze zijn in internationale context veel minder van belang.

Engagement: het leren kennen van de ander

De niet-Europese kaders moeten actiever worden onderzocht. Hoe kijken andere omgevingen naar de internationale orde en de rol van de EU daarin? Is zij daarin een markt of een politieke entiteit? En geldt zij als voorbeeld of een rivaal? Maar de vraag moet uiteindelijk niet zijn wat zij van ons denken, maar wat ze überhaupt denken. Narcisme zit immers ingebakken in het Europese denken en vaker wordt een engagement defensief gebruikt om het eigen handelen te staven.

Door niet te engageren met een tegenspeler riskeert het westen bovendien veel te verliezen. Amerikaanse denkers zien Chinees buitenlands beleid zo binnen het offensief realisme, terwijl binnenlandse teksten eerder wijzen op normatieve macht.

Reconstructie: hoe moet een postkoloniale macht handelen?

Men moet zich de vraag durven stellen hoe de EU kan worden herdacht in gedecentraliseerde termen. Hoe ziet de EU eruit in andere normen? Als de EU zich werkelijk als een normatieve macht wilt opstellen moet het deze perspectieven immers ook in overweging nemen. Deze evolutie begint door het idee van Europa te hervormen na een kritische reflectie over haar historische collectieve herinnering. Die herinnering start vanuit de ‘burgeroorlog’ in Europa van Wereldoorlog II waarbij de staten uiteindelijk bijeenkomen in een unie. Dat perspectief heeft echter geen oog voor andere aspecten uit het verleden, zoals de koloniale onderdrukking die deze landen eveneens veroorzaakten. Zo was de oprichting van de EEG voor Charles de Gaule oorspronkelijk net een manier om met de decolonisatie van Algerije om te gaan.

Wat zou zulke herformulering nu inhouden? In eerste instantie moet de EU zich de vraag stellen hoe het imperatief van solidariteit niet enkel binnen de Unie als besluitvormingsproces kan worden gebruikt, maar ook daarbuiten. Ook moet de EU in haar samenwerkingsakkoorden de tegenpartij meer autonomie gunnen. De empowerment moet ook gelden ten aanzien van onderdrukte groepen binnen staten overal ter wereld.

SOUTERN BARBARIANS? A POSTCOLONIAL CRITIQUE OF (E)UNIVERSALISM

KALYPSO NICOLAIDIS

Zie ook powerpoint Toledo

Het herontdekken van Europa

Europa is gebouwd op de gedachte de oorlog van 70 jaar geleden te vergeten. Waar echter geen rekening mee wordt gehouden in het concept van Europa is het koloniale verleden dat veel van haar staten droegen. Nochtans is dit een belangrijke factor als Europa zich echt wil profileren op het wereldtoneel.

De EU werd opgericht met de gedachte van een radicale breuk met een verleden van oorlog en nationalisme. Een tweede aspect was echter ook de vorming van een soort collectief kolonialisme, zoals Nkrumah het omschreef. De soevereiniteit van de lidstaten werd samengevoegd om zo ook de kolonies samen te voegen en een systeem via collectief management voor de kolonies te ontwikkelen. Er kwam zelfs een idee van Eurafrikanisme, waar de gemeenschappelijke exploitatie van Afrika werd gepromoot om de Europese industrieën te bevoorraden. Om die reden werd Algerije als een eerste ‘territorium’ bij de Unie gevoegd. Dat dat land ooit deel uitmaakte van de Unie wordt door eurofielen van vandaag vaak vergeten.

De Europese machten verschoven hun aandacht naar Europa zelf, hetgeen vooral voor het VK moeilijk te verteren bleek. De EU werd zo al snel een systeem waarin de lidstaten ontwikkeling van de voormalige kolonies konden promoten, maar tegelijkertijd hen strategisch en economisch uit te buiten. De EU maakte daarin gebruik van economische banden in haar diplomatie, anders dan de VSA die sneller naar militaire dwang greep. De ambities van Europa veranderden bij het Verdrag van Maastricht, waarin de lidstaten aangaven democratie en de rechtstaat in derde landen actief te willen promoten. De oude winstagenda van de EU werd zo omgevormd in een agenda van partnerschap en promotie van good governance. Dat geven ook onderhandelaars uit Afrika aan, die al langer de koloniale toon van de EU hekelen.

De natuur van het Europese project

‘EUniversalisme’ is het geloof dat de waarden en normen van de EU ok elders in de wereld kunnen worden toegepast. Universalisme is het geloof in universele normen en waarden die ieder als correct ervaart. Europa heeft dit historisch steeds als haar project voor de wereld gezien. De auteur verwijst hiernaar als unilateraal universalisme omdat het maar door één actor wordt gepromoot. Een harde versie van EUniversalisme meent dat de EU zulke waarden best actief promoot, een zachte versie meent dat de EU het best universalistische normen promoot.

Dit idee komt historisch voort uit een idee van exceptionalisme. Als Europa haar normatieve macht als een morele macht wilt zien betoneert ze ethiek in een grondwet. Zulke identiteitspolitiek is nu net wat Europa wilt ontwijken.

Europa als ontwikkelaar van standaarden

EUniversalisme bouwt verder op een traditie van een Europa dat zichzelf ziet als de leidende macht die beschaving brengt aan andere culturen. De wortels daarvan liggen in het katholicisme, dat na de secularisering vertaald werd in een ambitie cultuur te brengen naar achtergestelde volkeren. Zelfs de meest progressieve denkers meenden daarbij niet dat deze achtergestelde volkeren deel konden uitmaken van het internationale systeem. Een pan-Europees gedachtegoed was zo een manier om harmonie in de interne diversiteit te bewaren en extern optreden te verantwoorden. Daarnaast werkte ze ook een ‘standaard voor beschaving’ uit, waaraan landen moesten voldoen om deel uit te maken van de internationale gemeenschap. Een universalistische opvatting vereist ook een besef van legitimiteit met name dat het correct is deze waarden te exporteren. De EU vond dat ze die legitimiteit had naar haar oostelijke buren toe, net als de VSA meende dat ze dat naar haar westerse buren had. De EU heeft haar standaarden, in tegenstelling tot de VSA echter geëxporteerd naar de rest van de wereld.

Provincialisering van Westfalen: van hiërarchie naar onderhandelde soevereiniteit?

Maar het Europese model gaat verder dan dat. Ze ambieert immers ook een herziening van het soevereiniteitsconcept in lijn met haar eigen visie. Na Wereldoorlog II bestond er een soevereiniteitsconcept van twee klassen: er waren de Westfaalse Europese staten en de landen in de periferie daarrond, en daarnaast een imperiaal systeem van ontkende of ingeperkte soevereiniteit voor kolonies. De oprichting van de EU vond plaatst in de geest van de evolutie van dat tweeledig systeem en creëerde een nieuwe dynamiek van gemeenschappelijke interferentie. Sommigen zien zelfs hetzelfde patroon van voor Wereldoorlog II, waarbij de West-Europese staten hun invloed over Zuid- en Oost-Europa uitoefenen. Eindelijk nu haar eigen Westfaalse systeem van soevereiniteit zo de hele wereld bereikte, kwam de Unie met een nieuwpatroon van samenwerking.

Net nu men dit nieuwe patroon ontwikkelde, meende Europa opnieuw dat zij haar systeem moest verspreiden over de wereld. De rest begrijp ik echt voor geen meter.

MONETAIRE EN FINANCIËLE SAMENWERKING IN DE EUROPESE UNIE

FINANCIAL MARKETS MATTER MORE THAN FISCAL INSTITUTIONS FOR THE SUCCES OF THE EURO

ERIK JONES

The conventional wisdom is that many of Europe’s recent economic woes derive from the incomplete construction of the euro. A currency needs a ‘fiscal union’ with common institutions, uniform or comparable tax rates, a treasury, and a finance minister capable of exercising both discretion and discipline in equal measure. Since the euro does not have these things, so the argument goes, it is no wonder that it generated less stability than conflict. With hindsight that was always going to be the case. Moreover, some of the stauncher advocates of this conventional wisdom insist, it is easy to find voices that long-ago raised concerns about the pace of monetary integration. The reckless determination of European politicians to embrace a half-baked single currency sowed the seeds for inevitable disaster. This conventional wisdom is misleading. Currencies can exist without shared fiscal institutions. Moreover, the mechanism behind the crisis had little to do with monetary integration and instead derives from the integration of financial markets.

Monetaire unies vereisen geen fiscale unie

The conventional wisdom about the importance of having a fiscal union to pair with a monetary union draws broadly on the example of the United States. The suggestion is that the euro area would not have split between core and periphery during the financial crisis if common fiscal institutions had been in place: the automatic flow of taxes and transfers across countries would have stabilised incomes in those member states that were hardest hit; a legitimate and accountable Treasury capable of adjusting policy in a timely manner could have done the rest. the US federal fiscal system does not transfer income across states. It transfers income across people and over time. What this means in practice is that there is no meaningful statistical relationship between federal transfers per capita and median household income from one state to the next.

If the US federal fiscal system does not transfer income across states, then it is unlikely that it can stabilise state economic performance in the event of a crisis.

Dat de federale overheid op inkomen en niet staten taxeert heeft twee belangrijke gevolgen. Ten eerste zet dit hen aan zich op andere inkomstbronnen te beroepen, die minder variëren (wat inkomsttaksen wel doen). Ten tweede zet dit staten aan te besparen op momenten dat ze eigenlijk (cyclisch gezien) zouden moeten uitgeven, wat ingeval van een crisis niet voordelig is.

De perceptie in Amerika is dat het systeem oneerlijk is; rijkere staten subsidiëren immers de zwakkeren, en die zwakkeren kunnen niet voldoende uitgeven omdat de centrale overheid te weinig toewijst. Ditzelfde argument is bovendien zichtbaar bij veel separatistische regio’s over de wereld. Bij de Duitse casus was een fiscale unie zo enkel mogelijk als de federale overheid een grotere verantwoordelijkheid nam. Allemaal argumenten voor een monetaire, doch geen fiscale Unie.

Maar monetaire unies hebben fiscale unies nodig?

Het argument voor een fiscale unie houdt steek in het geval dat een regio van de unie geraakt wordt terwijl een andere regio net in crisis is. Dit zou meestal de zwakste regio’s betreffen. Dit asymmetrische shockscenario is echter niet wat plaatsvond bij de meest recente crisis; die trof vooral de banken en een aantal Europese landen zijn juist rond die sector gebouwd. Andere Europese landen hadden enkel buitenlandse banken en werden daardoor meegetrokken door de Amerikaanse conjunctuur. Landen met een sterke binnenlandse bankensector, vooral in Zuid-Europa bleven initieel ongedeerd.

Naarmate de geldtoevoer voor investeerders afnam kwamen een aantal economieën, waaronder Ierland en IJsland, de problemen. Dit leek op een bankencrisis, maar in feite was dit een massale terugtrekking van fondsen uit het buitenland, toevallig belegd bij nationale banen. Een fiscale unie zou die dynamiek niet hebben tegengehouden, tenzij ze gebruikt werd om de internationale credibiliteit van deze landen te verhogen. De ECB pompte echter een hele hoop geld in deze economieën die de investeerders er op korte termijn weer uit kregen.

De Unie kwam overeen voortaan een gezamenlijk antwoord te formuleren en de banken op Europees vlak te redden. Daarnaast kwam er een overkoepelend inspectiesysteem dat de noodlijdende banken vroeger moet signaleren. Een verdere evolutie werd tegengegaan uit vrees voor risicovol beleid vanuit de banken zelf. Desondanks werd erkend dat het behoud van de euro afhankelijk was van zulke mechanismen, of te wel het onderbrengen van de banken in een bankenunie. Het doel is niet om regionaal inkomen te stabiliseren, maar financiële stabiliteit te bekomen.

Een pleidooi voor de bankenunie

De ECB mag dan Griekenland niet gered hebben, ze vermeed wel dat de crisis zich verspreidde naar andere Europese lidstaten. Zulke sterke nationale bank vindt men in andere staten nauwelijks en is een troef. Een land als Denemarken heeft een te beperkte nationale bank om haar eigen bankensector bij een crisis te redden en moet dan ook pleiten voor een toetreding tot de bankenunie. Dit is ook een les voor het VK.

FAILING FORWARD? THE EURO CRISIS AND THE INCOMPLETE NATURE OF EUROPEAN INTEGRATION

ERIK JONES, DANIEL KELEMAN en SOPHIE MEUNIER

De Eurocrisis van 2008 was het gevolg van de incomplete EMU. Doordat de EU steeds overeenkomt met een lowest common denominator werden enkele landen op de rand van bankroet gebracht. Het probleem is dat de Unie de regulering van grensoverschrijdende banken overliet aan de lidstaten zelf. De Centrale Bank kreeg maar een beperkte stem in de coördinatie van fiscaal beleid en voorzag maar beperkte bevoegdheden om de macro-economische tendens in de lidstaten te bepalen. Beleidsmakers namen inmiddels incrementele stappen om deze Achilleshiel te beschermen, maar doen nooit meer dan voldoende en laten daardoor ruimte voor diepere, structurele hervormingen.

Het is vooralsnog onbekend waarom de EU-leiders opteren voor oplossingen die de crisis vertragen in plaats van hem op te lossen. De auteurs gaan hiervoor uit van een liberaal intergouvernementalistisch perspectief in de traditie van Moravscik. Het is opvallend hoe de EU-leiders in die context steeds meer voor integratie kiezen en zo vooruit strompelen, vandaar de titel. Dit intergouvernementalisme wordt in het artikel gekoppeld aan neofunctionalisme.

Waarom overheden foute oplossingen opteren

Vanuit intergouvernementalistische opvatting maakt de EU-beslissingen op basis van de lowest common denominator na onderhandelingen in termen va winst en verlies. De uitkomst impliceert dus dat er enkele lidstaten niet verder wilde gaan dan de oplossing die inmiddels bestaat. Neofunctionalistische theorieën gaan uit van spillovereffecten in het monetair beleid die zo voor een graduele integratie zorgen. Deze theorie kan de halfslachtige uitkomst maar moeilijk verklaren, maar wel het incrementele proces. Bij intergouvernementalisme is dat juist omgekeerd.

Hoewel de twee theorieën ontologisch moeilijk vergelijkbaar zijn, menen de auteurs een combinatie van de twee te vereisen om de situatie het best te verklaren, waarbij het neofunctionalisme op lange termijn werkt en het intergouvernementalisme op korte termijn.

Lidstaten zien de overleving van de euro als essentieel voor het overleven van hun economie en de Unie in het algemeen. Omdat hervormingen in de lidstaten moeilijk te slikken zijn, wordt men vereist intertemporele afwegingen te maken. Dat betekent niet dat beleidsmakers per definitie tegen een hervorming zijn (al kan dat wel), maar vooral dat men ze door hun onpopulariteit liever uitstelt. Onvolledige hervormingen zullen in de logica van het neofunctionalisme echter toch steeds tot hervormingen leiden, dus dat verzet is vrij zinloos.

Vooruit struikelen naar de EMU

Toen de EMU in 1990 werd gelanceerd was ze op ten minste drie aspecten incompleet. Ten eerste werd besloten het budget van de Unie niet significant te verhogen en geen contracyclische maatregelen in te voeren die een transfer van rijke naar arme regio’s zou veroorzaken. In plaats daarvan werd het Stabiliteits- en Groeipact van 1997 ingevoerd om de staatsschuld onder controle te houden. Ten tweede werd arbeidsmigratie, hetgeen essentieel is bij een spontane vraagverhoging, niet actiever gestimuleerd. Ten derde was er geen controle van grensoverschrijdende banken en financiële transacties.

Zwakke en gefragmenteerde bankenregulering

Hoewel de gevaren van een kapitaalmarktintegratie zonder bankenregulering al jaren bekend waren kozen de EU-leiders toch voor zulk systeem. De bankenregulering werd afgewezen ten voordele van een gemeenschappelijk kader van regels en nationale beleidsverantwoordelijkheid. Het probleem was dan wel in hoeverre de lidstaten de activiteiten van hun banken in andere lidstaten zouden controleren. Op het einde van de jaren ’90 werd dat probleem ingezien en kreeg de ECB een grotere toezichtsrol, maar deze werd uiteindelijk afgewezen. Het alternatief, het multi-level ‘Lamfalussy’ proces vertrok van de nationale zelfregulering met een grotere aandacht voor coördinatie via het Comité van Europese Bankensupervisie (CEBS), een adviesorgaan. Hoewel de gebreken van dat compromis reeds toen duidelijk waren, durfden de nationale leiders een sterkere regeling nationaal niet verkondigen. De bankencrisis zorgde voor functionele spillovers die een sterkere regulering in de hand werkte.

Europa’s halve antwoord: naar een bankenunie

De Unie kreeg af te rekenen met de laagste approval ooit en haar leiders kregen het verwijt achter de feiten aan te hollen. Toen de verschillende Spaanse regionale banken door de overheid werden samengevoegd tot Bankia – in een poging hen te redden -, kwam de Spaanse staat in een reëel risico tot bankroet. De oplossing moest de band tussen de lidstaten en de banken versterken, zonder hen op de rand van het bankroet te brengen. Er waren verschillende oplossingen, maar deze zouden alleen een serieuze hap ut de soevereiniteit en de budgeten van de lidstaten nemen. De beste optie was om directe kapitaalinjecties van het ESM (European Stability Mechanism) toe te staan, maar dat wilde Duitsland maar aanvaarden voor zover er er een overkoepelende supervisiestructuur op de banken kwam. De injecties kwamen er uiteindelijk en Europa leek gered, maar in haar euforie bleef het toezichtsmechanisme achter. Het was pas bij de bankencrisis in Cyprus dat de eurozone een verdere regulering terug op de agenda plaatste. De ‘eurobonds’, een ander mechanisme om crises te verhelpen, sneuvelde echter onderweg. Het is te vroeg om te zeggen of het minieme supervisieprobleem voldoende zal blijken om een toekomstige crisis te vermijden.

Dit proces van failing forward geeft een inkijk in het beslissingsvormingsproces van de EU en kan voorspellend werken voor andere domeinen van de Unie, zoals immigratie. Het grote nadeel van dit gebruik is dat incomplete hervormingen ontstaan, en de Unie extern overkomt als een stuurloos schip.

DECENTRALISERING VAN EUROPEES BUITENLANDS BELEID

SOCIAL FORCES, STATES AND WORLD ORDERS: BEYOND INTERNATIONAL RELATIONS THEORY (p. 126-130)

ROBERT COX

Sociale kennis is een vrij arbitrair gegeven en ook de studie van internationale relaties valt daaronder. Een van die aspecten is de opdeling tussen staat en civil society, die logisch was in de 18de en 19de eeuw, maar niet meer relevant bleek voor latere periodes. Buitenlands beleid wordt daardoor traditioneel bekken als de pure uiting van statelijke macht, maar heden ten dage zijn staat en civil society zodanig verweven met elkaar dat dit niet langer relevant is. Dat staten nog steeds als basiseenheid van veel theorieën voldoen, gaat voorbij aan een realiteit waarin er verschillende gradaties van staten zijn, naargelang belang van de maatschappij zelf.

Marxistische theorieën waren de eersten om het staatsbegrip te verbreden en de sociale dimensies ervan te versterken. De auteur pleit om de wereldsystemen op zich te bekijken. Statelijke macht mag niet onderschat worden, maar er moet ook aandacht zijn voor sociale fenomenen en hun bijdrage aan de ontwikkeling van de ontwikkeling van staten en de wereldorde.

Perspectieven en doelen

Theorieën zijn er altijd voor iemand en voor een bepaald doel. Een theorie mag dus nooit als een losstaand fenomeen worden bekeken, omdat ze vaak vasthangt aan een ideologie, en men daarom haar verborgen doel moet zien te vinden. Anderzijds dient een theorie om inhoud te geven aan de sociale wereld rondom ons en haar ten dele te verklaren. Wanneer die sociale realiteit verandert, moet een theorie dus eveneens worden aangepast. De theoreticus staat zo in constante dialoog met de realiteit.

Een theorie kan twee doelen dienen: het verklaren van problemen vanuit een bepaalde invalshoek, of anderzijds om een reflectie te bieden op het proces van theoretiseren op zichzelf. Op die manier kan men een probleem anders kaderen, hetgeen aanleiding geeft tot een nieuwe theorie.

Die eerste probleemoplossende theorieën heeft een gegeven wereld en probeert die wereld, met al haar instituten en relaties, te laten werken ondanks eventuele problemen. Het tweede doel leidt tot kritische theorie, kritisch in de zin dat het losstaat van de wereld en zich vragen stelt bij haar totstandkoming. Anders dan probleemoplossende theorieën vertrekt zij niet vanuit een vaste wereld, maar stelt ze die net in vraag. Ze is historisch omdat ze de wereld niet als gegeven aanvaardt, maar als een historisch proces van evolutie ziet. Probleemoplossende theorieën zijn net ahistorisch omdat ze uitgaan van een continue realiteit. Haar probleem is dat deze realiteit echter niet vaststaand is, maar zoals bij de kritische theorie, een evoluerend proces is. In die zien zijn probleemoplossende theorieën conservatief, en gebouwd rond een zekere ideologie en daarom waardengeladen.

Dat betekent daarom niet dat kritische theorie zich geheel weghoudt van de sociale realiteit. Haar doel is eveneens praktisch, maar haar invulling transcendeert de sociale orde van waaruit probleemoplossende theorieën vertrekken. Periodes van relatieve stabiliteit, zoals de Koude Oorlog, dienen daarbij probleemoplossende theorieën, terwijl men bij veranderingen naar kritische theorie en zal grijpen. Om predictieve stellingen te maken, zal men dus niet kunnen vertrekken vanuit bestaande theorieën.

FROM A DECENTRING AGENDA TO A DECENTRED ANALYTICAL PRAXIS: ANALYSING EUROPEAN FOREIGN POLICY IN A NON-WESTERN AND POST-WESTERN ORDER

STEPHAN KEIKELEIRE en SHARON LECOCQ

Diverse auteurs hebben reeds opgeroepen om een paradigmawissel door te voeren binnen het onderzoek naar internationale relaties dat meer aandacht heeft voor een multipolaire en gedecentraliseerde wereld. Ook voor Europees buitenlands beleid vertonen de huidige theorieën zo flink wat eurocentrisme, wat ervoor zorgt dat de discipline vrij hard op zichzelf gericht is. Onar en Nicolaïdis stellen een alternatieve aanpak voor, die door provincialisering (kritische reflectie van Europese rol in wereldgeschiedenis en haar assumpties omtrent de realiteit, of eurocentrisme), engagement en reconstructie een theorie kan opstellen van buitenaf. Hoe kunnen we dit nu omvormen in onderzoek?

Bouwstenen en uitdagingen

Deze paper legt zes co-constitutieve categorieën voor om tot zulke evolutie te komen.

DECENTRING

Provincializing

Engagement

Questioning Eurocentric accounts and the myth of Eurocentric civilizational primacy

Learning from the other and engaging with others’ perspectives and assumptions

Temporal decentring

· European benchmark dates and events

· Specific historical trajectory (modernisation paradigm, historicism)

· Specific perception of time

· Non-European benchmark dates and events

· Other developmental trajectories and pathways to “modernity” (hybridity)

· Other perceptions of time

Normative decentring

Pluralist or liberal norms

· Universality?

· Interpretation?

· Application?

· Prioritization/hierarchy?

· Responsibilities versus rights

· Individualism versus collectivism/relationality

· Secularism versus religiosity

Polity decentring

· State-centric bias (states and international organisations)

· Modernity bias

· Different types of polities (religion-, ethnicity- and warlordism-based)

· Patrimonialism (kin selection and reciprocal altruism)

Linguistic decentring

· English as lingua franca

· Stylistic criteria

· Reliance on English/Western sources

· Rough translations

· Non-Western languages

· Concepts’ meanings and interpretations

· Different manners of communication

Spatial decentring

· European/Western geographical features

· European/Western material situation

· Geographical features of other spaces

· Other spatial and material contexts

Disciplinary decentring

Constraints of

· Theoretical perspectives

· Research practices

· Positivist approaches

· Dominant use Western/European sources

Learning through

· Multi-disciplinarity

· Area studies (attention to descriptive work)

· Non-positivist approaches

· Local empirical work

Decentralisering is verre van evident aangezien de meeste auteurs enkel bekend zijn met westerse perspectieven. Een tweede gevaar is dat decentralisering zich maar zal toespitsen op enkele subcategorieën van onderzoek. Bovendien is het ook belangrijk geen onderscheid te maken tussen west en oost, maar eerder een synthese van de twee te vinden.

Temporele decentralisatie

Geschiedenis is van belang voor theoretische analyse, en een decentralisatie vereist een kritische reflectie op de Europese constructie van haar eigen verleden. Een belangrijk aspect daarvan is het arbitrair gebruik van enkele benchmark data doorheen de geschiedenis, bijvoorbeeld het Verdrag van Westfalen of 9/11. Uit deze gebeurtenissen trok Europa lessen voor haar buitenlands beleid, maar ook intern zijn enkele data, zoals het Verdrag van Maastricht of Lissabon, van belang.

Een tweede niveau van provincialisering houdt in dat rekening wordt gehouden met de path dependency die deze gebeurtenissen geven. Vaak worden zo niet-westerse landen geanalyseerd met inbegrip van sociale ontwikkelingen die eigenlijk puur westers zijn, of met concepten als ‘soevereiniteit’ die geen gelijke hebben in deze landen. Dit geeft een foutief beeld alsof iedereen in dezelfde richting gaat. Ook omtrent regionale integratie ziet Europa zich zo als het voorbeeld.

Engagement vereist dat we de dialoog aangaan met andere perspectieven. Ten eerste kan rekening worden gehouden met andere benchmark data binnen een lokalere context, bijvoorbeeld het Sykes-Picotverdrag voor Arabische landen. Anderzijds moet ook aandacht komen voor andere ontwikkelingstrajecten, los van Europese context. Daarin is het begrip ‘hybriditeit’ van belang, als zowel een product van, als een reactie tegen moderniteit (bv. Daesh dat moderniteit gebruikt (technologie en sociale media), maar anderzijds zich ertegen verzet in haar religieus conservatisme).

Normatieve decentralisatie

Een norm is een standaard van gepast gedrag binnen een gegeven identiteit, die ook afhankelijk is van de plaats. Aangezien het concept een zeker ruimtelijk en temporeel aspect is lijkt een universaliteit van normen onmogelijk, maar toch is dit waar men in Europa vaak vanuit gaat. Provincialisering houdt rekening met andere interpretaties voor normen.

De Europese normen bepalen de concepten uit art. 21 TEU, namelijk democratie, de rule of law, respect voor mensenrechten en vrijheid, etc. wat ook terugkomt in haar normatieve macht. Deze waarden zijn niet universeel en dat moet men ook aanvaarden. Daarnaast moet provincialisering ook een grotere aandacht beden voor hoe deze normen al dan niet geïnterpreteerd worden in andere contexten. Democratie is bijvoorbeeld een term met verschillende ladingen en kan zo op verschillende manieren opgevat worden.

Engagement vereist dat men de prioritaire normen van andere samenlevingen leert kennen, de specifieke interpretatie daarvan en hoe deze normen relateren aan de Europese interpretatie. Over het algemeen kunnen drie continuüms onderscheiden worden: het collectief ten aanzien van het persoonlijke, rechten ten aanzien van verantwoordelijkheden (bijvoorbeeld relationaliteit of eergevoel) en seculariteit ten aanzien van religiositeit.

Statelijke decentralisatie

Ook de staatsvorm en de structuren van hiërarchie en institutionalisering kunnen verschillen naargelang gemeenschap. Dit is onder meer essentieel voor concepten van legitimiteit, identiteit, loyaliteit en de verdeling van goederen.

Provincialisering van staatsvormen vereist een openheid naar andere dan een Westfaalse en moderniteitsblik op staten. Een Westfaalse visie heeft enkel aandacht voor staten en civil society in haar analyse, terwijl de moderniteitsbias invulling geeft aan aspecten van burgerschap. Dat gaat voorbij aan de grote evolutie in deze visies die op dit moment nog steeds aan de gang is. Door op zoek te gaan naar de historische wortels van deze begrippen kan men ook tot een betere conceptie van hun bestaan komen.

Engagement vereist een diepere kennis van andere staatsvormen. Dit kan inzichten geven in de rol van etniciteiten en religie in de staatsinrichting. Ook inzichten in minder formele aspecten van de staatsinrichting zijn van belang, bijvoorbeeld patrimonialisme, dat de promotie van de eigen familie in de staat omvat.

Linguïstische decentralisatie

Taal is altijd verbonden aan een specifieke beschaving en gedachtegang. Het Engels in het bijzonder is daarin problematisch omdat het niet volstaat om voldoende complexiteit uit te drukken (sure). Ten tweede gebruiken analisten van het EU-beleid vaak enkel de talen die binnen de EU gebruikt worden, terwijl de talen daarbuiten voor hen onbekend zijn. EU-relaties met zeg maar China kunnen daardoor slechts langs één kant onderzocht worden. Daardoor gaan ook veel unieke concepten in andere talen verloren.

Engagement impliceert een analyse van binnen dat linguïstische framework. Daarvoor zijn geschikte vertalers vereist, aangezien termen vaak breder zijn dan een simpele vertaling kan voorzien.

Ruimtelijke decentralisatie

Ruimtelijke decentralisatie focust op de geografische elementen binnen een maatschappij. Daarin spelen elementen als demografie, infrastructuur, militaire capaciteit en veiligheidsuitdagingen een rol. Provincialisering vereist dat men verder kijkt dan de specifiek Europese ruimtelijke context, zoals haar kleine staten met grote bevolking. Engagement vereist een kennis van de geografische aspecten van andere staten en de interne perceptie daarvan.

Disciplinaire en methodologische decentralisatie

De analyse van Europees buitenlands beleid is niet enkel ingebed in de globale westerse theoretische perspectieven van IR, maar is door hen ook gelimiteerd. Provincialisering geeft een openheid naar andere theorieën en erkent dat de westerse theorieën slechts gefundeerd zijn op concepten die typisch voor haar context zijn. Ook een kritische reflectie ten aanzien van westerse positivistische methodologieën hoort daarbij. Dat eurocentrisme is ook zichtbaar in het gebruik van bronnen voor een onderzoek.

Engagement volgt logischerwijs uit provincialisering: een grotere appreciatie van post-positivistische theorie in de analyse van Europa. Hoewel er geen globale niet-westerse studie van IR is kunnen concepten uit andere werelddelen wel behulpzaam zijn voor de studie ervan. Een andere ontwikkeling kan een grotere appreciatie van andere disciplines buiten IR zijn voor onderzoek.

LESSONS FOR EU DIPLOMACY FROM AN OUTSIDE-IN-PERSPECTIVE (p. 234-239)

STEPHAN KEUKELEIRE

Uitdagingen voor het diplomatisch system van de EU

Het is maar de vraag of het systeem voor buitenlands beleid van de EU voldoende is aangepast voor de uitdagingen van vandaag vanuit een outside-in-perspectief. De EU heeft zo nood aan specialisten voor specifieke regio’s om hun beleid uit te tekenen. Een tweede probleem is het gebrek aan personeel binnen de diplomatieke diensten dat de lokale talen machtig is. Daarvoor gebruikt men vaak lokaal personeel, hetgeen voor niet-democratische samenlevingen een probleem kan bieden. Actoren binnen die diensten moeten bovendien voldoende de dialoog aangaan met deze actoren, niet enkel de elite, maar ook de onderste lagen van de bevolking en de civil society.

Het gebrek aan aandacht voor de lokale context is ook zichtbaar in de trainingsprocedures voor nieuwe diplomaten. Daar ligt de focus duidelijk op het interne functioneren van de EU en niet dat van de betrokken landen zelf. Door het rotatiesysteem voor diplomatiek personeel kan er ook te weinig tijd worden geïnvesteerd is zulke training.

Lessen voor beleidsvorming

Diplomaten van de Unie moeten actief worden aangespoord naast het EU-perspectief ook de perspectieven van derde landen in acht te nemen. Ook voor de beleidsvoorbereidende actoren moet dit het geval zijn.

THEORIEËN VAN EUROPEES BUITENLANDS BELEID

INTERNATIONAL POLITICS: A FRAMEWORK FOR ANALYSIS

K. HOLSTI (1994)

Structurele macht

Tijdens de Koude Oorlog was de wereld grotendeels bipolair. Bij conflicten kon maar een oplossing worden gevonden als een van de twee grootmachten het eens geraakten, aangezien zij de enige spelers waren die voldoende globale militaire en economische macht hadden; de anderen waren regionale spelers. Deze polariteit was echter enkel zichtbaar op vlak van militaire macht, voor economische macht kon de Sovjet-Unie bijvoorbeeld niet eens wedijveren met Japan, dat een militaire dwerg was.

Ook op de vraag of de Amerikaanse macht aan het dalen is kunnen we enkel antwoorden naargelang we de juiste meetschaal voor macht hanteren. Economisch gezien is haar macht dalende, van 35% van het wereldwijde bbp in 1950 naar 20% in 1994. Ook op basis van burgerlijke welvaart en wetenschappen bestaat er een tendens naar multipolariteit.

Maar dan moeten we ook rekening houden met structurele macht, de macht om de spelregels van het internationaal systeem vast te leggen. Hier is de dalende invloed van de VSA veel minder zichtbaar, aangezien zij bij het sluiten van internationale akkoorden de onbetwiste nummer één blijft. Dit onder meer door haar leidende rol in onderzoek, militaire macht, productie van innovatieve technologie, de status van de dollar, etc. Andere spelers zoals een verenigd Europa en Japan zullen een groeiende rol krijgen, maar die zal niet kunnen opboksen tegen die van de VSA. Rusland zal dat niet kunnen, met haar zwakke economische macht.

Relationele en structurele macht

De veronderstelling van de autoriteit van een staat wordt samengevat in de structurele macht van die staat. Neem het voorbeeld van een ontwikkelingsland dat wil moderniseren: dat zal snel bij het westen aankloppen en haar methoden aannemen om tot welvaart te komen. Dat houdt niet enkel economische methoden in, maar ook een juridisch en institutioneel systeem. Hoogstwaarschijnlijk zal een westerse macht in geval van conflicten met een buurland dan nog de rol van bemiddelaar op zich nemen. Heden ten dage zijn het de Amerikanen die die standaarden uitwerken.

INTRODUCTION TO RESEARCH TRADITIONS

KNUD ERIK JØRGENSON

Onderzoekstradities leveren een framework voor een studieveld binnen de internationale politiek, vaak binnen een nauwkeurig uitgeschreven ontologie en methodologie. Voor het Europees buitenlands beleid zijn drie tradities in het bijzonder inspirerend geweest: International Studies (IS), European Studies (ES) en Foreign Policy Studies (FPS). Deze theorieën sluiten elkaar geenszins uit, maar kennen een gemeenschappelijke overlap onderling. Desondanks kennen ze verschillende perspectieven over het Europees buitenlands beleid, haar geopolitieke context en historisch narratief.

International Relations

International Relations kent verschillende substromingen: het liberalisme, realisme, internationale politieke economie, internationale politieke theorie, post-positivisme en de international society theorie. Binnen de liberale traditie ontstond aandacht voor samenwerking, de Europese Unie was dan ook een grote inspiratie daarvoor. Voor het realisme was ze echter een vreemde eend; zij focussen daarom eerder op het falen van haar beleid. De Engelse School plaatst zich tussen de twee tradities en heeft aandacht voor de relatie tussen staat en maatschappij. International society theorieën leggen dan weer een brug tussen het internationaal systeem en het historische Europese systeem van staten, terwijl IPE datzelfde doet tussen internationale politiek en economie. Internationale politieke theorie omvat de normatieve vraagstukken van de Europese integratie. Post-positivisme is divers en combineert verschillende theorieën en focust in EU-context vaak op constructivistische benaderingen van identiteit.

European Studies

Het einde van de Europese globale hegemonie betekende de oorsprong van een distinctieve Europese studie. Voor Europese integratie ontstonden al snel verschillende theorieën, zoals het neofunctionalisme en intergouvernementalisme, maar deze zijn niet toegepast op het buitenlands beleid van de Unie. Vaak nemen deze theorieën aspecten uit andere subtradities over en zijn ze daardoor niet meteen uniek. Vaak werkt ze vrij inside-out en is er een grote focus op legalistische aspecten van het beleid. Net als het beleid is haar onderzoek daardoor vrij atheoretisch.

Foreign Policy Studies

In tegenstelling tot IR, focust FPS eerder op de beleidsaspecten van het internationale buitenlands beleid en niet zozeer de structuren en processen. Vaak is de studie van Europees buitenlands beleid een afspiegeling van de analyse van binnenlands beleid.

THE EU, STRUCTURAL DIPLOMACY AND THE CHALLENGE OF LEARNING

STEPHAN KEUKELEIRE, FLOOR KEULEERS EN KOLJA RAUBE

In het onderzoek naar de diplomatieke betrekkingen van de EU is te weinig aandacht voor de structurele ontwikkelingen die de Unie via bilaterale akkoorden met derde landen aangaat (structureel buitenlands beleid).

Conceptualisering: structurele diplomatie

Diplomatie is het proces van dialogen en onderhandelingen waarmee staten hun relaties onderhouden en hun doelen nastreven. Bij structurele diplomatie proberen staten door die media duurzame politieke, juridische, economische, maatschappelijke en veiligheidsstructuren binnen een gegeven geopolitieke ruimte proberen uit te bouwen. Dit verschilt van andere vormen van diplomatie die zich eerder op het gedrag van staten richten en op de korte termijn werken.

Terwijl traditionele diplomatie zich eerder richt op statelijke betrekkingen is er bij structurele diplomatie vaak sprake van veel meer actoren. Daarnaast is ze ook geen alternatief voor relationele diplomatie, maar veeleer een complement daarvan.

Om structurele diplomatie te laten slagen moet ook vaak structurele buitenlandse beleidsmiddelen voorhanden zijn, vaak in de vorm van incentives of sticks en carrots. De effectiviteit van structurele diplomatie wordt dan weer aan de hand van de volgende elementen beoordeeld:

· Intensiteit: het veranderen van structuren vereist continue dialoog en follow-up implementatie. Dit gebeurt niet enkel ten aanzien van de nationale elite, maar ook de verschillende groepen binnen de civil society.

· Omvattendheid: een structurele diplomatie moet op verschillende sectoren tegelijkertijd richten. Dit vereist ook intern de samenwerking van verschillende departementen en personeel.

· Internalisatie: de duurzaamheid van een structurele diplomatie zal maar slagen als ze zich inwerkt in de mindset van de betrokken personen. Daarom moeten ze ook gewenst zijn en niet verschijnen als opgelegd van buitenaf. Een beleid dat dus alleen met sticks en carrots werkt is dus ook niet voldoende.

· Gepastheid: het beleid moet passen in de regionale en sociale context. Daarom is het aangewezen verder te bouwen op reeds bestaande structuren. Het moet bovendien overeenkomen met de strategieën van het derde land.

De dialoog is essentieel bij structurele diplomatie en dit moet gepaard gaan met een openheid om te leren. Dit is vooral nodig omdat nog te veel diplomaten uitgaan van een universeel recht pad naar ontwikkeling waarop Europa verder staat. Het is essentieel de verschillen in die structuren aan te wijzen. Dit leren kan het best worden opgebouwd via dialoog.

De structurele diplomatie van de EU

De EU heeft allerlei verschillende instrumenten voor structurele diplomatie. Een eerste type is breed en kan gebruikt worden om een brede waaier aan veranderingen teweeg te brengen. Dit zijn vaak instrumenten in de vorm van partner- en samenwerkingsakkoorden. Via deze akkoorden worden ook de financiële incentives gegeven. Zij kunnen een directe impact hebben voor veranderingen, bijvoorbeeld om hen op te stellen, of indirect werken als incentive (conditionaliteit).

Een tweede instrument raakt specifieke veranderingen in afzonderlijke sectoren. Dit betreft dan bijvoorbeeld missies van de CSDP, die zich vaak op veiligheid richten. Andere crisismanagementinstrumenten zijn het Instrument contributing to Stability and Paeace (IcSP), hetgeen in 2014 het ISP verving, en de African Peace Facility (AFP).

De HV/VP en de EEAS werden ingevoerd om de diverse gebieden van het Europese buitenlands beleid samen te brengen, hetgeen maar met moeite kon worden bereikt. Zij beschikken over de CSDP (met de lidtaten) en de IcSP en de AFP (met de Commissie). De focus van deze actoren ligt echter eerder bij klassieke diplomatie dan daadwerkelijke uitvoering. Ook de delegaties, onder controle van de Commissie maar met verantwoordingplicht aan de HV/VP, kregen een grotere rol na het Verdrag van Lissabon.

De instituten van de EU bieden weinig openheid naar leren toe. Zo biedt zij haar diplomaten geen training aan in de specifieke cultuur en taal van een regio. Het personeel van de CSDP en de delegaties heeft dat vaak wel, maar deze worden nauwelijks om input gevraagd.

VOORBEELDEN VAN UNIEKE THEORIEËN VOOR EUROPEES BUITENLANDS BELEID

MARKET POWER EUROPE

CHAD DAMRO

De Europese identiteit mag dan wel normatief van aard zijn, in essentie blijft zij een eengemaakte markt en zijn de meeste van haar externe policies daarop gericht. Voorstanders van ‘normative power Europe’ menen dat zij een actor is tussen een militaire en een civiele macht. Door wat zij is, en daarom niet doet, zijn veel auteurs van mening dat zij zich onderscheidt in het internationale toneel. Als we echter die identiteit als een markt gaan bekijken, zoals het merendeel van de wereld doet, wordt zij echter een ‘market power’. Haar buitenlands beleid is dan ook voornamelijk daarop gericht.

De basis van de EU als macht

De EU is een macht die haar markt en regulerende macht gebruikt om intern beleid te externaliseren. Auteurs die voor normative power Europe pleiten menen dat haar buitenlands beleid op normen en waarden is gebaseerd, omdat dat ook haar identiteit is. Wat die identiteit nu daadwerkelijk is, is daarom een belangrijke factor in het beleid van de Unie. Aan de kern van Europa heeft echter altijd de gemeenschappelijke markt gelegen.

Normative Power Europe (NPE) is een conceptualisering van Ian Manners uit 2002, die stelt dat de EU een normatieve macht is die niet bepaald wordt door wat het zegt of doet, maar door wat het is: een globale actor die zijn normen, waarden en principes wil overdragen naar de rest van de wereld en dit niet onder dwang maar door een voorbeeld te stellen. Damro (2012) herconceptualiseerde de macht van de EU en noemde deze Market Power Europe (MPE). Het concept distantieert zich van de benaderingen zoals NPE die de EU beschrijven als een unieke actor in het globale systeem. De karakteristieken die toebehoren aan MPE zijn niet uniek en toepasbaar op andere economische machten zoals de VS en China en kunnen daarnaast ook op verschillende manieren geïnterpreteerd worden.

De kenmerken van Market Power Europe

Het idee van market power Europe bestaat uit drie onderling gerelateerde en elkaar versterkende kenmerken:

· Materiële existentie: voor de EU is dit de gemeenschappelijke markt. Het aandeel van de EU in de globale economie is bovendien enorm en daardoor kan ze veel interne policies externaliseren. Door die grootte zet zij immers indirect andere markten aan zich aan te passen aan de Europese.

· Institutionele eigenschappen: de EU is een regulerende staat. Ze heeft zowel regulerende capaciteit als regulerende macht met een sanctionerende autoriteit.

· Strijd van belangengroepen: zij bepalen de regulerende uitkomsten. Zij dragen ook bij aan de formulering en verspreiding van de regulering naar buiten toe.

Market Power Europe in praktijk

Externalisering van de EU werkt in twee stappen. In een eerste stap probeert Europa andere actoren te overtuigen een reguleringsniveau aan te nemen dat vergelijkbaar is met dat van de EU. De effectieve policy die dan wordt aangenomen is een compromis van de verschillende belangen van de verschillende betrokken actoren. Een tweede stap treedt op wanneer die actoren ook effectief deze regulering aannemen. De externalisering kan bewust zijn, maar ook onbewust wanneer actoren door haar marktgrootte wel moeten volgen.

Om dit te bewerkstelligen gebruikt de Unie persuasieve of dwingende middelen, vaak in de vorm van conditonaliteit.

Het bewijs van Market Power Europe

De volgende paragraaf onderzoekt de waarde van MPE door te kijken naar wat Europa effectief zegt en doet.

Wat de Unie zegt

De Unie meent een actieve rol te willen aannemen in het openen van de globale markten en de unificatie van standaarden. Ze wil daarnaast de competitieve ruimte voor Europese bedrijven openen, de algemene welvaart voor haar burgers verbeteren en een globale initiator van standaarden zijn. Via de G20 wil de Unie de economische wereldorde mee bepalen en daarin haar belangen verdedigen. Hierin pleit men voor een actieve samenwerking met verschillende belangengroepen.

Wat de Unie doet

De Unie heeft een sterke reputatie gekregen en haar regulering, vooral op vlak van milieu, wordt elders in de wereld actief overgenomen. Bovendien kan ze ook sterk optreden tegen marktverstoringen. Door de grootte van haar markt moeten buitenlandse bedrijven wel haar standaarden aannemen.

Conclusie

This contribution asserts that empirical developments and theoretical advances have brought us to the point where we should reconsider what the EU is and conceptualize it as MPE, a powerful actor that actively engages in international affairs through the externalization of its economic and social market-related policies and regulatory measures. Such a reconsideration does not depend upon an analytical preconception that the EU is a particular, different or even unique actor in the international system

CIVILIAN POWER EUROPE: REVIEW OF THE ORIGINAL AND CURRENT DEBATES

JAN ORBIE

Duchêne’s originele concept: de attractiviteit van vaagheid

Civilian Power Europe (CPE) probeert Europa’s uitzonderlijke rol in de wereldpoltiek te bepalen. Duchêne zag een steeds grotere mondiale interdependentie gepaard met een groeiend collectief sentiment in Europa. Civilian power Europe gebruikt economische middelen, en geen ‘harde’ machtsmiddelen om haar internationale normatieve doelen te bereiken. Zo is er dus een mix van ‘power’ (economie) en het normatieve (haar doelen).

Civiele middelen en doelen: het Europees engagement

De literatuur meent dat een Europees leger niet noodzakelijk een CPE uitsluit. Harde macht kan als laatste redmiddelen worden gebruikt om de civiele doelen te bereiken. Anderzijds meent een deel van de auteurs dat een leger Europa’s comparatieve voordeel in de niet-militaire sfeer zou ontnemen.

Een CPE gebruikt civiele middelen voor normatieve doelen.

NORMATIVE MARKET EUROPE: THE EU AS A FORCE FOR GOOD IN INTERNATIONAL SPORTS GOVERNANCE

ARNOUT GEERAERT en EDITH DRIESKENS

De EU heeft een unieke macht binnen de sports governance ondanks haar beperkte bevoegdheden binnen dit domein. Door marktregulering te appliqueren in de sportsector, kon de EU het functioneren van de Sport governing bodies (SGB) danig aanpassen. De middelen komen echter niet overeen met het discours: net daar promoot de EU een normatieve verbetering. De auteurs menen dat de EU in feite een duale identiteit heeft binnen de sport governance: door via marktmechanismen normatieve doelen te bereiken plaatst ze zich tussen de MPE en CPE-visies binnen de academische wereld.

De invloed van de EU op deze SGBs is veeleer via juridische externalisatie, maar de laatste jaren werd ook policy externalisatie ontwikkeld.

Framework

NPE meent dat de EU zich internationaal profileert als een promotor van normen, door principes, acties en hun impact. MPE gaat daar tegenin omdat ze uitgaat van een marktidentiteit. Deze analyse meent dat de twee kaders complementair kunnen zijn, zeker in het voorbeeld van de sport governance.

Analyse

In haar discours blijkt de Unie inderdaad er erg normatieve toon aan te houden omtrent sport. Die macht probeert men vooral door te drukken via wetgevende kaders, in tegenstelling tot de lidstaten die dit veeleer op een impliciete wijze zullen doen. Maar de EU probeert ook normatieve processen te voeren, bijvoorbeeld door de SGBs actief te betrekken in de dialoog en het opstellen van regulering. Normatieve instrumenten bestaan erin dat de Unie eerder overtuiging en dialoog zullen gebruiken, dan dwingende maatregelen. De impact van deze normatieve maatregelen lijkt veeleer miniem, vooral betreffende de applicatie van regels. De consistentie van de EU laat bovendien de wensen over.

Omtrent MPE dan, valt op dat de EU voor veel sporten een erg grote markt heeft. Ze heeft bovendien een sterke regulerende macht, maar niet meteen de expertise om regelgeving in te voeren. Bovendien is de jurisprudentie in de sector vrij miniem en heeft de EU eigenlijk weinig bevoegdheden binnen de sector (enkel via subsidiariteit). Om die reden kan ze ook niet over alle domeinen sanctionering invoegen, het betreft immers niet haar eigen bevoegdheid.

Dat alles kan nog niet verklaren waarom de invloed van de EU voorlopig zo beperkt bleef. Er is echter een grote sportlobby die deze tegenhoudt. Het is geen geheim dat heel wat politici banden hebben met de sector voor politieke doelen en deze zitten ook in het Europees Parlement. Ook de cohesie tussen lidstaten is eerder ver te zoeken. Sport is sterk gelinkt aan nationale tradities en soft power en daardoor willen de lidstaten vaak voldoende macht voor zichzelf houden.

Conclusie

Universal norms always form the basis for EU action. However, whether this action is taken depends on interest contestation and member state cohesiveness, two cornerstones of MPE dynamics. If the EU decides to act, it always does so in a normative way. Still, its success is determined by MPE elements, notably by its market size and regulatory capacity. The latter capacity is influenced by member states’ cohesiveness, which is shaped by interest contestation. What crystallises is thus a sequential process in which NPE and MPE dynamics alternate and intertwine.

CFSP EN CSDP

THE EUROPEAN UNION AND CIVILIAN CRISIS MANAGEMENT AFTER LISBON

NICOLETTA PIROZZI

Oprichting en evolutie van het EU Civilian Crisis Management-systeem

Dit artikel analyseert de zwaktes van het EU Civilian Crisis Managementsysteem (CCM) dat werd ingevoerd na het Verdrag van Lissabon. De EU is ’s werelds grootste markt en ontwikkelingshulpdonor maar heeft daarnaast weinig reputatie op vlak van veiligheid. Pas na de Koude Oorlog nam de EU een serieuze rol op zich met de oprichting van de CSFP en CSDP.

Na de Joegoslaviëcrisis werd duidelijk dat veiligheid niet enkel hard power vereist, maar een allesomvattende aanpak, die een veelheid aan problemen aanpakt. Dit vereist een bede variëteit aan instrumenten die complementair zijn, samenwerking met verschillende actoren en diepgaande expertise om de problemen binnen de maatschappij aan te pakken. Het falen van de Unie in Joegoslavië zette haar aan tot een revisie van haar doctrine als een unieke veiligheidsactor. De European Security Strategy uit 2003 erkent daardoor de nood aan diverse instrumenten om met de complexe problemen van vandaag om te gaan.

De missies van de CSDP evalueerde gradueel van traditionele monitoring naar pogingen tot Security Sector Reform (SSR) gericht op versterking van de rule of law en diverse instituties. Na de Saint Maloverklaring van 1998 kwam de focus dan ook meer op de militaire aspecten te liggen. In 2005 werden de CCM-structuren versterkt door invoering van de Civilian Planning and Conduct Capability (CPCC) die de operationele aspecten van deze missies moest behandelen. Er werd bovendien gestreefd naar de verdere samensmelting van civiele en militaire missies. CCM kende echter te weinig expertise en overleg met nationale overheden om echt succesvol te zijn.

EU CCM na Lissabon

Het Verdrag van Lissabon, dat de VEU en VWEU omvatte, veranderde enkele zaken binnen het buitenlands beleid van de Unie.

Structuren

De invoering van de HV/VP die eveneens een vicevoorzitter van de Commissie werd, de versterkte rol van het Europees Parlement en de afschaffing van de peilerstructuur met roterend voorzitterschap zijn allen innovaties uit het Verdrag van Lissabon. De HV/VP had nu initiatiefrecht voor het CSDP, kreeg een toezichtsrol in de coördinatie van civiele en militaire taken en diende het EP te informeren over de vorderingen van de CSDP. De EU delegaties kregen een rol van ambassade voor de verschillende missies en staan in constante dialoog met de relevante actoren. Zij zijn ook verantwoordelijk voor de follow-up daarvan, al is er een steeds groter gebrek aan expertise zichtbaar bij deze delegaties. Het EP kreeg een grotere toezichtsrol voor het budget en de invulling van deze missies.

Hoewel de peilerstructuur werd afgeschaft, blijft de coördinatie tussen de EEAS en de Commissie minimaal. De Commissie ziet toe op het management van de budgetten van de CSFP (waar ook de financiering van CSDP-missies vandaan komt), maar de EEAS is wel verantwoordelijk voor de strategische planning van CCM.

Mechanismen

Het Verdrag van Lissabon breidde de zogenaamde Petersberg Tasks uit om meer in lijn te komen met de huidige veiligheidssituatie. Traditionele humanitaire en peacekeeping-taken werden uitgebreid om ook conflictpreventie en post-conflict stabilisatie toe te staan. Verder heeft het ook een grotere aandacht voor niet-statelijke actoren.

Er bleef daarnaast een nood aan snellere en efficiëntere interventies. Het Crisis Response System (CRS) werd aan de EEAS toegevoegd; dat hoopt het besluitvormingsproces en de coördinatie met derden en de EEAS te verbeteren. Het Crisis Management Board kaart de horizontale aspecten in de EEAS aan in samenwerking met de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad.

Mogelijkheden

Er ontstaan steeds meer civiele missies, maar er is een gebrek aan personeel met expertise doordat de lidstaten er voorlopig niet in slagen de juiste personen te rekruteren. Terwijl de militaire autoriteiten van de lidstaten nauw betrokken zijn bij het voorbereiden van missies, is dit voor civiele missies niet het geval.

Toepassing van CCM in het veld

Na het Verdrag van Lissabon werden zeven CSDP-missies uitgevoerd, waarvan er vijf civiel waren. Dit is in lijn met het EU-beleid dat eerder civiele dan militaire missies wil promoten. Dit omwille van verzet van de lidstaten, die weten dat zulke ingrepen niet populair zijn bij de publieke opinie. CSFP-missies zijn daarom populair aangezien ze EU-budget gebruiken, anderzijds zijn ze niet geschikt voor contexten met een hoge instabiliteit.

De EU maakt steeds meer gebruik van regiostrategieën in plaats van de focus op één specifiek land. Vaak zijn CSDP-missies echter niet geschikt voor hun doelen door de foute implementatie vanuit de lidstaten. Zij willen vaak geen risico’s nemen en zijn ook niet bereid een grote financiering toe te staan. Bijgevolg zijn de mandaten voor deze missies dan ook niet voldoende en is een verhoogde coördinatie tussen instanties vereist, vooral in de planningsfase.

De weg vooruit

De EU moet coherentere strategieën aannemen voor de ontwikkeling en uitbouw van veiligheidsinstituten. Door een combinatie van haar instrumenten kan ze dan perfect inspelen op flexibele situaties. De CCM-structuren moeten versterkt worden om het extern beleid te verbeteren. Daarvoor moet in eerste instantie een grotere samenwerking in de planningsfase, ook met de mensen in het veld, worden gepromoot. Intergouvernementele werkgroepen zoals CIVCOM en de PSC moeten daarbij mee in het systeem worden geïntegreerd. Tot slot moet de expertise binnen deze missies, zowel op vlak van veiligheid als voor management, worden verbeterd.

De inter-institutionele samenwerking moet worden vergroot voor een effectief crisismanagementsysteem, vooral tussen de EEAS en de Commissie. Daarnaast moeten ook de lidstaten meer betrokken worden, vooral aangezien zij het personeel aanwijzen. Om de transparantie te verhogen kan het EP een grotere rol krijgen.

De trainingsmethoden voor het personeel dat door de lidstaten wordt aangewezen kunnen worden verbeterd. Dit kan in het bijzonder door een standaardisatie van methoden, extra financiering en een grotere link tussen training en de effectieve rol binnen de CSDP.

De regionale aanpak van CSDP-missies is positief, maar vereist een verbeterde operationele planning. Daarbij moet een specifieke rol voor de verschillende actoren worden weggelegd: wordt de juiste actor voor het juiste probleem ingezet? Daarnaast kan een betere tijdlijn worden ontwikkeld. Hoelang moet een missie duren? Wat gebeurd er na het einde van een missie en hoe kan die overgang opgevangen worden?

11