Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

62
Academiejaar 2015-2016 Tweedesemesterexamenperiode Every cloud may have a silver lining: Een studie naar de kosten en voordelen van reflecteren over tegenslagen op het werk. Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid Promotor: Prof. Frederik Anseel Lisa De Bruycker 01205276

Transcript of Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

Page 1: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

Academiejaar 2015-2016

Tweedesemesterexamenperiode

Every cloud may have a silver lining:

Een studie naar de kosten en voordelen van reflecteren over tegenslagen op

het werk.

Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de

Psychologie, afstudeerrichting Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid

Promotor: Prof. Frederik Anseel

Lisa De Bruycker

01205276

Page 2: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

ii

Ondergetekende, Lisa De Bruycker, geeft toelating tot het raadplegen van de masterproef

door derden.

Page 3: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

iii

Page 4: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

iv

Woord vooraf

Het schrijven van mijn masterproef heb ik ervaren als een echte uitdaging. Het is dan

ook met enige trots dat ik hier mijn masterproef voorstel. Deze masterproef had ik echter

niet alleen kunnen verwezenlijken. Bijgevolg wil ik een aantal mensen bedanken.

Eerst en vooral gaat een grote dank uit naar de organisatie en de betreffende

contactpersonen die me de kans gaven om twee maal een grote dataverzameling te doen in

het kader van dit onderzoek. Omwille van privacy redenen kan ik jammer genoeg de

contactpersonen die alles in goede banen hebben geleid niet bij naam noemen. Ik wil hen

niet alleen bedanken voor hun interesse in het onderzoek, maar ook voor de tijd, moeite en

hulp die zij geïnvesteerd hebben om alle nodige data tijdig te kunnen verzamelen. Alsook

ben ik alle participanten die hebben deelgenomen aan het onderzoek erg dankbaar.

Verder wil ik mijn voormalige promotor Dr. Bernd Carette bedanken. Hij heeft me de

kans gegeven om een eigen onderzoek op te zetten en heeft me zowel bij het schrijven van

mijn bachelor- als masterproef begeleid. Bij vragen kon ik steeds rekenen op zijn snelle en

verrijkende antwoorden. Ik wil verder ook mijn huidige promoter Prof. Frederik Anseel

bedanken voor de al even accurate opvolging en om mij de kans te geven dit onderzoek tot

een goed einde te brengen.

Grote dank gaat uit naar Femke De Vleesschouwer die me heeft bijgestaan in mijn

studietraject sinds mijn middelbare opleiding en die tevens een grote bijdrage heeft

geleverd door het nalezen van mijn thesis. Alsook wil ik mijn andere medestudenten (‘De

Bibi’s’), bedanken om tijdens mijn masterjaren het harde werk aan te vullen met plezierige

herinneringen en mooie vriendschappen. Grote dank gaat eveneens uit naar Amelie Rogiers

voor het nalezen van mijn masterproef en naar mijn vriend Maxime Vagenende voor het

begrip en vertrouwen. Tot slot wil ik ook mijn ouders bedanken voor hun onvoorwaardelijke

steun en voor de kans om verder te studeren.

Bedankt allemaal!

Lisa De Bruycker

Wetteren, 17 mei 2016

Page 5: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

v

Page 6: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

vi

Inhoudstafel

Woord vooraf .................................................................................................................................................. iv

Inhoudstafel .................................................................................................................................................... vi

Abstract ........................................................................................................................................................ viii

Inleiding. ........................................................................................................................................................ 10

Literatuurstudie ............................................................................................................................................. 13

Tegenslagen op het werk ................................................................................................................................. 13

Gevolgen van tegenslagen op microniveau ...................................................................................................... 15

Negatieve gevolgen van tegenslagen .......................................................................................................... 15

Positieve gevolgen van tegenslagen ............................................................................................................ 17

Mediërende rol van verschillende vormen van ruminatie ................................................................................ 18

Zelfregulatie ................................................................................................................................................. 19

Onderscheid adaptieve en maladaptieve ruminatie ................................................................................... 21

Adaptieve ruminatie ............................................................................................................................... 23

Maladaptieve ruminatie ......................................................................................................................... 23

Moderatoren van tegenslagen ......................................................................................................................... 24

Sociale steun ................................................................................................................................................ 24

Gelijkaardige tegenslagen uit het verleden ................................................................................................. 27

Methode ........................................................................................................................................................ 30

Steekproef en Procedure .................................................................................................................................. 30

Meetinstrumenten ............................................................................................................................................ 32

Tegenslagen ................................................................................................................................................. 32

Prestatieontwikkeling .................................................................................................................................. 32

Ruminatie: ................................................................................................................................................... 33

Sociale steun ................................................................................................................................................ 33

Analyses ............................................................................................................................................................ 34

Page 7: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

vii

Resultaten ...................................................................................................................................................... 35

Beschrijvende gegevens en Pearson Correlaties............................................................................................... 35

Toetsen van hypotheses: .................................................................................................................................. 36

Discussie ........................................................................................................................................................ 44

Onderzoeksvraag .............................................................................................................................................. 44

Bespreking resultaten ....................................................................................................................................... 44

Mediator: ..................................................................................................................................................... 46

Moderatoren: .............................................................................................................................................. 46

Sterktes en zwaktes .......................................................................................................................................... 49

Suggesties toekomstig onderzoek .................................................................................................................... 50

Conclusie ........................................................................................................................................................... 51

Referenties ..................................................................................................................................................... 52

Page 8: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

viii

Abstract

Huidig economisch klimaat wordt gekenmerkt door negatieve gebeurtenissen of

tegenslagen. In deze masterproef werden de invloeden van deze tegenslagen op de

prestaties van de medewerkers onderzocht. Alsook werd er dieper ingegaan op de

psychosociale werkkenmerken, die als determinanten kunnen dienen voor de invloed van

tegenslagen op de prestatieontwikkeling van werknemers (De Jonge, Leblanc en Schaufeli,

2003). Talloze onderzoeken zijn gevoerd naar de negatieve impact van tegenslagen op de

prestaties van werknemers, maar de omstandigheden waarbij gunstige effecten kunnen

optreden zijn eerder onduidelijk. Specifiek blijkt uit onderzoek dat ruminatie individuele en

organisatorische voordelen met zich kan brengen. Bijgevolg werd in huidig onderzoek dieper

ingegaan op de onderliggende processen van adaptieve en maladaptieve ruminatie. Tevens

werd nagegaan of deze een mediërende rol speelden in het ervaren van tegenslagen en de

prestatieontwikkeling. Alsook werden randvoorwaarden die als buffer kunnen dienen tussen

tegenslagen en ruminatie in acht genomen. Meer bepaald werd er nagegaan of ‘sociale

steun’ en ‘tegenslagen uit het verleden’ een modererende rol kunnen spelen in de

achterliggende processen van ruminatie.

Het onderzoek werd uitgevoerd in een financiële instelling. In totaal namen 789

werknemers deel aan het onderzoek. De resultaten wezen op een verband tussen

tegenslagen en ruminatie. Eveneens werd evidentie gevonden voor de interactie-effecten

van tegenslagen uit het verleden en sociale steun op maladaptieve ruminatie. Voor

adaptieve ruminatie werden geen effecten gevonden. Evenmin werd evidentie gevonden

voor de relatie tussen ruminatie en prestatieontwikkeling.

Kernwoorden – Tegenslagen op het werk, zelfregulatie, reflectie, ruminatie, sociale steun,

veerkracht.

Page 9: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

ix

Page 10: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

10

Every cloud may have a silver lining:

Een studie naar de kosten en voordelen van reflecteren over tegenslagen op

het werk.

De wereld ondergaat sinds 2008 één van de grootste financieel-economische

crisissen sinds de Tweede Wereldoorlog (De Schepper & Verlet, 2010). Nadat de

Amerikaanse overheid in 2008 genoodzaakt was om twee van de grootste financiële

instellingen van de Verenigde Staten, Fanny Mae en Freddy Mac, te nationaliseren, volgde

even later het faillissement van de grote en gerenommeerde bank Lehman Brothers. Al snel

sloeg de financiële crisis over naar Europa (Muskens & Hassan, 2014). Ook daar gingen

talloze banken failliet of werden ze overeind gehouden met behulp van miljarden aan

staatssteun. Even leek Europa uit het dal te klimmen maar in 2012 kreeg de Europese Unie

het opnieuw zwaar te verduren. België en Vlaanderen zijn – net zoals de meeste ontwikkelde

landen – niet gespaard gebleven van de negatieve implicaties van deze crisis. In het eerste

jaar van de crisis werden in België ruim 215.000 bestaande banen geschrapt (De schepper &

Verlet, 2010).

De economische crisis leidt niet alleen tot veranderingen op macro-economisch vlak.

Het heeft ook gevolgen op meso- (bv. organisaties) en microniveau (bv. individuele

werknemer) (Work Health Organization, 2011). Daarboven leidt de crisis tot een

confrontatie met negatieve levensgebeurtenissen. Er vinden reorganisaties en

herstructureringen plaats waardoor er noodgedwongen ontslagen vallen, promoties

uitblijven, ect. Deze tegenslagen hebben ook negatieve gevolgen voor de mentale

gezondheid van werknemers. Een goede mentale gezondheid is een staat van welzijn waarin

individuen kunnen omgaan met dagelijkse stressoren op het werk en productief kunnen

werken. Het laat mensen toe om cognitief en emotioneel flexibel te zijn, wat een basis is

voor het opbouwen van veerkracht bij het ervaren van stress (Waddell, 2006). In 2011 kreeg

Antonio Horta-Osório – nieuwe CEO van Lloyds Banking Groep – de enorme opdracht om de

financiële problemen aan te pakken. Na acht maanden nam hij ontslag wegens extreme

vermoeidheid en stress ten gevolge van overwerk. Hij was fysisch en mentaal uitgeput

(Seamark, 2011). Het is belangrijk om de mentale gezondheid van individuen te beschermen

om zo veerkracht op te bouwen tegen de gevolgen van een crisis. Een economische crisis

Page 11: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

11

heeft niet enkel gevolgen voor de mentale gezondheid. Ook het omgekeerde geldt; een

slechte mentale gezondheid leidt tot minder productiviteit, wat de economie niet ten goede

komt (Work Health Organization, 2011).

Onderzoek op microniveau betreft vooral de negatieve gevolgen van tegenslagen

binnen de werkcontext. Breslau, Chilcoat, Kessler en Davis (1999) vonden dat het ervaren

van tegenslagen een voorspeller is voor verscheidene psychologische problemen. De Witte

(2003) en Sverke en Hellgren (2002) kwamen tot de bevinding dat er een sterke relatie

bestaat tussen negatieve gebeurtenissen op het werk (zoals jobonzekerheid) -enerzijds en

een verminderd welzijn van de werknemer anderzijds. Eveneens vonden Carette, Anseel,

Lievens en Peeters (2014) dat het ervaren van tegenslagen op het werk een negatieve

impact heeft op de individuele jobprestaties. Ondanks de evidentie voor de negatieve

consequenties van tegenslagen, zijn er redenen om te geloven dat onder de juiste

omstandigheden tegenslagen ook gunstige effecten kunnen hebben. Staufenbiel en König

(2010) ondersteunen het idee dat de effecten van tegenslagen op jobprestaties ambigu

kunnen zijn en dat negatieve gebeurtenissen zoals jobonzekerheid niet enkel voor negatieve

maar ook voor positieve werkuitkomsten kunnen zorgen. Stoner en Gilligan (2002) stellen

dat sommige individuen in staat zijn tegenslagen te boven te komen en te vertalen naar een

succesverhaal, terwijl anderen hierin falen. Dit ligt in lijn met sociaalpsychologisch onderzoek

van Seery (2011), die stelt dat het ervaren van tegenslagen onder bepaalde omstandigheden

veerkracht kan opbouwen, wat mensen in staat stelt om toekomstige stressvolle

gebeurtenissen beter te kunnen afhandelen. Onder sociaal psychologisch onderzoek worden

alle cognitieve, sociale en emotionele aspecten verstaan, die een invloed uitoefenen op de

werknemers (DeJonge et al., 2003). De Jonge et al. (2003) stellen hierbij aansluitend voorop

dat werkdruk in combinatie met voldoende regelmogelijkheden, energie en veerkracht met

zich meebrengen, wat ontwikkeling en groei mogelijk maakt. Zoals een populair

spreekwoord zegt: ‘Every cloud may have a silver lining’.

Om te waken over de mentale gezondheid van werknemers, is het noodzakelijk

inzicht te verwerven in de invloed van tegenslagen en in de manier waarop men hierop het

best kan anticiperen. Het doel van huidig onderzoek is om na te gaan of tegenslagen een

invloed hebben op de latere prestatieontwikkeling en onder welke omstandigheden deze

Page 12: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

12

een meer en/of minder gunstig effect hebben. Prestatie-ontwikkeling wordt in huidig

onderzoek beschouwd als de mate waarin er een evolutie merkbaar is in de prestaties van

werknemers doorheen de jaren. De huidige studie bestaat uit twee delen. Enerzijds wordt

nagegaan of er een verklaring voor handen is die de relatie tussen tegenslagen en

prestatieontwikkeling kan verduidelijken. Meer specifiek wordt gekeken of het onderliggend

proces van ‘ruminatie’ de relatie tussen tegenslagen en prestatieontwikkeling kan verklaren.

Rumineren of piekeren wordt gedefinieerd als een toestand waarbij individuen excessief en

herhaaldelijk nadenken over huidige zorgen, ervaringen uit het verleden of zorgen over de

toekomst (Ehring & Watkins, 2008 in Peerdeman 2013). Uit onderzoek blijkt dat ervaringen

stof tot nadenken bieden. Dit kan op zijn beurt leiden tot faal-of succeservaringen (Hagens

2015), wat een mogelijke invloed heeft op prestatieontwikkeling. Om een beter inzicht te

krijgen wanneer ruminatie kan leiden tot een faal- of succesverhaal, wordt er in huidig

onderzoek een onderscheid gemaakt tussen twee vormen van ruminatie namelijk adaptieve

en maladaptieve ruminatie. Gezien er nog relatief weinig onderzoek is gedaan naar

verschillende vormen van ruminatie, probeert huidig onderzoek een bijdrage te leveren door

de processen achter het construct ruminatie te doorgronden.

In het tweede deel wordt onderzocht of bepaalde constructen de relatie tussen

tegenslagen en (mal)adaptief rumineren gaan versterken of verzwakken. Meer specifiek

wordt nagegaan of sociale steun en tegenslagen uit het verleden een invloed kunnen

uitoefenen op de manier waarop gerumineerd wordt. Dit kan op zijn beurt een invloed

hebben op de prestatieontwikkeling. Kunnen zij de relatie tussen tegenslagen en ruminatie

modereren en zo het welzijn en de prestaties van de werknemers verhogen?

Om een optimaal beeld te krijgen van de effecten van de tegenslagen ten gevolge van

de economische crisis op microniveau, wordt het onderzoek uitgevoerd binnen een

financiële instelling. Deze masterproef start met een theoretische uiteenzetting over het

onderzoeksopzet, waarbij de verschillende variabelen worden gedefinieerd en waarbij

hypothesen worden vooropgesteld. Vervolgens wordt het vooropgesteld onderzoeksopzet

uitgevoerd en worden de resultaten weergegeven. Tot slot volgt een bespreking van de

bevindingen, worden beperkingen in kaart gebracht en worden suggesties gegeven voor

toekomstig onderzoek.

Page 13: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

13

Literatuurstudie

Tegenslagen op het werk

Volgens the Center for Creative Leadership (CCL) vormen ervaringen de grondslag van

elke vorm van ontwikkeling binnen organisaties (Yip & Wilson, 2010). Het is dan ook niet

verwonderlijk dat onderzoekers binnen de arbeids- en organisatiepsychologie zich al

geruime tijd bezighouden met het begrijpen van hoe werkervaringen de ontwikkeling binnen

organisaties kunnen bevorderen (Davies & Easterby Smith, 1984; Mumford, 1980; Stewart,

1984). Morgeson, Mitchell en Liu (In press) beschrijven onze levenservaringen in termen van

belangrijke evenementen of gebeurtenissen. Onder evenementen en gebeurtenissen

verstaan zij zaken die ons overkomen in onze werk en/of persoonlijke omgeving.

Evenementen en gebeurtenissen spelen een grote rol in het vormen van gedachten,

gevoelens en gedragingen, waardoor zij de kern vormen van onze levenservaringen.

Wanneer aan individuen gevraagd wordt om een beschrijving te geven van hun leven, wordt

er vaak gerefereerd naar bepaalde gebeurtenissen die centraal stonden voor bepaalde

ontwikkelingen, karaktertrekken en omstandigheden (Morgeson et al., In press). Sterker

nog, wanneer werknemers gevraagd worden aan te geven uit welke ervaringen zij het meest

hebben geleerd, blijken tegenslagen en moeilijkheden meer vernoemd te worden dan

andere gebeurtenissen (Yip & Wilson, 2010).

In een organisatorische context worden gebeurtenissen vaak omschreven als

kritische incidenten, shocks, mijlpalen, crisissen, breekpunten, ingrijpende en stressvolle

levensgebeurtenissen, aanhoudende dagelijkse rompslomp, red tape, etc. De term ‘red tape’

omvat een administratieve rompslomp, overdadige en strikte regels die binnen bedrijven

moeten worden gevolgd vooraleer je bepaalde taken mag uitvoeren. Niet alleen hebben

deze gebeurtenissen een impact op macroniveau - waarbij gebeurtenissen worden

beschouwd als een fundament voor betekenisgeving en organisatorische

veranderingsprocessen (Morgeson et al., In press), - maar ook op microniveau zorgen deze

gebeurtenissen voor stressoren die potentieel beperkend zijn voor persoonlijke groei en

succes (Lepine et al.,2005). Gebeurtenissen en tegenslagen komen voor in alle maten en

vormen. Stoner en Gilligan (2002) definiëren tegenslagen als onverwachte gebeurtenissen

die de routine verstoren, verdraaien en tegenwerken. Ze brengen onzekerheid en

Page 14: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

14

ambiguïteit met zich mee. Ook gebeurtenissen die minder abrupt zijn (dagelijkse

rompslomp, red tape, etc.) maar een aanhoudend karakter hebben, kunnen leiden tot

tegenslagen. Dit kan op zijn beurt ernstige en langdurige gevolgen hebben voor zowel de

werknemer zelf als de organisatie (Carette et al., 2014). Een werknemer kan bijvoorbeeld

dagelijks problemen ondervinden met een collega en er niet in slagen om met de ander om

te gaan. Deze dagelijkse belemmering kan resulteren in een tegenslag.

Jackson, Mannix en Daly (2001) zien tegenslagen op het werk als negatieve,

stressvolle, traumatische of moeilijke situaties. Wolff (1986) ziet tegenslagen als elke

gebeurtenis, situatie of cognitie op of over het werk die bij een werknemer een negatieve

emotie of onaangename spanning kan oproepen

Yip en Wilson (2010) delen het begrip tegenslagen in de werkcontext op in vier

subcategorieën, namelijk: crisissen (‘crisis’), het maken van fouten (‘mistakes’),

carrièretegenslagen (‘career setbacks’) en confrontatie met ethische dilemma’s (‘ethical

dilemma’).

Crisis: Yip en Wilson (2010) definiëren een crisis als het voorkomen van een

onverwachte, schokkende, en wanordelijke situatie die de belangen van de organisatie en de

werknemers schaden. Een oncontroleerbare situatie heeft negatieve gevolgen voor de

gehele organisatie, waardoor het voortbestaan en de reputatie van de organisatie kan

worden bedreigd (Yip & Wilson, 2010). Crisissen kunnen verschillende vormen aannemen:

financiële verliezen, fiscale onderzoeken, terroristische dreigingen, ect. Bovendien kunnen

organisatorische crisissen een verlies in geloofwaardigheid en vertrouwen veroorzaken (Yip

& Wilson, 2010).

Mistakes: Iets wordt als een mistake of het maken van een fout beschouwd wanneer

de genomen risico’s niet de beoogde werking hebben en zo consequenties teweegbrengen

op organisatorisch vlak (Yip en Wilson, 2010). Onervarenheid, een slecht

inschattingsvermogen of nalatigheid kunnen aan de basis liggen. Ze kunnen leiden tot een

ontsporing van individuen of een team en een belemmering betekenen voor

organisatorische doelen. Zo kan nalatigheid van de veiligheid ernstige gevolgen hebben voor

de organisatie (Yip & Wilson, 2010).

Page 15: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

15

Career setbacks: Yip en Wilson (2010) definiëren career setbacks als onvoorziene

obstakels die de carrièrevooruitgang van werknemers blokkeren. Bijvoorbeeld: de

werknemer zit vast in een job die niet bij hem past, krijgt een demotie of wordt ontslagen.

Ethical dilemma: Ethische dilemma’s worden beschouwd als conflicten tussen

sociale druk in een organisatie en iemands geloof tegenover wat juist en fout is.

Bijvoorbeeld: het ongepaste of frauduleuse gedrag van een manager kan een ethisch

dilemma veroorzaken bij werknemers die hiervan afweten. Een ethisch dilemma kan het

gevoel van eigenwaarde schenden en emotionele uitputting veroorzaken (Carette et al.,

2014). Ook frauduleuze, illegale of andere dubieuze activiteiten, veroorzaakt door

nalatigheid of onethische praktijken of situaties die die de veiligheid en gezondheid in gevaar

brengen kunnen zware gevolgen hebben.

Gezien de snel veranderende en onzekere omgeving binnen organisaties, kan zelfs de

meest doordachte beslissing leiden tot ongewenste uitkomsten (Stoner & Gilligan, 2002). Of

het nu gaat om een zakelijke fout, een ontslag of een ethisch dilemma, tegenslagen lijken

een cruciale en krachtige factor te zijn voor verdere ontwikkeling (Carette et al. 2014).

Boswell et al., (2004); Cavanaugh et al., (2000); LePine et al., (2005) vonden dat negatieve

gebeurtenissen zoals tegenslagen de neiging hebben een invloed uit te oefenen op iemands

werkprestaties. Het is dus van belang dat onderzoekers de impact van deze tegenslagen op

de prestatieontwikkeling kennen.

Gevolgen van tegenslagen op microniveau

Negatieve gevolgen van tegenslagen

Onderzoekers houden zich al decennialang bezig met studies naar de negatieve

gevolgen die tegenslagen met zich meebrengen. Het Job Demand model van Karasek (1979),

de Transactional Stress Theorie van Lazarus (1966), en het job Demands-resources model

van Demerouti, Bakker, Nachreiner en Schaufeli (2001) zijn slechts voorbeelden van

modellen die beschrijven hoe tegenslagen kunnen leiden tot stress bij werknemers en zo

negatieve werkuitkomsten met zich kunnen meebrengen (Demoulin, 2014). Picolli, De Witte

en Pasini (2011) vonden dat de confrontatie met tegenslagen heel wat negatieve gevolgen

met betrekking tot de mentale gezondheid en het welzijn van werknemers meebrengen. Dit

Page 16: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

16

leidt op zijn beurt tot gevoelens van angst, onveiligheid en stress. Ook Gonzalez (2010) stelt

dat individuen die geconfronteerd worden met tegenslagen vaak gevoelens van angst,

frustratie, verdriet, woede, depressie en eenzaamheid ervaren. Negatieve gebeurtenissen op

het werk gaan bijgevolg vaak gepaard met negatieve emoties, wat op zijn beurt een invloed

heeft op de negatieve ontwikkeling van werkattitudes (Lazarus & Folkman, 1984) en een

hogere turnover (Staufenbiel & König, 2010). Tegenslagen blijken bovendien positief

gerelateerd te zijn aan nadelige attitudes en gedragingen, zoals een lage jobtevredenheid,

hoge turnover en een lager aantal toegewijde werknemers (Boswell et al., 2004; Cavanaugh

et al., 2000; LePine et al, 2005). Belemmerende stressoren leiden eveneens tot een direct

negatief effect op de prestaties van de werknemers (Carette et al., 2014). LePine, Podsakoff

en LePine (2005) vonden dat tegenslagen niet alleen leiden tot een direct negatief effect op

de prestaties, maar bovendien leiden tot negatieve effecten van motivatie met betrekking

tot het behalen van prestaties. Ook Sverke et al. (2002) stellen dat tegenslagen die

gevoelens van onzekerheid en stress met zich meedragen (bv: jobonzekerheid), gerelateerd

zijn aan een negatieve attitude tegenover de job, ontevredenheid met de job, een slechtere

mentale en fysieke gezondheid, een hoge turnover en een daling in de prestaties (Ashford,

Lee & Bobko, 1989 ; Grunberg, Moore & Greenberg, 1998; Lim, 1996; Rosenblatt & Ruvio,

1996). Daarnaast blijkt dat het vooruitzicht op een stressvolle gebeurtenis minstens even

grote gevolgen heeft als een effectieve gebeurtenis (Lazarus & Folkman, 1984; Sverke et al.,

2006).

Een tegenslag als een crisis kan de meest fundamentele doelen van een organisatie

schaden (Weick, 1988). Morgeson en DeRue (2006) vonden dat 20% van de kritische

gebeurtenissen implicaties hadden voor prestaties. Een andere 15% is gerelateerd aan

interpersoonlijke conflicten die team- en taakprocessen negatief beïnvloeden. Dit kan een

verlies in geloofwaardigheid van de organisatie tot gevolg hebben, wat een verlies aan

vertrouwen door werknemers met zich meedraagt (Carette et al., 2014). Niet enkel

tegenslagen, zoals crisissen en een carrièreterugslag kunnen nefaste gevolgen hebben op de

werkuitkomsten, ook ethische dilemma’s ervaren door werknemers hebben negatieve

gevolgen. Het betrokken zijn bij of afweten van onethische praktijken kan zorgen voor een

innerlijk conflict, wat opnieuw emotionele stress met zich meebrengt. Dit kan leiden tot een

hogere turnover, lagere jobprestaties, lagere tevredenheid en een lagere organisatiebinding

Page 17: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

17

(Weeks, Terry, Lawrence, Chonko & Wakefield, 2004). Hoe meer ongunstige gebeurtenissen

er plaatsvinden, hoe negatiever de uitkomsten (Carette et al., 2014).

Positieve gevolgen van tegenslagen

De laatste jaren is ook de interesse gegroeid in de gunstige gevolgen die tegenslagen

onder bepaalde omstandigheden met zich mee kunnen brengen. Zo zijn er onderzoekers die

menen dat het ervaren van tegenslagen ook positieve gevolgen kan hebben. Staufenbiel

(2010) stelt voorop dat, hoewel de negatieve effecten van tegenslagen op

prestatieontwikkeling sterker blijken te zijn dan de positieve, de werknemers net meer

gemotiveerd kunnen zijn en zich waardevoller kunnen opstellen tegenover de organisatie.

Dit gebeurt door harder te werken en minder afwezig te zijn. Alsook blijkt dat, onder de

juiste omstandigheden, nadelige gebeurtenissen in het verleden gerelateerd zijn aan de

verbetering van de mentale gezondheid. Dit heeft op zijn beurt een positief effect op

iemands jobprestaties (Wright, Cropanzano & Bonett, 2007).

Gezien de variërende uitkomsten doorheen verschillende studies, is het zeer

waarschijnlijk dat individuele verschilvariabelen een rol kunnen spelen bij de relatie tussen

tegenslagen en prestatieontwikkeling. Onderzoek naar positieve uitkomsten van tegenslagen

en de daarbij horende individuele verschilvariabelen is echter nog vrij beperkt. Daarom

wordt vooropgesteld dat de confrontatie met tegenslagen over het algemeen leidt tot

negatieve werkuitkomsten, maar onder bepaalde omstandigheden werknemers sterker

maakt of op zijn minst in staat stelt om beter met tegenslagen om te gaan.

Hypothese 1: Het ervaren van tegenslagen heeft een negatief effect op de

prestatieontwikkeling. Meer specifiek wordt verwacht dat hoe meer tegenslagen

iemand ervaart, hoe lager de prestatieontwikkeling zal zijn.

Page 18: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

18

Mediërende rol van verschillende vormen van ruminatie

Tegenslagen komen in zowat alle organisaties voor en blijken grote leereffecten te

hebben op individuen (Yip & Wilson, 2009). Moxley (1998) vond dat negatieve ervaringen of

tegenslagen de neiging hebben om het leren te bevorderen, aangezien het mensen aanzet

tot zelfreflectie, wat leidt tot een betere mentale gezondheid. Zelfreflectie is een zeer vaag

begrip. Bij de meeste auteurs gaat het om een actief, intentioneel, cognitief proces dat

gericht is op bewustwording en begripsvorming van een gedrag of attitude na het ervaren

van gebeurtenissen (Luken, 2011). Deze gebeurtenissen kunnen zowel positief als negatief

van aard zijn. Echter, wanneer cognities gepaard gaan met negatieve emoties, en het

herhaaldelijk herkauwen van dezelfde gedachten, zal reflectie uitmonden in het bijproduct

genaamd ruminatie of piekeren (Luken, 2011). Gezien tegenslagen systematisch gepaard

gaan met intense negatieve gevoelens zoals angst en onveiligheid (Picolli et al., 2011), zal in

huidige masterproef gefocust worden op ruminatie.

Borkovec et al. 1998 definiëren rumineren als negatief geladen gedachten en

beelden die relatief oncontroleerbaar zijn. Het tracht een oplossing te bieden voor

problemen met onzekere uitkomsten, waarbij de mogelijkheid op negatieve uitkomsten

reëel is (Fresco, Frankel, Mennin, Turk & Heimberg, 2002). Ruminatie heeft de laatste jaren

de aandacht getrokken van onderzoekers omdat het een sleutel blijkt te zijn in het bepalen

of een individu al dan niet zal groeien of achteruitgaan ten gevolge van tegenslagen

(Forgeard, 2013). Het ruminatieve proces deelt elementen met het construct cognitive

processing in die zin dat in beide constructen actief gedachten en gevoelens verkennen die

geassocieerd worden met negatieve gebeurtenissen en de gevolgen hiervan (Greenberg,

1995 in Ciarocco et al. 2010). Cognitive processing kan net zoals bij ruminatie terugkomende

en opdringerige gedachten omvatten die worden getriggerd door traumatische

gebeurtenissen of tegenslagen. Ook Lyubomirsky en Nolen-Hoeksema (1993) zien ruminatie

als een manier om met negatieve gevoelens om te gaan. Siegle, Steinhauer, Carter, Ramel &

Thase (2003) sluiten zich hierbij aan en vonden dat een opstapeling van negatieve

gebeurtenissen vaak geassocieerd wordt met ruminatie.

Page 19: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

19

In onderzoek naar goal-attainment wordt ruminatie opgevat als het toepassen van

zelfregulatie om niet-bereikte doelen te verwezenlijken, gedreven door een opdringerige

bezorgdheid dat een discrepantie tussen de huidige toestand en de ideale uitkomst aangeeft

(Martin & Tesser, 1996 in Joormann, Dkane & Gotlib, 2006). Wanneer een werknemer

bijvoorbeeld door het maken van een fout, een demotie krijgt, zal een persoonlijk doel niet

bereikt worden. Bijgevolg zal er een discrepantie ontstaan tussen een huidige en gewenste

staat.

Zelfregulatie

De term zelfregulatie werd voor een van de eerste keren gebruikt door Bandura

(1991). Hij stelt dat mensen als enige soort de capaciteit hebben om zichzelf te belonen of te

straffen en dat zij op die manier controle kunnen uitoefenen op het eigen gedrag. Mensen

kunnen reflecteren en reageren op het eigen gedrag, gedachten en gevoelens (Blokdijk,

2006). Volgens Vancouver (2000) heeft ieder individu een bepaalde gewenste situatie of

staat voor ogen. Baumeister, Heatherton en Tice (1994) definiëren zelfregulatie als iedere

poging die individuen aangaan om de eigen staat te veranderen wanneer er sprake is van

een strijd tussen een huidige staat en een gewenste staat. Zelfregulatie wordt volgens

Baumeister en Vohs (2004) ook wel aangeduid met de term zelfcontrole. In huidig onderzoek

een gewenste staat binnen de werkcontext beschouwd als een bepaald doel dat men wil

bereiken. Het voorkomen van nadelige gebeurtenissen, hindernissen of tegenslagen op het

werk en het verlies dat hiermee gepaard gaat, zorgt voor een verstoring van het evenwicht

tussen een huidige staat en een gewenst doel. Als reactie op deze discrepantie zal men

trachten om tegemoet te komen aan de ideale werksituatie door het gedrag te veranderen

(Baumeister & Heatherton, 1996). Afhankelijk van de grootte van de discrepantie zullen

individuen hun energiebronnen aanspreken om deze te reduceren. Hierna zal het individu

evalueren of er een reductie van de discrepantie heeft plaatsgevonden (Carette et al., 2014).

Indien er geen discrepanties meer zijn, zal het individu geen energie meer verbruiken en zal

de zelfregulatie van het specifieke gedrag worden stopgezet (Baumeister & Vohs, 2007).

Zelfcontrole kan worden beschouwd als een energiebron met beperkte capaciteit, die

uitputbaar en aanvulbaar is (Koopmeiners, 2014). Baumeister et al. (1994) spreken van het

‘resource strength model’. Gezien de ingrijpende aard en de gevolgen van het ervaren van

veel tegenslagen op de werkvloer op lange termijn, is het gebruik van cognitieve

Page 20: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

20

energiebronnen niet meer voldoende om het verschil tussen de huidige en gewenste situatie

te reduceren. Als gevolg van deze perceptie zal het individu zich steeds focussen op deze

uitzichtloze en onomkeerbare discrepantie, waardoor energiebronnen steeds opnieuw

zullen besteden worden aan het verwerken van diezelfde discrepantie. Dit zorgt voor een

uitputting van de cognitieve energiebronnen zonder dat deze worden aangevuld en dit zal

leiden tot een cognitieve overload (Fiedler, Garcia, 1987; Sweller, 1994). Door het continue

activeren van deze cognitieve schema’s ontstaat een staat van verhoogde alertheid die een

verlengde fysiologische activatie ten opzichte van alledaagse stressoren als gevolg heeft

(Brosschot et al., 2006). Individuen zullen hun aandacht blijven focussen op de tegenslagen

en de persoonlijke consequenties hiervan. Doordat ze hun cognitieve hulpbronnen

afwenden van de taak, vermindert de focus op probleemoplossend denken en leerprocessen

(DeRue & Wellman, 2009 in Hagen, 2015). Het steeds herkauwen van dezelfde informatie

wordt gezien als ruminatie (Watkins, 2008; Carette et al., 2014). Hiermee bedoelt men het

steeds herhaaldelijk en vruchteloos moeilijk te beantwoorde vragen stellen aan zichzelf. Het

is een specifieke vorm van op zichzelf gerichte aandacht en piekeren.

Brosschot, Gerin en Thayer (2006) definiëren ruminatie als ‘een orde van bewuste

gedachten met betrekking tot iemands doelen die herhaaldelijk terugkeren, hoewel er geen

directe vraag is vanuit de omgeving die deze orde van gedachten vereist’. Nolen-Hoeksema

(1991) beschrijft ruminatie als aanhoudende en terugkerende gedachten die onbewust het

bewustzijn betreden. Martin en Tesser (1996) beschouwen ruminatie als een voortdurende

bewuste gedachte die is gefocust op een bepaald onderwerp of thema. Zelfs in de

afwezigheid van directe omgevingsfactoren die gerelateerd zijn aan het onderwerp, blijven

deze gedachten voortduren. Het verhindert mensen om zich te focussen op andere, meer

relevante zaken. Ruminatie betreft vaak gewenste uitkomsten en doelen (al dan niet te hoog

gegrepen), die worden geassocieerd met recente problemen, mislukkingen en geblokkeerde

doelen. Automatische, ongewenste, opdringerige, alsook gecontroleerde, gedelibereerde en

bewuste verwerking van gedachten zijn allen onderdeel van de definitie van ruminatie. Het

betreft dus een meer destructieve manier van denken die negatieve emoties zoals angst en

twijfel opwekken (Mor & Winquist, 2002).

Page 21: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

21

Onderscheid adaptieve en maladaptieve ruminatie

Tot op de dag van vandaag wordt er gedebatteerd of ruminatie een adaptief of

maladaptief proces is (Joormann et al., 2006). Zo beargumenteren Martin en Tesser (1996)

dat ruminatie een instrumenteel proces is en over het algemeen adaptief kan zijn om

mensen te helpen aan problem-solving te doen (Treynor, Gonzalez & Nolen-Hoeksema,

2003). Carver en Schreier (1981) daarentegen beargumenteren dat ruminatie maladaptief

kan worden wanneer men er niet in slaagt om de discrepantie tussen een huidige en

gewenste staat op te lossen en zo de vooropgestelde doelen niet kan bereiken (Treynor et

al., 2003). Treynor et al. (2003) focussen zich vooral op de maladaptieve gevolgen van

ruminatie en suggereren dat zelfs zelfreflectie, die beoogt aan problem solving te doen, nog

steeds kan leiden tot negatieve spiraal van denken. Hierbij gaan individuen tegenslagen

louter herbeleven in plaats van op zoek te gaan naar oorzaken en oplossingen. Treynor et al.

(2003) vonden evidentie voor elk van deze bevindingen, afhankelijk van hoe ruminatie werd

gemeten. Het debat met betrekking tot de adaptieve of maladaptieve aard van ruminatie

kan opgehelderd worden door ruminatie niet als een unitair proces, maar eerder als een

multidimensioneel construct te beschouwen. Wanneer ruminatie beschouwd wordt als een

dergelijk construct, kunnen bepaalde componenten van ruminatie adaptief zijn, terwijl

anderen maladaptief kunnen zijn. Bovenstaande tegenstrijdige bevindingen m.b.t ruminatie

binnen problem-solving en emotionele processen kunnen hierdoor worden verklaard

(Joormann et al., 2006).

Nadenken over geblokkeerde doelen is een vaak voorkomend fenomeen binnen

ruminatie (Carette, 2014). Uit onderzoek blijkt dat dit niet altijd nadelig is. Ciarocco, Vohs en

Baumeister (2010) ondersteunen het idee van ruminatie als een multidimensioneel

construct en maken een onderscheid tussen maladaptieve en adaptieve ruminatie.

Voortbouwend op Martin en Tesser’s (1989) interpretatie van ruminatie als reactie op

geblokkeerde doelen, onderscheidt ook Mikulincer (1996) een maladaptieve component

(state rumination) van een adaptieve component (action rumination). Bij maladaptieve

ruminatie ligt de focus op de huidige gevoelens en consequenties van de mislukking.

Adaptieve ruminatie zien zij als een taakgeoriënteerde ruminatie, waarbij de focus wordt

gelegd op de taakprestaties, op hoe doelen bereikt kunnen worden en hoe vorige

misstappen kunnen worden rechtgezet. Stoner & Gilligan (2002) toonden aan dat het

Page 22: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

22

nadenken over mislukkingen die kunnen vermeden worden en doelen die kunnen bereikt

worden, een bijdrage levert tot significante verbeteringen in toekomstige prestaties.

Eveneens werd in het onderzoek van Ciarocco et al. (2010) evidentie gevonden die stelt dat

adaptieve ruminatie leidt tot een verbetering in prestaties. Zij stellen dat, door na te denken

over wat er is fout gelopen en hoe men zaken kan rechtzetten, individuen in staat kunnen

zijn om alternatieve strategieën te ontdekken die ervoor kunnen zorgen dat fouten worden

voorkomen naar de toekomst toe. Hierdoor zal ook het vertrouwen toenemen. Echter niet

alle vormen van cognitieve verwerking kunnen prestaties verbeteren. Studies vonden

inderdaad dat verschillende andere patronen van ruminatie, zoals maladaptieve ruminatie

(die ook een cognitieve verwerking inhoudt), geen voordelig effect hebben op prestaties en

dus eerder negatief van aard zijn (Ciarocco et al., 2010).

Treynor et al. (2003) ondersteunen het multidimensioneel idee dat ruminatie zowel

adaptief als maladaptief kan zijn. Zij beschouwen adaptieve ruminatie (reflective pondering)

als het doelgericht nadenken om probleemoplossende gedachten aan te gaan en zo iemands

negatieve gedachten te verminderen. Maladaptieve ruminatie (brooding) daarentegen

weerspiegelt een passieve vergelijking tussen iemands huidige en gewenste niet-bereikte

standaard. Hoewel er nog weinig onderzoek werd verricht naar het twee-factoren model van

Treynor et al. (2003) hebben zij evidentie gevonden waaruit blijkt dat ruminatie is

samengesteld uit zowel een adaptieve component als een maladaptieve component

(Joorman et al., 2006; Treynor et al., 2003). Hierbij is de adaptieve component geassocieerd

met minder negatieve gevoelens op lange termijn, maar deze biedt wel evidentie voor de

negatieve gevoelens op het moment zelf. Maladaptieve ruminatie is zowel op korte als op

lange termijn geassocieerd met negatieve gevoelens.

In huidig onderzoek wordt vooropgesteld dat ruminatie inderdaad kan beschouwd

worden als een multi-dimensioneel construct, waarbij er een onderscheid kan gemaakt

worden tussen adaptieve en maladaptieve ruminatie. Eveneens wordt nagegaan of

ruminatie op zijn beurt een effect heeft op de prestatieontwikkeling. Met andere woorden:

is ruminatie een mediator tussen het negatieve effect van tegenslagen op de

prestatieontwikkeling? Volgende hypotheses worden naar voor gebracht:

Page 23: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

23

Adaptieve ruminatie

Er wordt vooropgesteld dat bij het ervaren van een discrepantie tussen een huidige

en een gewenste staat, individuen gaan rumineren over deze geblokkeerde doelen en

cognitieve hulpbronnen gaan aanspreken om het evenwicht te herstellen. Wanneer het

individu echter gebruik maakt van probleemoplossende strategieën waarbij de focus ligt op

de taakprestaties en hoe doelen alsnog bereikt kunnen worden, zal dit leiden tot betere

coping strategieën, wat zich uit in betere werkuitkomsten. De negatieve effecten van

tegenslagen op de prestatieontwikkeling zullen dus kleiner zijn wanneer deze gemedieerd

worden door adaptieve ruminatie.

Hypothese 2a: Tegenslagen op het werk zijn positief gerelateerd aan adaptieve

ruminatie.

Hypothese 2b: Adaptieve ruminatie leidt tot een minder negatief effect op

prestatieontwikkeling.

Maladaptieve ruminatie

Wanneer individuen geen gebruik maken van probleemoplossende strategieën om

het evenwicht tussen de huidige en gewenste staat na het ervaren van tegenslagen te

herstellen, maar zich blijven focussen op de huidige gevoelens en consequenties van de

mislukking, zal deze continue activatie van cognitieve schema’s leiden tot klachten.

Maladaptieve ruminatie is bijgevolg nefast voor het algemeen gevoel van welbevinden en

ontwikkeling (Baumeister, Masicampo & Vohs, 2011). Zelfs ruminatie die beoogt aan

probleemoplossing te doen, kan leiden tot een negatieve spiraal van denken, waarbij

mensen tegenslagen louter herbeleven in plaats van op zoek te gaan naar oorzaken en

oplossingen (Treynor et al., 2003). Met andere woorden: het negatieve effect van

tegenslagen op de prestatieontwikkeling zal groter zijn wanneer deze gemedieerd wordt

door maladaptieve ruminatie

Hypothese 3a: Tegenslagen op het werk zijn positief gerelateerd aan maladaptieve

ruminatie.

Hypothese 3b: Maladaptieve ruminatie leidt tot een negatief effect op

prestatieontwikkeling.

Page 24: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

24

Moderatoren van tegenslagen

Sociale steun

Om te kunnen omgaan met belemmerende stressoren die tegenslagen met zich

meebrengen, is het van essentieel belang op zoek te gaan naar randvoorwaarden die als

buffer kunnen dienen tussen tegenslagen en ruminatie. Sociale steun speelt al een geruime

tijd een centrale rol in tal van onderzoeken naar stress. Bouwmeester (2009) stelt dat

mensen die beroep kunnen doen op sociale steun beter in staat zijn om met tegenslagen om

te gaan. Ook Lim (1997) vond dat sociale steun een buffer kan zijn voor negatieve

uitkomsten. Tal van onderzoekers hebben de effecten van sociale steun op gezondheid en

welzijn van werknemers reeds onderzocht (Beehr & McGrath, 1992; Cohen & Wills, 1985;

Vaux, 1988).

Sociale steun wordt veelal gedefinieerd als hulpbron die door anderen wordt

aangeboden (Bouwmeester, 2009). Hoewel de definitie van sociale steun een breed

gedefinieerd concept is, bestaat de consensus dat sociale steun zowel werkgerelateerd als

niet-werkgerelateerd kan zijn.

De Jonge et al. (2003) verwijzen met het begrip sociale steun naar ‘het bestaan van

goede, plezierige relaties met collega’s of boven- en ondergeschikten, het kunnen rekenen

op anderen, het krijgen van de juiste informatie van anderen, en het verkrijgen van

daadwerkelijke hulp, begrip en aandacht wanneer men in moeilijkheden verkeert’. In het Job

Demand-Control-Support Model van Karasek en Theorell (1990) wordt sociale steun gezien

als een werk-gerelateerde sociale ondersteuning. Binnen werk-gerelateerde sociale steun

maken Karasek et al. (1998) onderscheid tussen sociale steun door leidinggevenden en

sociale steun door collega’s (Bouwmeester, 2009).

Sociale steun buiten de werkomgeving zoals steun van familie en vrienden spelen

eveneens een belangrijke rol gezien de sterke relatie met de algemene gezondheid (Kahn &

Byosiere, 1991). Gore (1973) vond dat sociale steun buiten het werk een aanvulling kan zijn

voor sociale steun op het werk. Alsook Beehr (1985) vond evidentie voor de prominente rol

van steun van familieleden.

Page 25: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

25

Ondanks uit onderzoek blijkt dat sociale steun binnen de werkomgeving een

belangrijkere rol speelt als hulpbron voor werkgerelateerde stress dan sociale steun binnen

de persoonlijke omgeving (Winnubst & Schabracq, 1996), lijken beiden een belangrijke

moderator te zijn in de relatie tussen tegenslagen (zoals jobonzekerheid) en diens negatieve

gevolgen (Karasek & Theorell, 1990, Sverke et al., 2002). Caplan, Cobb, French, Harrison en

Pinneau (1975) vonden eveneens evidentie voor het modererend effect van sociale steun,

op de relatie tussen stress op het werk en de gezondheid. Deze studie wees uit dat sociale

steun van iemands leidinggevende, collega’s, familie en vrienden de effecten van stress op

het werk (meer bepaald cortisollevel, bloeddruk, glucose, etc.) bufferen (Caplan et al., 1975).

Ook Lim (1997) vond dat werkgerelateerde steun door leidinggevenden en/of collega’s een

significante moderator blijkt te zijn. Bandura (1986) stelt dat het krijgen van sociale

erkenning van anderen een sterke motivationele factor is. Het zet mensen aan om hun

toekomstig gedrag te reguleren door vooruit te denken. Door vooruitziend te zijn kunnen

werknemers hun handelingen voor de toekomst plannen, kunnen ze anticiperen op

toekomstige acties en zichzelf prestatiedoelen opleggen. Het vooruitziend zijn is een

regulatiemechanisme dat toelaat om gepercipieerde toekomstige uitkomsten sneller over te

dragen naar actie (Bandura, 1986), wat voor betere werkuitkomsten kan zorgen. Stoner en

Gilligan (2002) stellen voorop dat sociale steun emotionele steun biedt. Gehoord worden en

zorgen delen, stelt individuen in staat een beschermingsmechanisme op te bouwen. Het

geeft hen vertrouwen om tegenslagen te overwinnen.

Concreet wordt in huidige studie vooropgesteld dat er bij het ervaren van

tegenslagen een discrepantie ontstaat tussen een huidige en gewenste staat (Bandura

1991). Door het ervaren van deze discrepantie gaan individuen excessief en herhaaldelijk

nadenken over huidige zorgen, ervaringen in het verleden of zorgen over de toekomst

(Ehring & Watkins, 2008). Cognitieve energiebronnen zijn erop gericht deze discrepantie te

verminderen waarbij sommigen gebruik gaan maken van probleemoplossende strategieën

(adaptief rumineren), gaan anderen hun cognitieve schema’s blijven focussen op huidige

gevoelens en consequenties van mislukkingen (maladaptief rumineren). Door sociale steun

te beschouwen als een hulpbron aangeboden door anderen, wordt in huidige studie

vooropgesteld dat bij het ervaren van sociale steun, de persoonlijke, cognitieve

energiebronnen die gebruikt worden om de discrepantie te dichten, aangevuld worden door

Page 26: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

26

sociale energiebronnen. Hierdoor zullen energiebronnen minder uitgeput geraken bij

rumineren over tegenslagen.

Het regulatiemechanisme speelt hierin een rol gezien zij ervoor zorgen dat individuen

meer energiebronnen voor handen hebben om vooruit te denken. Door vooruitziend te zijn

zal er op een efficiënte manier worden overgegaan tot het herstellen van het evenwicht

tussen een huidige en gewenste staat. Naast het vooruitziend zijn, speelt ook het

beschermingsmechanisme een rol. Het zal er immers toe leiden dat de discrepantie

veroorzaakt door tegenslagen kleiner wordt door het vertrouwen in de eigen capaciteiten

om tot probleemoplossende strategieën te komen. Dit zal op zijn beurt leiden tot een

evenwicht van de huidige en gewenste staat waardoor men minder excessief en

herhaaldelijk zal nadenken. Door sociale steun te beschouwen als een beschermmechanisme

en/of een vooruitziend regulatiemechanisme, wordt vooropgesteld dat individuen bij het

ervaren van sociale steun, minder discrepantie zullen ervaren tussen de huidige en gewenste

staat.

In huidig onderzoek wordt vooropgesteld dat wanneer een individu sociale steun

ontvangt, dit minder snel zal leiden tot adaptieve en maladaptieve ruminatie, omdat de

grootte van de discrepantie tussen de huidige en gewenste staat minder groot zal zijn.

Hypothese 4: Sociale steun modereert het effect van tegenslagen op de ruminatie.

Hypothese 4a: Werknemers die recentelijk veel tegenslagen te verduren krijgen,

zullen minder adaptief rumineren wanneer zij veel sociale steun ervaren.

Hypothese 4b: Werknemers die recentelijk veel tegenslagen te verduren krijgen,

zullen minder maladaptief rumineren wanneer zij veel sociale steun ervaren.

Page 27: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

27

Gelijkaardige tegenslagen uit het verleden

Wat als tegenslagen op korte termijn negatieve consequenties hebben maar

confrontaties met tegenslagen op lange termijn leiden tot positieve effecten? Seery, Holman

en Silver (2010) vonden dat tegenslagen op lange termijn kunnen leiden tot meer inzicht in

iemands tekortkomingen en tot het opbouwen van veerkracht. Bedoeld wordt dat, wanneer

een individu in de toekomst opnieuw geconfronteerd wordt met nieuwe tegenslagen, men

hier met meer inzicht en veerkracht op kan reageren. Resilience of veerkracht wordt

gedefinieerd als de succesvolle adaptatie of de afwezigheid van pathologische uitkomsten na

blootstelling aan stressvolle, traumatische levensgebeurtenissen. Het betreft zowel de

capaciteit om een gezond welzijn te behouden als het optimaal terugkaatsen na een

tegenslag (Rutter, 2007; Silver, 2009). Ook Folkman en Moskowitz (2000) vonden een

positieve relatie tussen veerkracht en een betere adaptatie, recovery van tegenslagen.

Aansluitend definiëren Tugade en Fredrickson (2004) veerkracht als de capaciteit om op een

positieve manier door te gaan na het ervaren van negatieve, traumatische en stressvolle

gebeurtenissen. Veerkracht is een relatief stabiele persoonlijkheidstrek, gekenmerkt door de

mogelijkheid om tegenslagen te overwinnen. Nadelige gebeurtenissen kunnen ons dus leren

om veerkracht en integriteit op te bouwen tegenover situaties als die gepaard gaan met

gevoelens van onmacht. Ze zorgen voor een meer evenwichtige kijk op het leven (Ong,

Bergeman, Bisconti & Wallace, 2006). Seery, Holman, en Silver (2010) stellen dat mensen die

nooit geconfronteerd worden met tegenslagen niet uitgedaagd worden om met stress om te

gaan. De nodige beheersing en hardheid om met tegenslagen om te gaan blijft zo

onderontwikkeld. Het ervaren van tegenslagen is een uitdaging om hardheid en beheersing

te ontwikkelen. Tegenslagen zouden het opbouwen van veerkracht kunnen bevorderen en

zo zorgen voor minder negatieve uitkomsten wanneer men geconfronteerd wordt met

toekomstige tegenslagen. Daarenboven kan veerkracht zorgen voor een betere mentale

gezondheid en welzijn, ongeacht de blootstelling aan nieuwe negatieve gebeurtenissen

(Seery, Holman & Silver, 2010). Seery, Leo, Lupien, Kondrak en Almonte, (2013) stellen

voorop dat tegenslagen, ongeacht de aard ervan, zorgen voor meer veerkracht in het leven.

(Demoulin, 2014).

Page 28: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

28

In huidig onderzoek wordt nagegaan of het ervaren van tegenslagen in het verleden

effectief kan zorgen voor positievere uitkomsten in de toekomst. Er wordt vooropgesteld dat

men na verloop van tijd beter zou kunnen omgaan met stressvolle situaties zoals

tegenslagen. De reden hiervoor is dat confrontaties met tegenslagen uit het verleden zorgen

voor meer veerkracht en inzichten die niet op het moment zelf, maar pas na verloop van tijd

worden verworven (Moxley & Pulley, 2004). Wanneer individuen na het ervaren van

tegenslagen in het verleden hier opnieuw mee geconfronteerd worden, zullen zij sneller en

efficiënter gebruik kunnen maken van positieve coping strategieën. Na het ervaren van een

tegenslag zijn de cognitieve energiebronnen van een individu erop gericht om de

discrepantie tussen een huidige en gewenste staat te verminderen. Door inzicht te krijgen in

hun mogelijke fouten worden hun mentale modellen aangepast en wordt er naar

oplossingen gezocht (Demoulin, 2014). Dit zal leiden tot betere coping strategieën en een

beter gebruik van hun bronnen naar de toekomst toe. Bij een confrontatie met een

toekomstige tegenslag zal het individu dus minder beroep moeten doen op cognitieve

energiebronnen. Hoewel de aanwezige cognitieve energiebronnen bij de ene meer

vertegenwoordigd zijn dan bij de andere, zullen zij minder snel worden uitgeput door de

aanwezigheid van positieve coping strategieën. Bovendien zal men na het ervaren van

tegenslagen meer voorbereid zijn op de komst van nieuwe tegenslagen en vertrouwen

hebben in de bestaande coping strategieën. Het hanteren van positieve coping strategieën

maakt dat men minder zal rumineren. Doordat de ervaren discrepantie tussen een huidige

en gewenste staat kleiner zal zijn, zal men immers minder geneigd zijn aan zelfregulatie te

doen, wat zich uit in minder adaptieve, noch maladaptieve ruminatie. Het ervaren van

tegenslagen kan een individu wapenen, door gebruik te maken van coping strategieën

waardoor hij kan opboksen tegen toekomstige tegenslagen. Dit zal bijgevolg leiden tot

minder negatieve uitkomsten (Demoulin, 2014). Er wordt dus vooropgesteld dat

gelijkaardige tegenslagen uit het verleden het effect van tegenslagen op de

prestatieontwikkeling modereren.

Page 29: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

29

Hypothese 5a: Werknemers die recentelijk veel tegenslagen te verduren kregen,

zullen minder adaptief rumineren wanneer zij in het verleden ook veel tegenslagen

hebben ervaren.

Hypothese 5b: Werknemers die recentelijk veel tegenslagen te verduren krijgen,

zullen minder maladaptief rumineren wanneer zij in het verleden ook veel

tegenslagen hebben ervaren.

+H4 + H2b

+H2a

+ H5 +H3a -.H3b

Figuur 1. Overzicht van het onderzoeksopzet waarbij het moderator mediator model

tegenslagen verbindt met prestatieontwikkeling via ruminatie, waarin het eerste deel van het

mediator-effect wordt gemodereerd door sociale steun en tegenslagen uit het verleden.

Recente tegenslagen

adaptieve ruminatie

prestatieontwikkeling

Gelijkaardige tegenslagen uit het

verleden

Sociale steun

maladaptieve ruminatie

Page 30: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

30

Methode

Steekproef en Procedure

Het onderzoek werd uitgevoerd in een financiële instelling in België met meer dan

10.000 werknemers. Er werd gebruik gemaakt van een two-wave studie. De eerste

datacollectie werd uitgevoerd in 2012. Aan de hand van een vragenlijst werden gegevens

verzameld over de hoeveelheid tegenslagen die werknemers de voorbije jaren ervaren

hadden (De Bruycker, 2012). Hierbij werd gebruik gemaakt van een brede steekproef (N=

2219). Meer bepaald werknemers tewerkgesteld op hoofdkantoor (ICT en facility) en uit het

kantorennet (Retailkantoren in Vlaanderen) 1.

Bij de tweede datacollectie werd nagegaan of ervaren tegenslagen al dan niet

evolueren doorheen de tijd. Hierbij werden alle werknemers bevraagd die hebben

deelgenomen aan wave 1. In totaal hebben 789 van de 2219 werknemers deelgenomen aan

de studie (35.55%). Er kan gesproken worden van een vrij hoge respons rate, gezien 8.37%

ondertussen de organisatie had verlaten (N=66). De steekproef bestaat voor 60% (N=473) uit

mannen, 40% (N=316) vrouwen. De man-vrouw verdeling in de organisatie bestaat echter uit

54% vrouwen en 46% mannen. De steekproef wijkt dus af van de populatie in de organisatie,

wat een mogelijkse respons bias met zich mee kan brengen. De leeftijd van de participanten

varieerde van 25 tot 67 jaar, met een gemiddelde van 45 jaar (SD=9.21). De participanten

waren gemiddeld 20 jaar tewerkgesteld binnen het bedrijf (SD=10.53). Aangezien enkel

werknemers werden bevraagd die hebben deelgenomen aan wave 1, ligt de gemiddelde

leeftijd en anciënniteit van de steekproef hoger dan bij de populatie. Van de participanten

die de vragenlijst hebben ingevuld beschikt 15% over een hoogst behaald diploma secundair

onderwijs, 55.1% behaalde een bachelor diploma en 29.9% een masterdiploma.

Voor huidig onderzoek werd een datafile met de namen, e-mailadressen en

evaluatiescores van de werknemers gekoppeld aan de resultaten van de vragenlijst. De

betreffende organisatie heeft ervoor gekozen om de namen met bijhorende evaluatiescores

om privacy redenen niet extern vrij te geven, maar opteerden om met gecodeerde gegevens

1 De gegevens uit wave 1 zijn verzameld in het kader van mijn bachelorproef. Voor mijn masterproef heb ik de

kans gekregen een onderzoek uit te voeren bij dezelfde steekproef en gebruik te maken van gegevens uit wave1.

Page 31: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

31

te werken. Om beide bestanden aan het eind van de inzameling aan elkaar te kunnen

koppelen werd een onafhankelijke intermediair ingeschakeld die niet betrokken was bij het

onderzoek. Hij bezorgde een lijst aan de organisatie met de e-mailadressen van de

werknemers en hun persoonlijke code voor het onderzoek. De onafhankelijke intermediair

had gedurende de rest van het onderzoek geen enkele toegang tot de andere ingezamelde

gegevens en beschikte enkel over de datafile met de e-mailadressen en bijhorende

codegegevens. Ik persoonlijk had geen toegang tot deze koppeling. De betreffende

organisatie vulde vervolgens de datafile aan met de evaluatiescores en stuurde de datafile

met codes en bijhorende evaluatiescores naar de hoofdonderzoekers (niet naar de

onafhankelijke intermediair). De kolom met e-mailadressen werd door de organisatie

verwijderd. Bijgevolg was de betreffende organisatie de enige partij die over alle gegevens

(e-mailadres, code, en evaluatiescores) beschikte.

Na het verzamelen van de evaluatiescores met de bijhorende codes, heb ik de

resultaten van de vragenlijst gekoppeld aan de persoonlijke codes zonder mogelijkheid om

de codes te linken aan de e-mailadressen. Vooraleer de vragenlijsten effectief verstuurd

werden, zijn er strikte afspraken gemaakt en vastgelegd in de vorm van een checklist. Deze

checklist werd ondertekend door Universiteit Gent. Zoals afgesproken werd de inhoud van

de vragenlijst vooraf voorgelegd ter goedkeuring. Na deze goedkeuring werd er vervolgens

een e-mail verzonden via een contactpersoon binnen de betreffende organisatie, met de

aankondiging dat een e-mail met vragenlijst vanuit Universiteit Gent zou volgen. De

werknemers kregen vervolgens een e-mail vanuit Universiteit Gent met een persoonlijke link

die gekoppeld was aan hun code. Via deze link kwamen de werknemers terecht in de

vragenlijst. In de mail werd duidelijk vermeld dat deelname vrijwillig was en op ieder

moment kon worden stopgezet. Van zodra de vragenlijst werd verzonden, werd het e-

mailadres overschreven door de code. Concreet houdt dit in dat de enquête-tool vanaf dat

moment ICT-technisch geen mogelijkheid meer had om het e-mailadres van de werknemer

te kennen. De antwoorden van de werknemers werden gecodeerd verzameld. Na het

versturen van de e-mails werd het enige bestand met de gekoppelde e-mailadressen en

codes van werknemers door de onafhankelijke intermediair meteen vernietigd.

Page 32: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

32

Meetinstrumenten

Tegenslagen. Voor het meten van tegenslagen (zowel tegenslagen uit het verleden als

recente tegenslagen) werd beroep gedaan op de schaal van Carette, Anseel, Lievens en

Peeters (2014). Tegenslagen werden gemeten op twee tijdstippen. Tegenslagen uit het

verleden werden gemeten in 2012, recente tegenslagen drie jaar later in 2015. De vragenlijst

bestaat uit een totaal van 16 items en heeft met een Cronbach’s alpha van .88 een goede

betrouwbaarheid. De verschillende aspecten van tegenslagen, namelijk ‘crisis’, ‘mistakes’,

‘career setback’ en ‘ethical dilemma’ werden ieder bevraagd aan de hand van 4 items en

gebruikt als een één-dimensionele schaal. Er werd telkens gescoord op een vijf-punt Likert-

schaal met 1= helemaal niet van toepassing en 5= helemaal van toepassing.

- Voorbeelditem ‘crisis’: ‘De voorbije 3 jaar had een nadelige situatie waarvoor ik niet

verantwoordelijk was een invloed op mijn job.’

- Voorbeelditem ‘mistakes’: ‘De voorbije 3 jaar maakte ik een vergissing die gevolgen had

voor de organisatie.’

- Voorbeelditem ‘career setback’: ‘De voorbije 3 jaar werd mijn verwachte

loopbaanontwikkeling belemmerd.’

- Voorbeelditem ‘ethical dilemma’: ‘De voorbije 3jaar had ik vermoedens van ongepaste

activiteiten die plaatsvonden in mijn organisatie.’

Prestatieontwikkeling: Om de prestatieontwikkeling na te gaan werden de

evaluatiescores van de werknemers opgevraagd van 2011 t.e.m. de laatst toegekende

evaluatiescores (2014). Scores varieerden van 3= onvoldoende tot 9= uitstekende prestaties.

Vanaf 2012 werd een ander systeem ingevoerd voor kaderleden, waarbij een overal score

werd toegekend tussen 1= onvoldoende en 5= uitstekend. Dit betekent dat een '4' in 2011

iets anders betekent dan een '4' in 2014 voor kaderleden. Voor bedienden bleef het

scoresysteem ongewijzigd. Om de data te kunnen interpreteren werden de scores

getransformeerd naar een schaal van 1 tot 100 voor alle werknemers (Cohen, Cohen, Aiken

& West, 1999). Prestatieontwikkeling werd in huidig onderzoek gemeten door de

verschilscore te berekenen tussen 2014 en 2011. Om een fout in de analyse uit te sluiten,

werd alsook gecontroleerd op een eventuele ‘forced distribution’. Met forced distribution

wordt bedoeld dat leidinggevenden restricties opgelegd krijgen met betrekking tot het

Page 33: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

33

geven van scores. Zo mag maar een bepaald percentage een uitstekende beoordeling

krijgen. Het procent is echter ongewijzigd gebleven bij de verandering van de

beoordelingsschaal.

Ruminatie: adaptieve en maladaptieve ruminatie werden gemeten met 10 items uit de

Ruminative Response Scale (Treynor et al., 2003). De RRS schaal bevat twee subschalen die

verwijzen naar de verschillende componenten van ruminatie namelijk adaptieve en

maladaptieve ruminatie. De eerste 5 items geven de adaptieve ruminatie weer en heeft een

betrouwbaarheid van .78. Een voorbeelditem is: ‘Ik ging na bij mezelf wat ik heb gedaan

opdat de situatie zo is kunnen lopen’. De laatste 5 items geven de maladaptieve ruminatie

weer en heeft een betrouwbaarheid van .81. Een voorbeelditem is: ‘Waarom heb ik

problemen die andere mensen niet hebben?’. De items werden gemeten aan de hand van

een vijf-punt Likert schaal gaande van 1 = bijna nooit tot 5 = bijna altijd.

Sociale steun: Sociale steun werd gemeten aan de hand van de vragenlijst van Caplan,

Cobb, French, Harrison en Pinneau (1975) en bestaat uit 12 items. De vragenlijst werd

vertaald naar het Nederlands en door twee vertaler-tolken opnieuw vertaald naar het Engels

om noemenswaardige verschillen in de interpretatie van de initiële versie en de opnieuw

vertaalde versie te voorkomen. Een voorbeelditem is: ‘Hoeveel gaan elk van deze mensen

hun uiterste best doen om dingen te doen om uw werkleven gemakkelijker te maken: je

directe leidinggevende, andere mensen op het werk, je partner en vrienden en/of familie.’

De items werden gemeten aan de hand van een vijf-punt Likert-schaal gaande van 1= heb zo

geen perso(o)n(en) tot 5= heel veel. Cronbach’s alpha is .83

Page 34: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

34

Analyses

Voor het verwerken van de data en het toetsen van de hypotheses werd gebruik

gemaakt van het programma SPSS Statistics 22. Voorafgaand aan de hypothesetoetsing zijn

alle schalen getoetst op interne consistentie. Om het direct effect van de onafhankelijke

variabelen op de afhankelijke variabelen te toetsen, werd gebruik gemaakt van lineaire

regressieanalyses. Tevens werd aan de hand van hiërarchische multiple regressies nagegaan

of de moderatoren een bijdrage leverden aan de verklaarde variantie. Bij de data-analyse

zijn controlevariabelen bewust buiten beschouwing gelaten gezien het opnemen van

controlevariabelen tot vertekening van regressieresultaten kan leiden (Spector & Brannick,

2011). Indien er toch noemenswaardige verschillen optraden tussen de analyses met en

zonder controlevariabelen werden deze weergegeven in voetnoot.

Page 35: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

35

Resultaten

Beschrijvende gegevens en Pearson Correlaties

Tabel 1 presenteert de gemiddelden, standaarddeviaties en de onderlinge correlaties

tussen de controle-, onafhankelijke en afhankelijke variabelen. Deze tabel geeft louter een

beschrijving van relaties en geeft geenszins conclusies over causale verbanden weer.

In tabel 1 wordt een significant negatieve relatie tussen geslacht en het ervaren van

recente tegenslagen voorgesteld (r=-.13, p<.01). Meer specifiek kan aangenomen worden

dat mannen meer recente tegenslagen rapporteren dan vrouwen. Wanneer er gekeken

wordt naar ervaren tegenslagen uit het verleden, blijkt dit niet significant te zijn (r=-.09,

p>.05). Er kan eveneens vastgesteld worden dat oudere werknemers significant meer

tegenslagen hebben ervaren in het verleden (r=-.09, p<.01). Alsook werd er geobserveerd

dat er een significante relatie tussen oudere werknemers en sociale steun bestaat. Meer

specifiek wordt ondervonden dat oudere werknemers minder sociale steun percipiëren (r=-

.14, p<.05). Tevens is er een relatie tussen leeftijd en maladaptieve ruminatie (r=-.15, p<.05).

Dit betekent dat oudere werknemers die vaak langer in de organisatie tewerkgesteld zijn (r=-

.81, p<.01) en bijgevolg vaker een hogere positie innemen, sneller maladaptief rumineren.

Uit Tabel 1 blijkt eveneens dat sociale steun, niet significant negatief correleert met

adaptieve ruminatie (r=-.04, p>.05). Op basis van de literatuur zou een significant positieve

correlatie verwacht worden. Voor maladaptieve ruminatie wordt deze positief significante

correlatie wel terug gevonden. Werknemers die sociale steun ervaren gaan minder

maladaptief rumineren (r=-.20, p<.01).

Aan de hand van de vooropgestelde hypotheses kunnen verschillende - al dan niet

aanwezige - correlaties in beschouwing genomen worden. Eerst en vooral is het opmerkelijk

dat tegen de verwachtingen in een niet significante relatie geobserveerd werd tussen

recente tegenslagen en de prestatieontwikkeling (r=.04, p>.05), alsook een correlatie tussen

gelijkaardige tegenslagen uit het verleden en prestatieontwikkeling (r=-.12, p<.05). De

resultaten van hypothese 4 liggen echter wel in lijn met de verwachtingen. Een positieve

relatie tussen recente tegenslagen en maladaptieve ruminatie kan geobserveerd worden

(r=.40, p<.05). De relatie tussen recente tegenslagen en adaptieve ruminatie (hypothese 6) is

verder zoals verwacht positief (r=.28, p<.05). Opvallend is dat opnieuw een niet significante

Page 36: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

36

negatieve relatie geobserveerd werd tussen maladaptieve ruminatie en

prestatieontwikkeling (r=-.076, p>0.05). Hetzelfde geldt voor adaptieve ruminatie (r=-.004,

p>0.05).

Tabel 1

Gemiddelden (M), standaarddeviaties (SD) en Pearson Intercorrelaties (N=789).

M SD 1 2 3 4 5 6 7 8 9

1. Geslacht .40 .49 1

2. Anciënniteit 19.93 10.54 -.03 1

3. Leeftijd 45.00 9.21 -.10** .81** 1

4. Recente tegenslagen 2.14 .68 -.13** .06 -.00 1

5. Tegenslagen uit het verleden 2.16 .55 -.09 -.08 .09** ,47** 1

6. Sociale steun 4.05 .54 .09 -.08 -.14* -.34** -.26** 1

7. Adaptieve ruminatie 2.94 .76 -.06 -.01 .10 .28** .19** -.04 1

8. Maladaptieve ruminatie 2.28 .83 -.03 .09 .15* .40** .24** -.20** .47** 1

9. Prestatie-ontwikkeling 2.91 17.49 -.03 .04 .05 .04 .012** .01 -.00 -.08 1

Noot: De interne consistenties staan op de diagonaal

Geslacht man = 0, vrouw = 1

* p < .05; ** p < .01

Toetsen van hypotheses:

Om de hypotheses systematisch te testen, werd een regressieanalyse uitgevoerd.

Aan de hand van een lineaire regressie analyse met recente tegenslagen als onafhankelijke

en prestatieontwikkeling als afhankelijke variabele, werd hypothese 1 getoetst. Deze

hypothese werd niet bevestigd (b=1.11, p>.05). Meer specifiek heeft het ervaren van

tegenslagen uit het recente verleden geen significante invloed op de prestatieontwikkeling

van werknemers.

In hypothese 2 en 3 werden mediatiehypothesen vooropgesteld. Meer bepaald werd

in hypothese 2 nagagaan of (de onafhankelijke variabele) recente tegenslagen en (de

afhankelijke variabele) prestatieontwikkeling door de variabele adaptieve ruminatie werd

gemedieerd. Hiervoor werd gebruik gemaakt van lineaire regressieanalyses. Gezien er geen

significant regressiecoëfficiënt werd gevonden tussen recente tegenslagen en

prestatieontwikkeling, kan er ook gesproken worden van een mediator effect. Wel is er een

significant effect gevonden van recente tegenslagen op adaptieve ruminatie (b=.31, p>.05).

Hypothese 2a kan bijgevolg bevestigd worden. De relatie tussen adaptieve ruminatie en

Page 37: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

37

prestatieontwikkeling is echter niet significant (b=-.82, p>.05). Hypothese 2b wordt dus niet

bevestigd. Hetzelfde geldt voor maladaptieve ruminatie. Ook hier werd een effect gevonden

tussen recente tegenslagen en maladaptieve ruminatie (b=.482, p<.05), maar niet tussen

maladaptieve ruminatie en prestatieontwikkeling (b= -1.59, p>.05). Opnieuw kunnen

hypothese 3a bevestigd worden terwijl 3b verworpen wordt. Eveneens kan er niet

gesproken worden over een gedeeltelijke of volledige mediator.

In hypothese 4 en 5 werden interactie-effecten voorspeld. Om na te gaan of er

sprake is van significante hoofd- en interactie-effecten, werd een multiple hiërarchische

regressieanalyse uitgevoerd. Hiervoor werden producttermen voor de interacties gemaakt,

waarbij in een eerste stap van de regressie de hoofdeffecten van de onafhankelijke variabele

en de moderatoren werden opgenomen. In een tweede stap werden de interactietermen

tussen de onafhankelijke variabele en de moderator toegevoegd. De variabelen die in de

interactietermen werden opgenomen, werden eerst gecentreerd om potentiële collineariteit

tussen de interactietermen en de onafhankelijk variabelen te omzeilen. Vervolgens werden

de interactietermen aangemaakt door de gecentreerde variabelen met elkaar te

vermenigvuldigen.

In Hypothese 4a werd een interactie vooropgesteld tussen sociale steun en recente

tegenslagen, op de afhankelijke variabele adaptieve ruminatie. Hierbij werden in een eerste

stap de hoofdeffecten van sociale steun en recente tegenslagen toegevoegd. In een tweede

stap werd vervolgens de interactietermen sociale steun en recente tegenslagen toegevoegd.

Uit de hoofdeffecten van Tabel 2 blijkt dat naarmate de recent ervaren tegenslagen

toenemen, de adaptieve ruminatie toeneemt (b=.33, p.<.01). De interactie tussen recente

tegenslagen en sociale steun blijkt slechts een marginaal significant effect te hebben (b=-.19,

p<.10) op adaptieve ruminatie. De interactieterm tussen sociale steun en recente

tegenslagen verklaart zo goed als geen bijkomende variantie, vergeleken met de variantie

die door de hoofdeffecten werd voorspeld (ΔR²=.01, F(3,279)=9.15, p=.09). Er kan dus

slechts een significant interactie-effect op het p<.10 significantieniveau gevonden worden.

Wanneer als robuustheidscheck de controlevariabelen toegevoegd wordt aan de regressie,

wordt ΔR²=.01, F(6,266)=5.63, p=.10 bekomen. Het interactie-effect is hier zelfs niet meer

significant op p<.10 niveau. Op basis van de resultaten kan niet gesteld worden dat sociale

steun een invloed heeft op de relatie tussen recente tegenslagen en adaptieve ruminatie.

Page 38: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

38

Tabel 2

Resultaten van Hiërarchische Regressie Analyse

Variabelen Β T ΔR2 ΔF

Stap 1

Hoofdeffecten

.08 12.24**

Sociale steun -.09 .99

Recente tegenslagen .33 4.90

**

Stap 2

Interactie-effecten

.01 2.83

Sociale steun x -.19 -1.68

Recente tegenslagen

Note. N = 789

* p < .05;

** p < .01.

Hypothese 4b stelt een interactie-effect tussen sociale steun en recente tegenslagen,

op de maladaptieve ruminatie voorop. Om na te gaan of er sprake is van een significant

hoofd- en interactie-effect, werd opnieuw een multipele hiërarchische regressieanalyse

uitgevoerd, maar deze keer met maladaptieve ruminatie als afhankelijke variabele. Uit de

hoofdeffecten van Tabel 3 blijkt dat naarmate de recent ervaren tegenslagen toenemen, de

maladaptieve ruminatie toeneemt (b=0.45, p.<.01). De interactie tussen recente tegenslagen

en sociale steun blijkt eveneens een significant effect te hebben (b=-.27, p<.05) op

maladaptieve ruminatie. Concreet verklaart de interactieterm tussen sociale steun en

recente tegenslagen 1,5% van de variantie bovenop de variantie die wordt verklaard door

het hoofdeffect F(3,279)=20.4, p<.05. De hypothese dat sociale steun een effect heeft op

maladaptieve ruminatie wordt zoals verwacht bevestigd.

Page 39: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

39

Tabel 3

Resultaten van Hiërarchische Regressie

Analyse

Variabelen Β T ΔR2 ΔF

Stap 1

Hoofdeffecten

.165 27.59**

Sociale steun -.12 -1.37

Recente tegenslagen .45 6.42

**

Stap 2

Interactie-effecten

.015 5.20*

Sociale steun x -.27 -2.28

*

Recente tegenslagen

Note. N = 789

* p < .05;

** p < .01.

Bovenstaand interactie-effect wordt weergegeven in figuur 2 en is consistent met de

vooropgestelde hypothese. Werknemers die recentelijk veel tegenslagen hebben ervaren

gaan meer maladaptief rumineren dan wanneer ze weinig tegenslagen hebben ervaren.

Wanneer het interactie-effect in beschouwing werd nemen, werd gevonden dat werknemers

die recentelijk veel tegenslagen te verduren kregen meer maladaptief rumineren wanneer zij

op weinig sociale steun kunnen rekenen. Werknemers die recentelijk veel tegenslagen te

verduren kregen blijken minder maladaptieve ruminatie te vertonen wanneer zij op veel

sociale steun kunnen rekenen. Wanneer men in het recente verleden slechts in geringe mate

geconfronteerd werd met tegenslagen, heeft het al dan niet krijgen van sociale steun weinig

effect. Het gevonden interactie-effect bevestigt de hypothese dat werknemers die

recentelijk veel tegenslagen te verduren kregen, minder maladaptief rumineren wanneer zij

veel sociale steun ervaren.

Page 40: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

40

Figuur 2. Interactie-effect sociale steun

In hypothese 5a werd het interactie-effect van gelijkaardige tegenslagen uit het

verleden en recente tegenslagen op adaptieve ruminatie (afhankelijke variabele) getoetst.

Ook hier werden zowel de hoofdeffecten als de interactie-effecten getoetst aan de hand van

multipele hiërarchische regressieanalyse met adaptieve ruminatie als afhankelijke variabele.

In tabel 4 zien wordt een hoofdeffect van recente tegenslagen op adaptieve ruminatie

(b=.27, p<.01) voorgesteld. Wanneer het interactie-effect van tegenslagen uit het verleden

en recente tegenslagen in beschouwing worden genomen, kan er vastgesteld worden dat

deze geen bijkomende variantie (ΔR²=.07, F(3,275)=8.23, p>.05) verklaart, vergeleken met de

variantie die door het hoofdeffect voorspeld wordt. Aangezien er geen significant interactie-

effect gevonden werd, kan er niet gesteld worden dat gelijkaardige tegenslagen uit het

verleden de relatie tussen recente tegenslagen en adaptieve ruminatie modereren (b=.08,

p>.05).

Page 41: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

41

Tabel 4

Resultaten van Hiërarchische Regressie Analyse

Variabelen Β T ΔR2 ΔF

Stap 1

Hoofdeffecten

.08 12.05**

Tegenslagen uit het verleden .09 1.03

Recente tegenslagen .27 3.71

**

Stap 2

Interactie-effecten

.00 .63

Tegenslagen uit het verleden x .08 .80

Recente tegenslagen

Note. N = 789

* p < .05;

** p < .01.

In hypothese 5b werd een interactie vooropgesteld tussen gelijkaardige tegenslagen

uit het verleden en recente tegenslagen, op de afhankelijke variabele maladaptieve

ruminatie. Meer specifiek werd vooropgesteld dat werknemers die recentelijk veel

tegenslagen te verduren kregen, minder maladaptief gaan rumineren wanneer zij in het

verleden ook veel tegenslagen hebben ervaren. De significante hoofd- en interactie-effecten

werden op dezelfde manier getoetst, maar met maladaptieve ruminatie als afhankelijke

variabele. De hypothese werd op identiek dezelfde manier getoetst als hypothese 5a. Tabel

5 geeft een overzicht weer van de bekomen resultaten. De interactieterm tussen

tegenslagen uit het verleden en recente tegenslagen verklaart zoals voorspeld een

bijkomende variantie (ΔR²=.014, F(3,275)=20.06, p<.05) bovenop de variantie voorspeld door

het hoofdeffect. Aangezien een significant interactie-effect gevonden werd, kan er gesteld

worden dat gelijkaardige tegenslagen uit het verleden de relatie tussen recente tegenslagen

en maladaptieve ruminatie modereren (b=0.23, p<.05)2. De hypothese dat gelijkaardige

tegenslagen uit het verleden een modererend effect hebben op maladaptieve ruminatie

wordt zoals verwacht bevestigd.

2 Wanneer controlevariabelen in acht worden genomen vindt men geen significantie voor het interactie-effect

(ΔR² =.01, F(6,266) = 10.81, p>.10).

Page 42: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

42

Tabel 5

Resultaten van Hiërarchische Regressie Analyse

Variabelen Β T ΔR2 ΔF

Stap 1

Hoofdeffecten

.17 27.46**

Tegenslagen uit het verleden .09 .99

Recente tegenslagen .45 5.96

**

Stap 2

Interactie-effecten

.01 4.57*

Tegenslagen uit het verleden x .23 .12*

Recente tegenslagen

Note. N = 789

* p < .05;

** p < .01.

Wanneer het interactie-effect nader wordt bekeken, wordt in figuur 3 een

onverwacht resultaat gevonden. Werknemers die recentelijk veel tegenslagen te verduren

kregen, rumineren meer maladaptief wanneer zij daarenboven in het verleden

geconfronteerd werden met gelijkaardige tegenslagen. Werknemers die recentelijk veel

tegenslagen te verduren kregen, blijken minder maladaptieve ruminatie te vertonen

wanneer zij in het verleden niet geconfronteerd werden met gelijkaardige tegenslagen.

Wanneer men in het recente verleden slechts in geringe mate geconfronteerd werd met

tegenslagen, heeft het al dan niet ervaren van tegenslagen uit het verleden weinig effect. Er

is zoals verwacht een interactie-effect. Verrassend is echter dat het gevonden interactie-

effect het omgekeerde aangeeft dan de vooropgestelde hypothese dat werknemers die

recentelijk veel tegenslagen te verduren krijgen, minder maladaptief rumineren wanneer zij

in het verleden ook veel tegenslagen hebben ervaren. Hypothese 5 kan dus slechts deels

bevestigd worden. Gelijkaardige tegenslagen uit het verleden modereren de relatie tussen

recente tegenslagen en prestatieontwikkeling, maar met een omgekeerd patroon dan

vooropgesteld.

Page 43: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

43

Figuur 3. Interactie-effect tegenslagen uit het verleden

Page 44: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

44

Discussie

Onderzoeksvraag

Tegenslagen in huidig klimaat hebben een grote druk uitgeoefend op werknemers. Ze

hebben gevoelens van stress en spanning met zich mee gebracht. Niet alleen is het van

belang dat organisaties weet krijgen van de negatieve impact die tegenslagen hebben op

hun werknemers, alsook is het van belang inzicht te verwerven in de psychosociale

werkkenmerken (zoals cognitieve, sociale en emotionele aspecten), die als determinant

kunnen dienen van het welbevinden van werknemers (De jonge et al., 2003). Hoewel er al

veel onderzoek is gebeurd naar de negatieve impact van tegenslagen op de

prestatieontwikkeling van werknemers (Lazarus & Folkman, 1984; Morgeson & DeRue

(2006); Staufenbiel & König, 2010; etc.), is onderzoek naar eventuele randvoorwaarden die

als verzachtende omstandigheden kunnen dienen eerder beperkt. Het doel van de studie

was dus om achterliggende processen van verschillende individuele verschilvariabelen, die

een invloed konden hebben op de invloed van tegenslagen op de prestatieontwikkeling in

beschouwing te nemen. In huidig onderzoek werd dieper ingegaan op de mediërende rol van

het onderliggend proces ‘rumineren’. Eveneens werden een aantal moderatoren nagegaan.

Meer specifiek werd nagegaan of ‘sociale steun’ en ‘tegenslagen uit het verleden’ een

invloed hadden op de relatie tussen tegenslagen en ruminatie. Het onderzoek is uitgevoerd

in een financiële instelling. Gegevens zijn verzameld van 789 medewerkers.

Bespreking resultaten

In hypothese 1 werd vooropgesteld dat het ervaren van tegenslagen een negatief effect

heeft op de prestatieontwikkeling van werknemers. Hoewel we kunnen spreken van een

prestatieontwikkeling, hebben we tegen onze verwachtingen in geen evidentie gevonden

dat tegenslagen een negatieve invloed hebben op de prestatieontwikkeling. De hypothese

wordt bijgevolg niet bevestigd. Deze resultaten komen niet overeen met de bevindingen uit

eerder onderzoek dat het ervaren van tegenslagen vooral negatieve effecten met zich

meebrengt (Breslau et al., 1999; De Witte, 2005; Carette et al., 2014). Er zijn verschillende

redenen die een verklaring kunnen bieden.

Page 45: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

45

Allereerst bestaat de mogelijkheid dat de crisis, uitgebroken in 2008, een zwaardere

impact had dan de tegenslagen waar men de dag van vandaag mee wordt geconfronteerd

wordt. De participanten die de vragenlijst hebben ingevuld kunnen wel rapporteren dat ze

tegenslagen hebben ervaren, maar de impact ervan is minder groot dan tijdens de

economische crisis. Het kan ook zijn dat de omgeving meer ontvankelijk is geworden voor

tegenslagen. We zijn er meer aan gewoon geworden om te werken in onzekerheid.

Economist El-Erian (2010) stelt dat de crisis, ontstaan in 2008, zich niet zal herstellen naar

het oude economische model en beschrijft onze huidige situatie als: ‘Crisis is the New

Normal’. De term ‘New Normal’ geeft aan dat de crisis, die voorheen werd gezien als een

onzekere abnormale gebeurtenis, nu beschouwd kan worden als een alledaags gebeuren,

waardoor deze niet meer gepercipieerd wordt als een tegenslag. Eveneens dienen we ermee

rekening te houden dat in huidig onderzoek enkel werknemers zijn bevraagd die minstens

drie jaar in de organisatie tewerkgesteld waren. Dit kan een mogelijke responsbias met zich

meebrengen. Gezien zij de veranderingen die gepaard gingen met de economische crisis van

dichtbij hebben meegemaakt, bestaat de kans dat vooral deze werknemers gewoon zijn

geworden aan de crisis. Het kan dus zijn dat het meemaken van een eerste crisis meer

impact heeft.

Een andere verklaring kan zijn dat werknemers die in hoge mate geconfronteerd werden

met tegenslagen de organisatie hebben verlaten. Uit onderzoek blijkt dat mensen geneigd

zijn om stressvolle gebeurtenissen uit de weg te gaan (Yip & Wilson, 2010). Dit kan geleid

hebben tot een hoge turnover (Staufenbiel & König, 2010). De mogelijkheid dus bestaat dat

net dié werknemers niet bevraagd zijn.

Tot slot is het belangrijk rekening te houden met de evaluatiescores die worden

toegekend aan werknemers. Hoewel het toekennen van een evaluatiescore voor

organisaties het belangrijkste en meest objectieve middel is om prestaties te meten, zijn ze

geen absoluut objectieve maatstaf. De toegekende evaluaties worden immers vaak

beïnvloed door de indruk die werknemers nalaten en door de al dan niet positieve relatie

tussen de leidinggevende en de werknemer (Wayne & Liden, 1995).

Page 46: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

46

Mediator:

Ruminatie: In hypothese 2 werd nagegaan of ruminatie een mediator kan zijn tussen het

negatieve effect van tegenslagen op de prestatieontwikkeling. Meer specifiek werd

vooropgesteld dat tegenslagen op het werk positief gerelateerd zijn aan zowel adaptieve als

maladaptieve ruminatie, wat op zijn beurt leidt tot een gunstiger effect op de

prestatieontwikkeling. Aangezien de eerste hypothese niet wordt bevestigd en er dus geen

verband gevonden werd tussen tegenslagen en prestatieontwikkeling, kan men ook niet

spreken van een mediatoreffect.

Hoewel er geen evidentie gevonden werd voor de relatie tussen ruminatie en

prestatieontwikkeling, werd er wel evidentie gevonden voor de relatie tussen recente

tegenslagen en (mal)adaptieve ruminatie. We kunnen dus stellen dat het ervaren van

tegenslagen leidt tot het ontwikkelen van zowel adaptieve als maladaptieve ruminatie. Dit

ligt in lijn met onderzoek dat stelt dat psychologische zelfregulatieprocessen hier aan de

grondslag liggen (De Jonge et al., 2003). Hiermee bedoelen we dat individuen die na het

ervaren van tegenslagen een discrepantie ondervinden tussen hun huidige en gewenste

staat (Bandura, 1991). Het gebruik van hun cognitieve energiebronnen om de discrepantie te

verminderen zal leiden tot (mal)adaptieve ruminatie. Waar sommigen zich gaan focussen op

probleemoplossend denken (adaptieve ruminatie), gaan anderen zich blijven focussen op de

huidige gevoelens en consequenties (maladaptieve ruminatie) (Treynor et al., 2003). Het al

dan niet adaptief of maladaptief rumineren, hangt af van individuele verschilfactoren

(Stoner & Gilligan, 2002).

Moderatoren:

Sociale steun: Als eerste individuele verschilfactor werd nagegaan of sociale steun

het effect van tegenslagen op zowel adaptieve als maladaptieve ruminatie kan bufferen. Er

werd vooropgesteld dat sociale hulpbronnen een aanvulling kunnen bieden voor

persoonlijke cognitieve hulpbronnen. Bij het ervaren van een discrepantie tussen een

huidige en gewenste staat, zullen energiebronnen minder snel worden uitgeput. Het individu

zal bijgevolg meer in staat zijn om de discrepantie op te vangen, zich aan te passen aan de

situatie en opnieuw te herstellen (De Jonge et al., 2003).

Page 47: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

47

Opvallend is dat we op basis van de resultaten enkel kunnen stellen dat sociale steun

een invloed heeft op de relatie tussen recente tegenslagen en maladaptieve ruminatie. Voor

adaptieve ruminatie werd geen evidentie gevonden.

Het modererend effect van sociale steun op de relatie tussen tegenslagen en

maladaptieve ruminatie ligt in lijn met onze veronderstelling. Bij het ervaren van

tegenslagen bieden sociale hulpbronnen een aanvulling op cognitieve hulpbronnen wanneer

cognitieve schema’s zich blijven focussen op de huidige gevoelens en consequenties van de

tegenslag. Maladaptief rumineren maakt dat energiebronnen worden uitgeput en kunnen

leiden tot een cognitieve overload. Het krijgen van sociale steun (sociale hulpbronnen) zorgt

ervoor dat cognitieve hulpbronnen minder snel worden uitgeput. Ze zorgen voor positieve

emoties, wat leidt tot een snellere actieve zoektocht naar positieve coping strategieën. Het

gebruik van efficiëntere en effectievere cognitieve hulpbronnen laat het individu toe minder

maladaptief te rumineren.

Voor adaptieve ruminatie werd echter geen evidentie gevonden. Een mogelijke

verklaring hiervoor kan zijn dat bij adaptieve ruminatie reeds gebruik wordt gemaakt van

probleemoplossende strategieën (Treynor et al., 2003; Miculincer, 1996; Ciarocco et al.,

2010; etc.). Bij het ervaren van een discrepantie zullen bijgevolg reeds effectieve en

efficiënte cognitieve hulpbronnen worden aangesproken. Door het gebruik van

probleemoplossende strategieën is het minder waarschijnlijk dat de cognitieve hulpbronnen

uitgeput geraken en zullen leiden tot een cognitieve overload. Een theorie kan zijn dat het

ontvangen van hulpbronnen door anderen weinig effect heeft, gezien er al op een goede

manier wordt omgegaan met tegenslagen. Individuen hebben bijgevolg uit eigen cognitieve

hulpbronnen al voldoende zelfinzicht en vertrouwen in een toekomstige positieve uitkomst.

Alsook kan het zijn dat -zoals het Job Demands-Resources model van Bakker et al. (2001)

vooropstelt- sociale hulpbronnen een onderdeel zijn van de hulpbronnen die nodig zijn om

de discrepantie te dichten. Het ervaren van sociale steun heeft dus geen toegevoegde

waarde.

Page 48: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

48

Tegenslagen uit het verleden: Als tweede individuele verschilfactor werd in

hypothese 5 het interactie-effect van gelijkaardige tegenslagen uit het verleden en recente

tegenslagen op zowel adaptieve als maladaptieve ruminatie getoetst. Meer specifiek werd

vooropgesteld dat medewerkers die recentelijk veel tegenslagen te verduren krijgen, minder

adaptief en maladaptief gaan rumineren wanneer zij in het verleden ook veel tegenslagen

hebben ervaren. De redenering hierachter is dat dat tegenslagen op lange termijn kunnen

leiden tot meer inzicht in iemands tekortkomingen en tot het opbouwen van veerkracht

(Seery, Holman & Silver, 2010). Opnieuw werd tegen de verwachtingen in geen significant

interactie-effect gevonden voor adaptieve ruminatie. We kunnen bijgevolg niet stellen dat

gelijkaardige tegenslagen uit het verleden de relatie tussen recente tegenslagen en

adaptieve ruminatie modereert. Een mogelijke verklaring is dat individuen bij het ervaren

van discrepanties ten gevolgen van tegenslagen -net zoals bij sociale steun- reeds positieve

coping strategieën hanteren. Gezien het minder waarschijnlijk is dat cognitieve hulpbronnen

worden uitgeput, heeft het al dan niet hebben van veerkracht weinig invloed.

Voor maladaptieve ruminatie werd zoals verwacht wel een interactie-effect

gevonden tussen tegenslagen uit het verleden en recente tegenslagen. Verrassend is echter

dat het gevonden interactie-effect het omgekeerde aangeeft dan de vooropgestelde

hypothese. Uit de resultaten blijkt dus dat werknemers die recentelijk veel tegenslagen te

verduren kregen, net meer maladaptief rumineren wanneer zij daarenboven in het verleden

geconfronteerd werden met gelijkaardige tegenslagen. Een verklaring voor de bevinding dat

tegenslagen uit het verleden het effect op de relatie tussen tegenslagen en maladaptieve

ruminatie versterken, kan zijn dat de tegenslagen ervaren in het crisisjaar te hoog waren en

bijgevolg niet geleid hebben tot leereffecten en het ontwikkelen van betere coping

strategieën. Dit is in lijn met onderzoek van Seery (2011) die stelt dat veel tegenslagen in de

levensloop tot negatievere uitkomsten leiden, omwille van overbelasting en dat de persoon

geen tijd krijgt om iets te leren uit deze ervaringen (Demoulin, 2014).

Tevens is het mogelijk dat tegenslagen uit het verleden slechts een van de

determinanten is voor het voorspellen van veerkracht. Zo kunnen persoonlijkheidstrekken

(zoals optimisme) en bepaalde demografische factoren hierin ook een rol spelen (Demoulin,

2014).

Page 49: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

49

Sterktes en zwaktes

Een uniek aspect aan deze studie is de grote belangstelling voor psychosociale

werkkenmerken die als determinanten kunnen dienen voor de invloed van tegenslagen op

de prestatieontwikkeling van werknemers. Tot op heden is hier binnen de arbeids- en

gezondheidspsychologie relatief weinig onderzoek naar gedaan (De Jonge, 2003).

Resultaten zoals in deze studie kunnen een openbaring zijn voor werknemers en voor

organisaties. Het verwerven van inzichten rond het ervaren van tegenslagen waarbij ook de

randvoorwaarden, die de negatieve effecten kunnen verzachten, herkend worden, bieden

mogelijkheden voor verder onderzoek naar de positieve gevolgen van tegenslagen.

Een andere sterkte is dat tegenslagen in de werkcontext (crisis, mistake, career

setback en ethical dilemma) werden gemeten met de schaal van Carette et al. (2014), als een

één-dimensionele schaal. Het beschouwen van tegenslagen als een één-dimensioneel

construct, maakt het mogelijk onderzoek te voeren naar de consequenties van tegenslagen

op de werkvloer in het algemeen. Een beperking is dan weer dat participanten aan zelf-

rapportage gedaan hebben. Voor de vragenlijst waarin tegenslagen werden bevraagd, kan

dit implicaties hebben, gezien individuen het maken van fouten niet graag toegeven.

Eveneens werden tegenslagen bevraagd die de afgelopen drie jaar plaatsvonden. Het kan

dus zijn dat werknemers zich die niet goed herinneren.

Een andere sterkte van dit onderzoek is dat de data op twee tijdstippen is verzameld.

Om deze manier kon men zowel de rechtstreekse als onrechtstreekse negatieve effecten van

tegenslagen op lange termijn nagaan. Zo blijkt dat tegenslagen uit het verleden een

jarenlang rechtstreeks effect hebben op de prestatiescores, maar dat dit effect stagneert op

termijn. Zo was er na drie jaar (in 2015) geen effect meer terug te vinden. Er zijn dus

redenen om te geloven dat individuen de neiging hebben om te overleven ondanks alle

tegenslagen.

Een nadeel van een dataverzameling in één organisatie is dat de

veralgemeenbaarheid (of de externe validiteit) van de resultaten in het gedrang komt

(Demoulin,2014).

Page 50: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

50

Een mogelijke beperking van het onderzoek is het gebruik van de vragenlijst over

ruminatie, opgesteld door Treynor et al. (2003). Dit is namelijk een vragenlijst die vooral

wordt gebruikt voor onderzoek vanuit een klinische, eerder negatieve insteek.

Suggesties toekomstig onderzoek

Meer onderzoek is nodig naar het onderscheid tussen adaptieve en maladaptieve

ruminatie in alledaagse situaties. Er zijn reeds verschillende studies gedaan naar de effecten

van reflectie en ruminatie in gecontroleerde experimenten (Ashford, In press). Het zou

echter interessant zijn om een beter beeld te kunnen schetsten of ruminatie al dan niet

spontaan optreedt in een ongecontroleerde werksituatie. Alsook is het nodig een schaal te

ontwikkelen die breder en meer georiënteerd is op de bedrijfscontext. Een voorbeeld zou

zijn om de recent ontwikkelde vragenlijst van Ashford, Ong en Bindl (In press) toe te passen,

waarin vier dimensies van ruminatie worden onderscheiden. In huidig onderzoek hebben we

verder enkel de verschillende vormen van ruminatie gemeten. Voor toekomstig onderzoek

zou het interessant zijn om inzicht te verwerven in hoe men individuen op een constructieve

manier kan laten rumineren.

Eveneens is er in huidige studie enkel gekeken naar prestatieontwikkeling als

werkuitkomst. Naar toekomstig onderzoek toe kan het interessant zijn om de effecten van

tegenslagen en ruminatie op gezondheid, burn-out, ziekte, work-life balans, thuissituatie,

etc. te onderzoeken. Zo kan het bijvoorbeeld zijn werknemers na het ervaren van

tegenslagen, zich toch blijven inzetten op het werk. Tegenslagen zullen dus geen effecten

met zich meebrengen op vlak van prestatieontwikkeling, maar kunnen wel een effect

hebben op de thuissituatie en gezondheid van werknemers. Belangrijk is om te onderzoeken

wanneer effecten al dan niet optreden om het in de toekomst mogelijk te maken om hier

actief op in te spelen.

Page 51: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

51

Conclusie

Het ervaren van recente tegenslagen op het werk, blijken in huidige studie geen

effect te hebben op de prestatieontwikkeling. Ook het construct ruminatie blijkt geen

invloed te hebben op de prestatieontwikkeling van werknemers. Wel werd er een verband

gevonden tussen het ervaren van recente tegenslagen en zowel adaptieve als maladaptieve

ruminatie. Eveneens werd evidentie gevonden voor de al dan niet modererende rol van

tegenslagen uit het verleden en sociale steun op maladaptieve ruminatie.

In huidig economisch klimaat is het voor organisaties meer dan ooit belangrijk inzicht

te krijgen in de randvoorwaarden die kunnen dienen als verzachtende omstandigheden na

het ervaren van tegenslagen. Uit de resultaten van huidig onderzoek hebben we bevestiging

gevonden dat deze randvoorwaarden een belangrijke rol kunnen spelen in het optreden van

al dan niet gunstige effecten op ruminatie. Zoals het spreekwoord zegt ‘Every cloud may

have a silver lining’.

Page 52: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

52

Referenties

Ashford, S. J., Lee, C., & Bobko, P. (1989). Content, causes and consequences of job

insecurity: Theory-based measurement and substantive test. Academy of Management

Journal, 32, 803 829.

Ashford, S. J., Ong, M., Bindl, U. (In press). Beyond Navel Gazing: Exploring the Concept and

Payoff of Individual Reflection at Work. Academy of management.

Adams, G., King, L., & King, D. (1996). Relationships of job and family involvement, family

social support, and work-family conflict with job and life satisfaction. Journal of Applied

Psychology, 81(4), 411–420.

Affleck G, Tennen H. Construing benefits from adversity: Adaptational significance and

dispositional underpinnings. Journal of Personality. 1996;64:899–922

Bandura A. (1986). Social foundations of thought and action. Englewood Cliffs, NJ: Prentice

Hall.

Bandura, A. (1991) Social Cognitive Theory of Self-Regulation. Organizational Behavior and

Human Decision Processes, 50, 248-287.

Baumeister, R. F., & Vohs, K. D. (2007). Self-Regulation, Ego Depletion, and Motivation.

Social and Personality Psychology Compass, 1, 1-14.

Baumeister, R. F., Masicampo, E. J., & Vohs, K. D. (2011). Do conscious thoughts cause

behavior? Annual Review of Psychology, 62, 331-361.

Baumeister R. F., & Bushman, B. J. (2008). Social Psychology & Human Nature. Belmont, CA:

Thomson Higher Education.

Baumeister, R. F., Heatherton, T. F., & Tice, D. M. (1994). Losing control: How and why

people fail at self-regulation. San Diego, CA: Academic Press.

Beehr, T. A. (1995). Psychological stress in the workplace. New York: Routledge.

Page 53: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

53

Beehr, T. A., & McGrath, J. E. (1992). Social support, occupational stress and anxiety. Anxiety,

Stress, and Coping, 5, 1-19.

Block, J. & Kremen, A. M. (1996). IQ and ego-resilience: conceptual and empirical

connections and separateness. Journal of Personality ans Social Psychologie, 70, 349-

361.

Blokdijk, A. (2006). Sociale oriëntatie en het effect op zelfregulatie: Waarom sociaal

gevoelige mensen zich beter kunnen beheersen.

Borkovec, T. D., Ray, W. J., & Stöber, J. (1998). Worry: A Cognitive Phenomenon Intimately

Linked to Affective, Physiological, and Interpersonal Behavioral Processes. Cognitive

Therapy and Research, 22(6), 561-576.

Boswell, W. R., Olson-Buchanan, J. B., & LePine, M. A. (2004). Relations between stress and

work outcomes: The role of felt challenge, job control, and psychological strain. Journal

of Vocational Behavior, 64, 165–181

Bouwmeester, J.W. (2009) De helpende hand: verminderen sociale steun en

regelmogelijkheden de negatieve gevolgen van gepercipieerde baanonzekerheid op

organisatiebinding, verloopintentie en arbeidstevredenheid. Masterproef van

Universiteit van Twente, vakgroep Behavioural Sciences.

Breslau, N. Chilcoat, H. D., Kessler, R.C., & Davis, G.C. (1999). Previous exposure to trauma an

PTSD effect of subsequent trauma: Results from the Detroit Area Survey of Trauma.

American Journal Of Psychiatry, 156, 902-907.

Brosschot, J.F, Gerin, W. & Thayer, J.F. (2006). Worry and health: the perseverative cognition

hypothesis. Journal of Psychosomatic Research, 60, 113-124.

Caplan, R. D., Cobb, S., French, J. R. P., Jr., Harrison, R. V., & Pinneau, S. R., Jr. (1975). Job

demands and worker health. Ann Arbor: Institute for Social Research, University of

Michigan.

Page 54: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

54

Carette, B., Anseel, F., Lievens, F., & Peeters., H. (2014). The relationship between workplace

adversity and job performance in a banking organization. In B. Carette (Chair) & L.

Dragoni (Co-Chair), What doesn't kill you: The developmental impact of going through

adverse work experiences. Paper presented at the 74th Annual Meeting of the

Academy of Management, Philadelphia, PA.

Carver, C.S. & Scheier, M.F. (1981) Control Theory, A Useful Conceptual Framework for

Personality- Social, Clinical, and Health Psychology. In R. F. Baumeister e.d. The Self in

Social Psychology (pp. 299-316) Philadelphia: Psychology Press

Cavanaugh, M. A., Boswell, W. R., Roehling, M. V., & Boudreau, J. W. (2000). An empirical

examination of self-reported work stress among U.S. managers. Journal of Applied

Psychology, 85, 65–74

Chen, D. O. N. J. Q., & Lim, V. K. G. (2012). Strength in adversity : The influence of

psychological capital on job search. Journal of Organizational Behavior, 33, 811–839.

Ciarocco, N. J., Vohs, K. D., & Baumeister, R. F. (2010). Some good news about rumination:

Task-focused thinking after failure facilitates performance improvement. Journal of

Social and Clinical Psychology, 29, 1057-1073.

Cohen, S., & Wills, T. A. (1985). Stress, social support, and the buffering hypothesis:

Psychological Bulletin, 98, 310-357.

Davies, J., & Easterby-Smith, M. (1984). Learning and developing from managerial work

experiences. Journal of Management Studies, 21, 169–183.

Day, D. V. (2001). Leadership development: A review in context. The Pennsylvania State

University, 11(4), 581–613.

De Jonge, J., Le Blanc, P. M., & Schaufeli, W. B. (2003). Psychosociale theorieën

overwerkstress. In W. B. Schaufeli, A. B. Bakker, & J. de Jonge (Eds.), De psychologie van

arbeid en gezondheid (pp. 41-62). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Page 55: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

55

Demerouti, E., Bakker, A. B., Nachreiner, F., & Schaufeli, W. B. (2001). The job

demandsresources model of burn-out. Journal of Applied Psychology, 86, 499-512.

Demoulin, M. H. (2014). Diffuculties strengthen the mind, as labour does the body: invloed

van tegenspoed tijdens de levensloop op het omgaan met uitdagingen op het werk.

Masterproef van Universiteit Gent

DeRue, D. S., & Wellman, N. (2009). Developing leaders via experience: the role of

developmental challenge, learning orientation, and feedback availability. Journal of

Applied Psychology, 94, 859-875.

De Schepper, G., & Verlet, D. (2010). Op naar een (nog) beter bestuurlijk beleid in

Vlaanderen: De crisis als gangmaker of REM?, 1–38.

Ehring, T., & Watkins, E. R. (2008). Repetitive negative thinking as a transdiagnostic process.

International Journal of Cognitive Psychotherapy, 1(3), 192–205

El-Erian, M. A. (2010). Navigating the New Normal in Industrial Countries. Washington, DC:

Per Jacobsson Foundation.

Fiedler, F. E., Garcia, J. E. (1987). New Approaches to Leadership, Cognitive Resources and

Organizational Performance. New York: John Wiley and Sons.

Folkman, S., & Moskowitz, J. T. (2000). Stress, positive emotion, and coping. Current

Directions in Psychological Science, 9, 115–118.

Forgeard, M. J. C. (2013). Perceiving Benefits After Adversity: The Relationship Between Self-

Reported Posttraumatic Growth and Creativity. Psychology of Aesthetics, Creativity, and

the Arts. Vol. 7, No. 3, 245–264

Fresco, D. M., Frankel, A. N., Mennin, D. S., Turk, C. L., & Heimberg., R. G. (2002). Distinct and

Overlapping Features of Rumination and Worry: The Relationship of Cognitive

Page 56: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

56

Production to Negative Affective States. Cognitive Therapy and Research, 26(2), 179-

188.

Fresco, D. M., Heimberg, R. G., Mennin, D. S., & Turk, C. L. (2002). Confirmatory factor

analysis of the Penn State Worry Questionnaire. Behaviour Research and Therapy, 40,

313-323.

Geen, Russell G. (1995), Human Motivation: A Social-Psychological Approach, Belmont, CA:

Brooks/Cole

Gonzalez, S. (2010). Hardship and leadership: is there a connection? Leadership Lived. Vol. 4,

No. 2

Gore, S. The effect of social support in moderating the health consequences of

unemployment. Journal of Health and social behavior, 1978, 19, 157-165.

Greenberg, M. A. (1995). Cognitive processing of traumas: The role of intrusive thoughts and

reappraisals. Journal of Applied Social Psychology, 25, 1262-1296

Grunberg, L., Moore, S., & Greenberg, E. S. (1998). Work stress and problem alcohol

behavior: A test of the spillover model. Journal of Organizational Behavior, 19, 487 502.

Hagens, K. (2015). Leren uit ervaring: de invloed van feedback en contrafeitelijke reflectie op

prestatieontwikkeling. Masterproef van Universiteit Gent.

Jackson D., Mannix J. & Daly J. (2001) Retaining a viable workforce: a critical challenge for

nursing. Contemporary Nurse 11,163–172

Joorman, J., Dkane, M., Gotlib, I. H. (2006). Adaptive and Maladaptive Components of

Rumination? Diagnostic Specificity and Relation to Depressibe Biases. Behavior Therapy,

37, 269-280.

Kahn, R. L., & Byosiere, P. (1991). Stress in organizations. In M. Dunnette & I. Hough (Eds.),

Handbook of industrial and organizational psychology (2nd ed.; Vol. 3, pp. 571-650).

Palo Alto, CA: Consulting Psychologists Press.

Page 57: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

57

Kammeyer-Mueller, J. D., Simon, L. S., & Rich, B. L. (2012). The Psychic Cost of Doing Wrong:

Ethical Conflict, Divestiture Socialization, and Emotional Exhaustion. Journal of

Management, 38(3), 784–808.

Kammeyer-Mueller, J. D., Judge, T. a, & Scott, B. a. (2009). The role of core self-evaluations

in the coping process. The Journal of Applied Psychology, 94(1), 177–195.

Karasek, R., & Theorell, T. (1990). Healthy work: Stress, productivity, and the reconstruction

of working life. New York: Basic Books.

Karasek, R., Brisson, C., Kawakami, N., Houtman, I. and Bongers, P. & Amick, B. (1998). The

Job Content Questionnaire (JCQ): An Instrument for Internationally Comparative

Assessments of Psychosocial Job Characteristics. Journal of Occupational Health

Psychology, 3(4), 322-355

Koopmeiners, R. (2014): Een zelfcontrole interventie op studiegedrag en studiesucces op de

opleiding Sport, Management en Ondernemen van de Hogeschool van Amsterdam.

Masterproef van Universiteit van Amsterdam

Kuchinskas, S. (2012). Emotional Well-Being: The Benefits of Adversity. WebMD Magazine.

Retrieved from http://www.webmd.com/balance/guide/emotional-wellbeing-benefits-

of-adversity

Kuhl, J. (1992). A Theory of Self-regulation: Action versus State Orientation, Self-

discrimination, and Some Applications. Applied Psychology, 41(2), 97–129.

Lazarus, R. S., & Folkman, S. F. (1984). Stress, appraisal, and coping. New York: Springer.

LePine, J. A., Podsakoff, N. P., & LePine, M. A. (2005). A meta-analytic test of the challenge

stressor– hindrance stressor framework: An explanation for inconsistent relationships

among stressors and performance. Academy of Management Journal, 48, 764 –775.

Lim, V.K.G., (1997). Moderating effects of work-based support on the relationship between

job insecurity and its consequences. Work & Stress, 11, 215-266.

Page 58: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

58

Luken, T. (2009). Van kiezen naar leren: naar een effectiever begrip van

(studie)loopbaanontwikkeling. Handboek Effectief Opleiden 49/135, juni 2009, 11.7 -

11.01 – 54

Luthans, F., & Avolio, B. J. (2003). Authentic leadership: A positive developmental approach.

In K. S. Cameron, J. E. Dutton, & R. E. Quinn (Eds.), Positive organizational scholarship

(pp. 241 – 261). San Francisco: Barrett-Koehler.

Lyubomirsky, S., & Nolen-Hoeksema, S. (1993). Self-perpetuating properties of dysphoric

rumination. Journal of Personality and Social Psychology, 65(2), 339–349

Martin, L.L., & Tesser, A. (1996). Some ruminative thoughts. In R.S. Wyer Jr. (Ed.), Ruminative

thoughts (pp. 1–47). Mahwah, NJ: Erlbaum.

Mikulincer, M. (1996). Mental rumination and learned helplessness: Cognitive shifts during

helplessness training and their behavioral consequences. In I. G. Sarason, G. R. Pierce, &

B. R. Sarason (Eds.), Cognitive interference: Theories, methods, and findings (pp. 191-

209). Mahwah, NJ: Erlbaum.

Moberly, N. J., & Watkins, E. R. (2008). Ruminative self-focus, negative life events, and

negative affect. Behaviour Research and Therapy, 46(9), 1034–9.

Mor, N., & Winquist, J. (2002). Self-focused attention and negative affect: A meta-analysis.

Psychological Bulletin, 128, 638–662.

Morgeson, F. P., DeRue, D. S., (2006). Event criticality, urgency, and duration: Understanding

how events disrupt teams and influence team leader intervention. The Leadership

Quarterly, 17, 271-287.

Morgeson, F., Mitchell, T., Liu, D. (in press). Event System Theory: An event-oriented

approach to the organizational sciences. Academy of Management Review.

Moxley, R. S. (1998). Hardships. In C. D. McCauley, R. S. Moxlet, & E. Van Velsor (Eds.), The

Center for Creative Leadership handbook of leadership development (pp. 194–213). San

Francisco: Jossey-Bass.

Page 59: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

59

Moxley, R. S. & Pulley, M. L. (2004). Hardships. Handbook of leadership Development. 6,

183-203.

Mumford, A. (1980). Making experience pay. Berkshire, UK: McGraw-Hill.

Muskens, R. & Hassan, K. (2014). Internationale financiële stabiliteit: Van kredietcrisis naar

mondiale economische crisis. In NCDO (p. 52).

Nolen-Hoeksema, S., & Morrow, J. (1991). A prospective study of depression and

posttraumatic stress symptoms after a natural disaster: The 1989 Loma Prieta

earthquake. Journal of Personality and Social Psychology, 61, 115–121.

Ong, A. D., Bergeman, C. S., Bisconti, T. L., & Wallace, K. a. (2006). Psychological resilience,

positive emotions, and successful adaptation to stress in later life. Journal of Personality

and Social Psychology, 91(4), 730–749.

Peter, Laurence J.; Hull, Raymond (1969). The Peter Principle: Why Things Always Go Wrong.

New York: William Morrow and Company. p. 8.

Piccoli, B., De Witte, H., & Pasini, M. (2011). Job Insecurity and Organizational

Consequences: How Justice Moderates this Relationship. Romanian Journal of Applied

Psychology, 13(2), 37–49.

Podsakoff, N. P., LePine, J. a, & LePine, M. a. (2007). Differential challenge stressor-

hindrance stressor relationships with job attitudes, turnover intentions, turnover, and

withdrawal behavior: a meta-analysis. The Journal of Applied Psychology, 92(2), 438–54.

Pyszczynski, T., & Greenberg, J. (1987). Self-regulatory perseveration and the depressive self-

focusing style: A self-awareness theory of reactive depression. Psychological Bulletin,

102, 122-138.

Rosenblatt, Z., & Ruvio, A. (1996). A test of a multidimensional model of job insecurity: The

case of Israeli teachers. Journal of Organizational Behavior, 17, 587 605.

Page 60: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

60

Rutter, M. (2007). Resilience, competence, and coping. Child Abuse and Neglect, 31, 205–

209.

Seamark, M. (2011, November 3). Lloyds boss goes sick with “stress”: Shock departure eight

months into job. Mailonline. Retrieved from http://www.dailymail.co.uk/news/article-

2056474/Lloyds-CEO-Antonio-Horta-Osorio-takes-medical-leave.html

Seery, M. D. (2011). Resilience: A Silver Lining to Experiencing Adverse Life Events? Current

Directions in Psychological Science, 20(6), 390–394.

Seery, M. D., Holman, E. A., & Silver, R. C. (2010). Whatever does not kill us: cumulative

lifetime adversity, vulnerability, and resilience. Journal of Personality and Social

Psychology, 99(6), 1025–41.

Seery, M. D., Leo, R. J., Lupien, S. P., Kondrak, C. L., Almonte, J. L. (2013). An upside to

adversity?: moderate cumulative lifetime adversity is associated with resilient

responses in the face of controlled stressors. Psychol Sci. Jul 1;24 (7) : 1181-9

Siegle, G. J., Steinhauer, S.R., Carter, C. S., Ramel, W., Thase, M.E. (2003). Do the seconds

turn into hours? Relationships between sustained pupil dilation in response to

emotional information and self-reported rumination. Cognitive Therapy and Research.

27, 365-383.

Silver, R. C. (2009). Resilience. In D. Sander & K. Scherer (Eds.), The Oxford companion to

emotion and the affective sciences (p. 343). New York, NY: Oxford University Press.

Staufenbiel, T., & Konig, C. J. (2010). A model for the effects of job insecurity on

performance, turnover intention, and absenteeism. Journal of Occupational and

Organizational Psychology, 83(1), 101-117.

Stewart, R. (1984). Developing managers by radical job moves. Journal of Management

Development, 3(2), pp. 48-55.

Stoner, C. R., & Gilligan, J. F. (2002). Leader rebound: How successful managers bounce back

from the tests of adversity. Business Horizons, 45(6), 17-24.

Page 61: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

61

Sverke, M., Hellgren, J., & Näswall, K. (2002). No security: A meta-analysis and review of job

insecurity and its consequences. Journal of Occupational Health Psychology, Vol 7(3),

242–264.

Sweller, J. (1994). Cognitive Load Theory, learning difficulty, and instructional

design. Learning and Instruction, 4 (4): 295–312.

Timmermans, E. (2008). The only way is up: De invloed van zelf regulerende focus en sociale

steun op succes van de verandering en Burnout. Masterproef van Universiteit van

Utrecht.

Treynor, W., Gonzalez, R., & Nolen-Hoeksema, S. (2003). Rumination Reconsidered : A

Psychometric Analysis, Cognitive Therapy and Research, 27(3), 247–259.

Tugade, M. M., Frederickson, B. L., (2004). Resilient individuals use positive emotions to

bounce back from negative emotional experiences. Journal of Personality and Social

Psychologie. 86, 320-333.

Vancouver, J.B. (2000). Self-regulation in organizational settings: A tale of two paradigms. In

M. Boekaerts, P.R. Pintrich, & M. Zeidner (Eds.). Handbook of Self-regulation (pp. 303-

341). San Diego, CA: Academic Press.

Vaux, A. (1988). Social support: Theory, research and intervention. New York: Praeger.

Vohs, K. D., & Baumeister, R. F. (2004). Understanding self-regulation: An introduction.

Handbook of self-regulation: Research, theory, and applications (pp. 1–9).

Waddell, G & Burton, A.K. Is work good for your health and wellbeing? Norwich, The

Stationery Office, 2006.

Wang, C. & Mukhopadhyay, A. (2012). The Dynamics of Goal Revison: A Cybernetic

Multiperiod Test-Operate-Test-Adjust-Loop (TOTAL) Model of Self-Regulation. Journal

of Consumer Research, 38, 815-832.

Page 62: Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent

62

Watkins, E. R. (2008). Constructive and unconstructive repetitive thought. Psychological

Bulletin, 134, 163-206.

Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures

of positive and negative affect: the PANAS scales. Journal of Personality and Social

Psychology, 54(6), 1063–1070.

Weeks, William A., Terry W. Loe, Lawrence B. Chonko, and Kirk Wakefield (2004), “The Effect

of Perceived Ethical Climate on the Search for Sales Force Excellence,” Journal of

Personal Selling & Sales Management, 24, 3 (Summer), 199–214.

Weick, K. E. 1988. Enacted sensemaking in crisis situations. Journal of Management Studies,

25: 305-317

Winnubst, J.A.M., & Schabracq, M.J. (1996). Social support, stress and organization: towards

optimal matching. In: Schabracq, M.J., Winnubst, J.A.M & Cooper, C.L. (Eds), Handbook

of work and health psychology (pp. 87–102). Chichester, UK: Wiley.

Wolff Ch. J. de. Stress and strain in the work environment: does it lead to illness? In

Behavioral Medicine: Work, Stress and Health (Edited by Gentry W. D., Benson H. and

Wollf Ch. J. de). Martinus Nijhoff, Dordrecht, 1986.

Work Health Organization. (2011). Impact of economic crises on mental health. Regional

Office for Europe, 34.

Wright, T. A., Cropanzano, R., & Bonett, D. G. (2007). The moderating role of employee

positive well-being on the relation between job satisfaction and job performance.

Journal of Occupational Health Psychology, 12(2), 93-104.

Wyer, R. S., Jr. (Ed.). (1996). Advances in social cognition. Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Yip, J. & Wilson, M. S. (2010). Learning from experience. In E. Van Velsor, C. D. McCauley &

M. N. Ruderman (Eds.), The Center for Creative Leadership Handbook of Leadership

Development (3rd ed., pp.63-95). San Francisco: Jossey-Bass