Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent
Transcript of Every cloud may have a silver lining - Universiteit Gent
Academiejaar 2015-2016
Tweedesemesterexamenperiode
Every cloud may have a silver lining:
Een studie naar de kosten en voordelen van reflecteren over tegenslagen op
het werk.
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de
Psychologie, afstudeerrichting Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid
Promotor: Prof. Frederik Anseel
Lisa De Bruycker
01205276
ii
Ondergetekende, Lisa De Bruycker, geeft toelating tot het raadplegen van de masterproef
door derden.
iii
iv
Woord vooraf
Het schrijven van mijn masterproef heb ik ervaren als een echte uitdaging. Het is dan
ook met enige trots dat ik hier mijn masterproef voorstel. Deze masterproef had ik echter
niet alleen kunnen verwezenlijken. Bijgevolg wil ik een aantal mensen bedanken.
Eerst en vooral gaat een grote dank uit naar de organisatie en de betreffende
contactpersonen die me de kans gaven om twee maal een grote dataverzameling te doen in
het kader van dit onderzoek. Omwille van privacy redenen kan ik jammer genoeg de
contactpersonen die alles in goede banen hebben geleid niet bij naam noemen. Ik wil hen
niet alleen bedanken voor hun interesse in het onderzoek, maar ook voor de tijd, moeite en
hulp die zij geïnvesteerd hebben om alle nodige data tijdig te kunnen verzamelen. Alsook
ben ik alle participanten die hebben deelgenomen aan het onderzoek erg dankbaar.
Verder wil ik mijn voormalige promotor Dr. Bernd Carette bedanken. Hij heeft me de
kans gegeven om een eigen onderzoek op te zetten en heeft me zowel bij het schrijven van
mijn bachelor- als masterproef begeleid. Bij vragen kon ik steeds rekenen op zijn snelle en
verrijkende antwoorden. Ik wil verder ook mijn huidige promoter Prof. Frederik Anseel
bedanken voor de al even accurate opvolging en om mij de kans te geven dit onderzoek tot
een goed einde te brengen.
Grote dank gaat uit naar Femke De Vleesschouwer die me heeft bijgestaan in mijn
studietraject sinds mijn middelbare opleiding en die tevens een grote bijdrage heeft
geleverd door het nalezen van mijn thesis. Alsook wil ik mijn andere medestudenten (‘De
Bibi’s’), bedanken om tijdens mijn masterjaren het harde werk aan te vullen met plezierige
herinneringen en mooie vriendschappen. Grote dank gaat eveneens uit naar Amelie Rogiers
voor het nalezen van mijn masterproef en naar mijn vriend Maxime Vagenende voor het
begrip en vertrouwen. Tot slot wil ik ook mijn ouders bedanken voor hun onvoorwaardelijke
steun en voor de kans om verder te studeren.
Bedankt allemaal!
Lisa De Bruycker
Wetteren, 17 mei 2016
v
vi
Inhoudstafel
Woord vooraf .................................................................................................................................................. iv
Inhoudstafel .................................................................................................................................................... vi
Abstract ........................................................................................................................................................ viii
Inleiding. ........................................................................................................................................................ 10
Literatuurstudie ............................................................................................................................................. 13
Tegenslagen op het werk ................................................................................................................................. 13
Gevolgen van tegenslagen op microniveau ...................................................................................................... 15
Negatieve gevolgen van tegenslagen .......................................................................................................... 15
Positieve gevolgen van tegenslagen ............................................................................................................ 17
Mediërende rol van verschillende vormen van ruminatie ................................................................................ 18
Zelfregulatie ................................................................................................................................................. 19
Onderscheid adaptieve en maladaptieve ruminatie ................................................................................... 21
Adaptieve ruminatie ............................................................................................................................... 23
Maladaptieve ruminatie ......................................................................................................................... 23
Moderatoren van tegenslagen ......................................................................................................................... 24
Sociale steun ................................................................................................................................................ 24
Gelijkaardige tegenslagen uit het verleden ................................................................................................. 27
Methode ........................................................................................................................................................ 30
Steekproef en Procedure .................................................................................................................................. 30
Meetinstrumenten ............................................................................................................................................ 32
Tegenslagen ................................................................................................................................................. 32
Prestatieontwikkeling .................................................................................................................................. 32
Ruminatie: ................................................................................................................................................... 33
Sociale steun ................................................................................................................................................ 33
Analyses ............................................................................................................................................................ 34
vii
Resultaten ...................................................................................................................................................... 35
Beschrijvende gegevens en Pearson Correlaties............................................................................................... 35
Toetsen van hypotheses: .................................................................................................................................. 36
Discussie ........................................................................................................................................................ 44
Onderzoeksvraag .............................................................................................................................................. 44
Bespreking resultaten ....................................................................................................................................... 44
Mediator: ..................................................................................................................................................... 46
Moderatoren: .............................................................................................................................................. 46
Sterktes en zwaktes .......................................................................................................................................... 49
Suggesties toekomstig onderzoek .................................................................................................................... 50
Conclusie ........................................................................................................................................................... 51
Referenties ..................................................................................................................................................... 52
viii
Abstract
Huidig economisch klimaat wordt gekenmerkt door negatieve gebeurtenissen of
tegenslagen. In deze masterproef werden de invloeden van deze tegenslagen op de
prestaties van de medewerkers onderzocht. Alsook werd er dieper ingegaan op de
psychosociale werkkenmerken, die als determinanten kunnen dienen voor de invloed van
tegenslagen op de prestatieontwikkeling van werknemers (De Jonge, Leblanc en Schaufeli,
2003). Talloze onderzoeken zijn gevoerd naar de negatieve impact van tegenslagen op de
prestaties van werknemers, maar de omstandigheden waarbij gunstige effecten kunnen
optreden zijn eerder onduidelijk. Specifiek blijkt uit onderzoek dat ruminatie individuele en
organisatorische voordelen met zich kan brengen. Bijgevolg werd in huidig onderzoek dieper
ingegaan op de onderliggende processen van adaptieve en maladaptieve ruminatie. Tevens
werd nagegaan of deze een mediërende rol speelden in het ervaren van tegenslagen en de
prestatieontwikkeling. Alsook werden randvoorwaarden die als buffer kunnen dienen tussen
tegenslagen en ruminatie in acht genomen. Meer bepaald werd er nagegaan of ‘sociale
steun’ en ‘tegenslagen uit het verleden’ een modererende rol kunnen spelen in de
achterliggende processen van ruminatie.
Het onderzoek werd uitgevoerd in een financiële instelling. In totaal namen 789
werknemers deel aan het onderzoek. De resultaten wezen op een verband tussen
tegenslagen en ruminatie. Eveneens werd evidentie gevonden voor de interactie-effecten
van tegenslagen uit het verleden en sociale steun op maladaptieve ruminatie. Voor
adaptieve ruminatie werden geen effecten gevonden. Evenmin werd evidentie gevonden
voor de relatie tussen ruminatie en prestatieontwikkeling.
Kernwoorden – Tegenslagen op het werk, zelfregulatie, reflectie, ruminatie, sociale steun,
veerkracht.
ix
10
Every cloud may have a silver lining:
Een studie naar de kosten en voordelen van reflecteren over tegenslagen op
het werk.
De wereld ondergaat sinds 2008 één van de grootste financieel-economische
crisissen sinds de Tweede Wereldoorlog (De Schepper & Verlet, 2010). Nadat de
Amerikaanse overheid in 2008 genoodzaakt was om twee van de grootste financiële
instellingen van de Verenigde Staten, Fanny Mae en Freddy Mac, te nationaliseren, volgde
even later het faillissement van de grote en gerenommeerde bank Lehman Brothers. Al snel
sloeg de financiële crisis over naar Europa (Muskens & Hassan, 2014). Ook daar gingen
talloze banken failliet of werden ze overeind gehouden met behulp van miljarden aan
staatssteun. Even leek Europa uit het dal te klimmen maar in 2012 kreeg de Europese Unie
het opnieuw zwaar te verduren. België en Vlaanderen zijn – net zoals de meeste ontwikkelde
landen – niet gespaard gebleven van de negatieve implicaties van deze crisis. In het eerste
jaar van de crisis werden in België ruim 215.000 bestaande banen geschrapt (De schepper &
Verlet, 2010).
De economische crisis leidt niet alleen tot veranderingen op macro-economisch vlak.
Het heeft ook gevolgen op meso- (bv. organisaties) en microniveau (bv. individuele
werknemer) (Work Health Organization, 2011). Daarboven leidt de crisis tot een
confrontatie met negatieve levensgebeurtenissen. Er vinden reorganisaties en
herstructureringen plaats waardoor er noodgedwongen ontslagen vallen, promoties
uitblijven, ect. Deze tegenslagen hebben ook negatieve gevolgen voor de mentale
gezondheid van werknemers. Een goede mentale gezondheid is een staat van welzijn waarin
individuen kunnen omgaan met dagelijkse stressoren op het werk en productief kunnen
werken. Het laat mensen toe om cognitief en emotioneel flexibel te zijn, wat een basis is
voor het opbouwen van veerkracht bij het ervaren van stress (Waddell, 2006). In 2011 kreeg
Antonio Horta-Osório – nieuwe CEO van Lloyds Banking Groep – de enorme opdracht om de
financiële problemen aan te pakken. Na acht maanden nam hij ontslag wegens extreme
vermoeidheid en stress ten gevolge van overwerk. Hij was fysisch en mentaal uitgeput
(Seamark, 2011). Het is belangrijk om de mentale gezondheid van individuen te beschermen
om zo veerkracht op te bouwen tegen de gevolgen van een crisis. Een economische crisis
11
heeft niet enkel gevolgen voor de mentale gezondheid. Ook het omgekeerde geldt; een
slechte mentale gezondheid leidt tot minder productiviteit, wat de economie niet ten goede
komt (Work Health Organization, 2011).
Onderzoek op microniveau betreft vooral de negatieve gevolgen van tegenslagen
binnen de werkcontext. Breslau, Chilcoat, Kessler en Davis (1999) vonden dat het ervaren
van tegenslagen een voorspeller is voor verscheidene psychologische problemen. De Witte
(2003) en Sverke en Hellgren (2002) kwamen tot de bevinding dat er een sterke relatie
bestaat tussen negatieve gebeurtenissen op het werk (zoals jobonzekerheid) -enerzijds en
een verminderd welzijn van de werknemer anderzijds. Eveneens vonden Carette, Anseel,
Lievens en Peeters (2014) dat het ervaren van tegenslagen op het werk een negatieve
impact heeft op de individuele jobprestaties. Ondanks de evidentie voor de negatieve
consequenties van tegenslagen, zijn er redenen om te geloven dat onder de juiste
omstandigheden tegenslagen ook gunstige effecten kunnen hebben. Staufenbiel en König
(2010) ondersteunen het idee dat de effecten van tegenslagen op jobprestaties ambigu
kunnen zijn en dat negatieve gebeurtenissen zoals jobonzekerheid niet enkel voor negatieve
maar ook voor positieve werkuitkomsten kunnen zorgen. Stoner en Gilligan (2002) stellen
dat sommige individuen in staat zijn tegenslagen te boven te komen en te vertalen naar een
succesverhaal, terwijl anderen hierin falen. Dit ligt in lijn met sociaalpsychologisch onderzoek
van Seery (2011), die stelt dat het ervaren van tegenslagen onder bepaalde omstandigheden
veerkracht kan opbouwen, wat mensen in staat stelt om toekomstige stressvolle
gebeurtenissen beter te kunnen afhandelen. Onder sociaal psychologisch onderzoek worden
alle cognitieve, sociale en emotionele aspecten verstaan, die een invloed uitoefenen op de
werknemers (DeJonge et al., 2003). De Jonge et al. (2003) stellen hierbij aansluitend voorop
dat werkdruk in combinatie met voldoende regelmogelijkheden, energie en veerkracht met
zich meebrengen, wat ontwikkeling en groei mogelijk maakt. Zoals een populair
spreekwoord zegt: ‘Every cloud may have a silver lining’.
Om te waken over de mentale gezondheid van werknemers, is het noodzakelijk
inzicht te verwerven in de invloed van tegenslagen en in de manier waarop men hierop het
best kan anticiperen. Het doel van huidig onderzoek is om na te gaan of tegenslagen een
invloed hebben op de latere prestatieontwikkeling en onder welke omstandigheden deze
12
een meer en/of minder gunstig effect hebben. Prestatie-ontwikkeling wordt in huidig
onderzoek beschouwd als de mate waarin er een evolutie merkbaar is in de prestaties van
werknemers doorheen de jaren. De huidige studie bestaat uit twee delen. Enerzijds wordt
nagegaan of er een verklaring voor handen is die de relatie tussen tegenslagen en
prestatieontwikkeling kan verduidelijken. Meer specifiek wordt gekeken of het onderliggend
proces van ‘ruminatie’ de relatie tussen tegenslagen en prestatieontwikkeling kan verklaren.
Rumineren of piekeren wordt gedefinieerd als een toestand waarbij individuen excessief en
herhaaldelijk nadenken over huidige zorgen, ervaringen uit het verleden of zorgen over de
toekomst (Ehring & Watkins, 2008 in Peerdeman 2013). Uit onderzoek blijkt dat ervaringen
stof tot nadenken bieden. Dit kan op zijn beurt leiden tot faal-of succeservaringen (Hagens
2015), wat een mogelijke invloed heeft op prestatieontwikkeling. Om een beter inzicht te
krijgen wanneer ruminatie kan leiden tot een faal- of succesverhaal, wordt er in huidig
onderzoek een onderscheid gemaakt tussen twee vormen van ruminatie namelijk adaptieve
en maladaptieve ruminatie. Gezien er nog relatief weinig onderzoek is gedaan naar
verschillende vormen van ruminatie, probeert huidig onderzoek een bijdrage te leveren door
de processen achter het construct ruminatie te doorgronden.
In het tweede deel wordt onderzocht of bepaalde constructen de relatie tussen
tegenslagen en (mal)adaptief rumineren gaan versterken of verzwakken. Meer specifiek
wordt nagegaan of sociale steun en tegenslagen uit het verleden een invloed kunnen
uitoefenen op de manier waarop gerumineerd wordt. Dit kan op zijn beurt een invloed
hebben op de prestatieontwikkeling. Kunnen zij de relatie tussen tegenslagen en ruminatie
modereren en zo het welzijn en de prestaties van de werknemers verhogen?
Om een optimaal beeld te krijgen van de effecten van de tegenslagen ten gevolge van
de economische crisis op microniveau, wordt het onderzoek uitgevoerd binnen een
financiële instelling. Deze masterproef start met een theoretische uiteenzetting over het
onderzoeksopzet, waarbij de verschillende variabelen worden gedefinieerd en waarbij
hypothesen worden vooropgesteld. Vervolgens wordt het vooropgesteld onderzoeksopzet
uitgevoerd en worden de resultaten weergegeven. Tot slot volgt een bespreking van de
bevindingen, worden beperkingen in kaart gebracht en worden suggesties gegeven voor
toekomstig onderzoek.
13
Literatuurstudie
Tegenslagen op het werk
Volgens the Center for Creative Leadership (CCL) vormen ervaringen de grondslag van
elke vorm van ontwikkeling binnen organisaties (Yip & Wilson, 2010). Het is dan ook niet
verwonderlijk dat onderzoekers binnen de arbeids- en organisatiepsychologie zich al
geruime tijd bezighouden met het begrijpen van hoe werkervaringen de ontwikkeling binnen
organisaties kunnen bevorderen (Davies & Easterby Smith, 1984; Mumford, 1980; Stewart,
1984). Morgeson, Mitchell en Liu (In press) beschrijven onze levenservaringen in termen van
belangrijke evenementen of gebeurtenissen. Onder evenementen en gebeurtenissen
verstaan zij zaken die ons overkomen in onze werk en/of persoonlijke omgeving.
Evenementen en gebeurtenissen spelen een grote rol in het vormen van gedachten,
gevoelens en gedragingen, waardoor zij de kern vormen van onze levenservaringen.
Wanneer aan individuen gevraagd wordt om een beschrijving te geven van hun leven, wordt
er vaak gerefereerd naar bepaalde gebeurtenissen die centraal stonden voor bepaalde
ontwikkelingen, karaktertrekken en omstandigheden (Morgeson et al., In press). Sterker
nog, wanneer werknemers gevraagd worden aan te geven uit welke ervaringen zij het meest
hebben geleerd, blijken tegenslagen en moeilijkheden meer vernoemd te worden dan
andere gebeurtenissen (Yip & Wilson, 2010).
In een organisatorische context worden gebeurtenissen vaak omschreven als
kritische incidenten, shocks, mijlpalen, crisissen, breekpunten, ingrijpende en stressvolle
levensgebeurtenissen, aanhoudende dagelijkse rompslomp, red tape, etc. De term ‘red tape’
omvat een administratieve rompslomp, overdadige en strikte regels die binnen bedrijven
moeten worden gevolgd vooraleer je bepaalde taken mag uitvoeren. Niet alleen hebben
deze gebeurtenissen een impact op macroniveau - waarbij gebeurtenissen worden
beschouwd als een fundament voor betekenisgeving en organisatorische
veranderingsprocessen (Morgeson et al., In press), - maar ook op microniveau zorgen deze
gebeurtenissen voor stressoren die potentieel beperkend zijn voor persoonlijke groei en
succes (Lepine et al.,2005). Gebeurtenissen en tegenslagen komen voor in alle maten en
vormen. Stoner en Gilligan (2002) definiëren tegenslagen als onverwachte gebeurtenissen
die de routine verstoren, verdraaien en tegenwerken. Ze brengen onzekerheid en
14
ambiguïteit met zich mee. Ook gebeurtenissen die minder abrupt zijn (dagelijkse
rompslomp, red tape, etc.) maar een aanhoudend karakter hebben, kunnen leiden tot
tegenslagen. Dit kan op zijn beurt ernstige en langdurige gevolgen hebben voor zowel de
werknemer zelf als de organisatie (Carette et al., 2014). Een werknemer kan bijvoorbeeld
dagelijks problemen ondervinden met een collega en er niet in slagen om met de ander om
te gaan. Deze dagelijkse belemmering kan resulteren in een tegenslag.
Jackson, Mannix en Daly (2001) zien tegenslagen op het werk als negatieve,
stressvolle, traumatische of moeilijke situaties. Wolff (1986) ziet tegenslagen als elke
gebeurtenis, situatie of cognitie op of over het werk die bij een werknemer een negatieve
emotie of onaangename spanning kan oproepen
Yip en Wilson (2010) delen het begrip tegenslagen in de werkcontext op in vier
subcategorieën, namelijk: crisissen (‘crisis’), het maken van fouten (‘mistakes’),
carrièretegenslagen (‘career setbacks’) en confrontatie met ethische dilemma’s (‘ethical
dilemma’).
Crisis: Yip en Wilson (2010) definiëren een crisis als het voorkomen van een
onverwachte, schokkende, en wanordelijke situatie die de belangen van de organisatie en de
werknemers schaden. Een oncontroleerbare situatie heeft negatieve gevolgen voor de
gehele organisatie, waardoor het voortbestaan en de reputatie van de organisatie kan
worden bedreigd (Yip & Wilson, 2010). Crisissen kunnen verschillende vormen aannemen:
financiële verliezen, fiscale onderzoeken, terroristische dreigingen, ect. Bovendien kunnen
organisatorische crisissen een verlies in geloofwaardigheid en vertrouwen veroorzaken (Yip
& Wilson, 2010).
Mistakes: Iets wordt als een mistake of het maken van een fout beschouwd wanneer
de genomen risico’s niet de beoogde werking hebben en zo consequenties teweegbrengen
op organisatorisch vlak (Yip en Wilson, 2010). Onervarenheid, een slecht
inschattingsvermogen of nalatigheid kunnen aan de basis liggen. Ze kunnen leiden tot een
ontsporing van individuen of een team en een belemmering betekenen voor
organisatorische doelen. Zo kan nalatigheid van de veiligheid ernstige gevolgen hebben voor
de organisatie (Yip & Wilson, 2010).
15
Career setbacks: Yip en Wilson (2010) definiëren career setbacks als onvoorziene
obstakels die de carrièrevooruitgang van werknemers blokkeren. Bijvoorbeeld: de
werknemer zit vast in een job die niet bij hem past, krijgt een demotie of wordt ontslagen.
Ethical dilemma: Ethische dilemma’s worden beschouwd als conflicten tussen
sociale druk in een organisatie en iemands geloof tegenover wat juist en fout is.
Bijvoorbeeld: het ongepaste of frauduleuse gedrag van een manager kan een ethisch
dilemma veroorzaken bij werknemers die hiervan afweten. Een ethisch dilemma kan het
gevoel van eigenwaarde schenden en emotionele uitputting veroorzaken (Carette et al.,
2014). Ook frauduleuze, illegale of andere dubieuze activiteiten, veroorzaakt door
nalatigheid of onethische praktijken of situaties die die de veiligheid en gezondheid in gevaar
brengen kunnen zware gevolgen hebben.
Gezien de snel veranderende en onzekere omgeving binnen organisaties, kan zelfs de
meest doordachte beslissing leiden tot ongewenste uitkomsten (Stoner & Gilligan, 2002). Of
het nu gaat om een zakelijke fout, een ontslag of een ethisch dilemma, tegenslagen lijken
een cruciale en krachtige factor te zijn voor verdere ontwikkeling (Carette et al. 2014).
Boswell et al., (2004); Cavanaugh et al., (2000); LePine et al., (2005) vonden dat negatieve
gebeurtenissen zoals tegenslagen de neiging hebben een invloed uit te oefenen op iemands
werkprestaties. Het is dus van belang dat onderzoekers de impact van deze tegenslagen op
de prestatieontwikkeling kennen.
Gevolgen van tegenslagen op microniveau
Negatieve gevolgen van tegenslagen
Onderzoekers houden zich al decennialang bezig met studies naar de negatieve
gevolgen die tegenslagen met zich meebrengen. Het Job Demand model van Karasek (1979),
de Transactional Stress Theorie van Lazarus (1966), en het job Demands-resources model
van Demerouti, Bakker, Nachreiner en Schaufeli (2001) zijn slechts voorbeelden van
modellen die beschrijven hoe tegenslagen kunnen leiden tot stress bij werknemers en zo
negatieve werkuitkomsten met zich kunnen meebrengen (Demoulin, 2014). Picolli, De Witte
en Pasini (2011) vonden dat de confrontatie met tegenslagen heel wat negatieve gevolgen
met betrekking tot de mentale gezondheid en het welzijn van werknemers meebrengen. Dit
16
leidt op zijn beurt tot gevoelens van angst, onveiligheid en stress. Ook Gonzalez (2010) stelt
dat individuen die geconfronteerd worden met tegenslagen vaak gevoelens van angst,
frustratie, verdriet, woede, depressie en eenzaamheid ervaren. Negatieve gebeurtenissen op
het werk gaan bijgevolg vaak gepaard met negatieve emoties, wat op zijn beurt een invloed
heeft op de negatieve ontwikkeling van werkattitudes (Lazarus & Folkman, 1984) en een
hogere turnover (Staufenbiel & König, 2010). Tegenslagen blijken bovendien positief
gerelateerd te zijn aan nadelige attitudes en gedragingen, zoals een lage jobtevredenheid,
hoge turnover en een lager aantal toegewijde werknemers (Boswell et al., 2004; Cavanaugh
et al., 2000; LePine et al, 2005). Belemmerende stressoren leiden eveneens tot een direct
negatief effect op de prestaties van de werknemers (Carette et al., 2014). LePine, Podsakoff
en LePine (2005) vonden dat tegenslagen niet alleen leiden tot een direct negatief effect op
de prestaties, maar bovendien leiden tot negatieve effecten van motivatie met betrekking
tot het behalen van prestaties. Ook Sverke et al. (2002) stellen dat tegenslagen die
gevoelens van onzekerheid en stress met zich meedragen (bv: jobonzekerheid), gerelateerd
zijn aan een negatieve attitude tegenover de job, ontevredenheid met de job, een slechtere
mentale en fysieke gezondheid, een hoge turnover en een daling in de prestaties (Ashford,
Lee & Bobko, 1989 ; Grunberg, Moore & Greenberg, 1998; Lim, 1996; Rosenblatt & Ruvio,
1996). Daarnaast blijkt dat het vooruitzicht op een stressvolle gebeurtenis minstens even
grote gevolgen heeft als een effectieve gebeurtenis (Lazarus & Folkman, 1984; Sverke et al.,
2006).
Een tegenslag als een crisis kan de meest fundamentele doelen van een organisatie
schaden (Weick, 1988). Morgeson en DeRue (2006) vonden dat 20% van de kritische
gebeurtenissen implicaties hadden voor prestaties. Een andere 15% is gerelateerd aan
interpersoonlijke conflicten die team- en taakprocessen negatief beïnvloeden. Dit kan een
verlies in geloofwaardigheid van de organisatie tot gevolg hebben, wat een verlies aan
vertrouwen door werknemers met zich meedraagt (Carette et al., 2014). Niet enkel
tegenslagen, zoals crisissen en een carrièreterugslag kunnen nefaste gevolgen hebben op de
werkuitkomsten, ook ethische dilemma’s ervaren door werknemers hebben negatieve
gevolgen. Het betrokken zijn bij of afweten van onethische praktijken kan zorgen voor een
innerlijk conflict, wat opnieuw emotionele stress met zich meebrengt. Dit kan leiden tot een
hogere turnover, lagere jobprestaties, lagere tevredenheid en een lagere organisatiebinding
17
(Weeks, Terry, Lawrence, Chonko & Wakefield, 2004). Hoe meer ongunstige gebeurtenissen
er plaatsvinden, hoe negatiever de uitkomsten (Carette et al., 2014).
Positieve gevolgen van tegenslagen
De laatste jaren is ook de interesse gegroeid in de gunstige gevolgen die tegenslagen
onder bepaalde omstandigheden met zich mee kunnen brengen. Zo zijn er onderzoekers die
menen dat het ervaren van tegenslagen ook positieve gevolgen kan hebben. Staufenbiel
(2010) stelt voorop dat, hoewel de negatieve effecten van tegenslagen op
prestatieontwikkeling sterker blijken te zijn dan de positieve, de werknemers net meer
gemotiveerd kunnen zijn en zich waardevoller kunnen opstellen tegenover de organisatie.
Dit gebeurt door harder te werken en minder afwezig te zijn. Alsook blijkt dat, onder de
juiste omstandigheden, nadelige gebeurtenissen in het verleden gerelateerd zijn aan de
verbetering van de mentale gezondheid. Dit heeft op zijn beurt een positief effect op
iemands jobprestaties (Wright, Cropanzano & Bonett, 2007).
Gezien de variërende uitkomsten doorheen verschillende studies, is het zeer
waarschijnlijk dat individuele verschilvariabelen een rol kunnen spelen bij de relatie tussen
tegenslagen en prestatieontwikkeling. Onderzoek naar positieve uitkomsten van tegenslagen
en de daarbij horende individuele verschilvariabelen is echter nog vrij beperkt. Daarom
wordt vooropgesteld dat de confrontatie met tegenslagen over het algemeen leidt tot
negatieve werkuitkomsten, maar onder bepaalde omstandigheden werknemers sterker
maakt of op zijn minst in staat stelt om beter met tegenslagen om te gaan.
Hypothese 1: Het ervaren van tegenslagen heeft een negatief effect op de
prestatieontwikkeling. Meer specifiek wordt verwacht dat hoe meer tegenslagen
iemand ervaart, hoe lager de prestatieontwikkeling zal zijn.
18
Mediërende rol van verschillende vormen van ruminatie
Tegenslagen komen in zowat alle organisaties voor en blijken grote leereffecten te
hebben op individuen (Yip & Wilson, 2009). Moxley (1998) vond dat negatieve ervaringen of
tegenslagen de neiging hebben om het leren te bevorderen, aangezien het mensen aanzet
tot zelfreflectie, wat leidt tot een betere mentale gezondheid. Zelfreflectie is een zeer vaag
begrip. Bij de meeste auteurs gaat het om een actief, intentioneel, cognitief proces dat
gericht is op bewustwording en begripsvorming van een gedrag of attitude na het ervaren
van gebeurtenissen (Luken, 2011). Deze gebeurtenissen kunnen zowel positief als negatief
van aard zijn. Echter, wanneer cognities gepaard gaan met negatieve emoties, en het
herhaaldelijk herkauwen van dezelfde gedachten, zal reflectie uitmonden in het bijproduct
genaamd ruminatie of piekeren (Luken, 2011). Gezien tegenslagen systematisch gepaard
gaan met intense negatieve gevoelens zoals angst en onveiligheid (Picolli et al., 2011), zal in
huidige masterproef gefocust worden op ruminatie.
Borkovec et al. 1998 definiëren rumineren als negatief geladen gedachten en
beelden die relatief oncontroleerbaar zijn. Het tracht een oplossing te bieden voor
problemen met onzekere uitkomsten, waarbij de mogelijkheid op negatieve uitkomsten
reëel is (Fresco, Frankel, Mennin, Turk & Heimberg, 2002). Ruminatie heeft de laatste jaren
de aandacht getrokken van onderzoekers omdat het een sleutel blijkt te zijn in het bepalen
of een individu al dan niet zal groeien of achteruitgaan ten gevolge van tegenslagen
(Forgeard, 2013). Het ruminatieve proces deelt elementen met het construct cognitive
processing in die zin dat in beide constructen actief gedachten en gevoelens verkennen die
geassocieerd worden met negatieve gebeurtenissen en de gevolgen hiervan (Greenberg,
1995 in Ciarocco et al. 2010). Cognitive processing kan net zoals bij ruminatie terugkomende
en opdringerige gedachten omvatten die worden getriggerd door traumatische
gebeurtenissen of tegenslagen. Ook Lyubomirsky en Nolen-Hoeksema (1993) zien ruminatie
als een manier om met negatieve gevoelens om te gaan. Siegle, Steinhauer, Carter, Ramel &
Thase (2003) sluiten zich hierbij aan en vonden dat een opstapeling van negatieve
gebeurtenissen vaak geassocieerd wordt met ruminatie.
19
In onderzoek naar goal-attainment wordt ruminatie opgevat als het toepassen van
zelfregulatie om niet-bereikte doelen te verwezenlijken, gedreven door een opdringerige
bezorgdheid dat een discrepantie tussen de huidige toestand en de ideale uitkomst aangeeft
(Martin & Tesser, 1996 in Joormann, Dkane & Gotlib, 2006). Wanneer een werknemer
bijvoorbeeld door het maken van een fout, een demotie krijgt, zal een persoonlijk doel niet
bereikt worden. Bijgevolg zal er een discrepantie ontstaan tussen een huidige en gewenste
staat.
Zelfregulatie
De term zelfregulatie werd voor een van de eerste keren gebruikt door Bandura
(1991). Hij stelt dat mensen als enige soort de capaciteit hebben om zichzelf te belonen of te
straffen en dat zij op die manier controle kunnen uitoefenen op het eigen gedrag. Mensen
kunnen reflecteren en reageren op het eigen gedrag, gedachten en gevoelens (Blokdijk,
2006). Volgens Vancouver (2000) heeft ieder individu een bepaalde gewenste situatie of
staat voor ogen. Baumeister, Heatherton en Tice (1994) definiëren zelfregulatie als iedere
poging die individuen aangaan om de eigen staat te veranderen wanneer er sprake is van
een strijd tussen een huidige staat en een gewenste staat. Zelfregulatie wordt volgens
Baumeister en Vohs (2004) ook wel aangeduid met de term zelfcontrole. In huidig onderzoek
een gewenste staat binnen de werkcontext beschouwd als een bepaald doel dat men wil
bereiken. Het voorkomen van nadelige gebeurtenissen, hindernissen of tegenslagen op het
werk en het verlies dat hiermee gepaard gaat, zorgt voor een verstoring van het evenwicht
tussen een huidige staat en een gewenst doel. Als reactie op deze discrepantie zal men
trachten om tegemoet te komen aan de ideale werksituatie door het gedrag te veranderen
(Baumeister & Heatherton, 1996). Afhankelijk van de grootte van de discrepantie zullen
individuen hun energiebronnen aanspreken om deze te reduceren. Hierna zal het individu
evalueren of er een reductie van de discrepantie heeft plaatsgevonden (Carette et al., 2014).
Indien er geen discrepanties meer zijn, zal het individu geen energie meer verbruiken en zal
de zelfregulatie van het specifieke gedrag worden stopgezet (Baumeister & Vohs, 2007).
Zelfcontrole kan worden beschouwd als een energiebron met beperkte capaciteit, die
uitputbaar en aanvulbaar is (Koopmeiners, 2014). Baumeister et al. (1994) spreken van het
‘resource strength model’. Gezien de ingrijpende aard en de gevolgen van het ervaren van
veel tegenslagen op de werkvloer op lange termijn, is het gebruik van cognitieve
20
energiebronnen niet meer voldoende om het verschil tussen de huidige en gewenste situatie
te reduceren. Als gevolg van deze perceptie zal het individu zich steeds focussen op deze
uitzichtloze en onomkeerbare discrepantie, waardoor energiebronnen steeds opnieuw
zullen besteden worden aan het verwerken van diezelfde discrepantie. Dit zorgt voor een
uitputting van de cognitieve energiebronnen zonder dat deze worden aangevuld en dit zal
leiden tot een cognitieve overload (Fiedler, Garcia, 1987; Sweller, 1994). Door het continue
activeren van deze cognitieve schema’s ontstaat een staat van verhoogde alertheid die een
verlengde fysiologische activatie ten opzichte van alledaagse stressoren als gevolg heeft
(Brosschot et al., 2006). Individuen zullen hun aandacht blijven focussen op de tegenslagen
en de persoonlijke consequenties hiervan. Doordat ze hun cognitieve hulpbronnen
afwenden van de taak, vermindert de focus op probleemoplossend denken en leerprocessen
(DeRue & Wellman, 2009 in Hagen, 2015). Het steeds herkauwen van dezelfde informatie
wordt gezien als ruminatie (Watkins, 2008; Carette et al., 2014). Hiermee bedoelt men het
steeds herhaaldelijk en vruchteloos moeilijk te beantwoorde vragen stellen aan zichzelf. Het
is een specifieke vorm van op zichzelf gerichte aandacht en piekeren.
Brosschot, Gerin en Thayer (2006) definiëren ruminatie als ‘een orde van bewuste
gedachten met betrekking tot iemands doelen die herhaaldelijk terugkeren, hoewel er geen
directe vraag is vanuit de omgeving die deze orde van gedachten vereist’. Nolen-Hoeksema
(1991) beschrijft ruminatie als aanhoudende en terugkerende gedachten die onbewust het
bewustzijn betreden. Martin en Tesser (1996) beschouwen ruminatie als een voortdurende
bewuste gedachte die is gefocust op een bepaald onderwerp of thema. Zelfs in de
afwezigheid van directe omgevingsfactoren die gerelateerd zijn aan het onderwerp, blijven
deze gedachten voortduren. Het verhindert mensen om zich te focussen op andere, meer
relevante zaken. Ruminatie betreft vaak gewenste uitkomsten en doelen (al dan niet te hoog
gegrepen), die worden geassocieerd met recente problemen, mislukkingen en geblokkeerde
doelen. Automatische, ongewenste, opdringerige, alsook gecontroleerde, gedelibereerde en
bewuste verwerking van gedachten zijn allen onderdeel van de definitie van ruminatie. Het
betreft dus een meer destructieve manier van denken die negatieve emoties zoals angst en
twijfel opwekken (Mor & Winquist, 2002).
21
Onderscheid adaptieve en maladaptieve ruminatie
Tot op de dag van vandaag wordt er gedebatteerd of ruminatie een adaptief of
maladaptief proces is (Joormann et al., 2006). Zo beargumenteren Martin en Tesser (1996)
dat ruminatie een instrumenteel proces is en over het algemeen adaptief kan zijn om
mensen te helpen aan problem-solving te doen (Treynor, Gonzalez & Nolen-Hoeksema,
2003). Carver en Schreier (1981) daarentegen beargumenteren dat ruminatie maladaptief
kan worden wanneer men er niet in slaagt om de discrepantie tussen een huidige en
gewenste staat op te lossen en zo de vooropgestelde doelen niet kan bereiken (Treynor et
al., 2003). Treynor et al. (2003) focussen zich vooral op de maladaptieve gevolgen van
ruminatie en suggereren dat zelfs zelfreflectie, die beoogt aan problem solving te doen, nog
steeds kan leiden tot negatieve spiraal van denken. Hierbij gaan individuen tegenslagen
louter herbeleven in plaats van op zoek te gaan naar oorzaken en oplossingen. Treynor et al.
(2003) vonden evidentie voor elk van deze bevindingen, afhankelijk van hoe ruminatie werd
gemeten. Het debat met betrekking tot de adaptieve of maladaptieve aard van ruminatie
kan opgehelderd worden door ruminatie niet als een unitair proces, maar eerder als een
multidimensioneel construct te beschouwen. Wanneer ruminatie beschouwd wordt als een
dergelijk construct, kunnen bepaalde componenten van ruminatie adaptief zijn, terwijl
anderen maladaptief kunnen zijn. Bovenstaande tegenstrijdige bevindingen m.b.t ruminatie
binnen problem-solving en emotionele processen kunnen hierdoor worden verklaard
(Joormann et al., 2006).
Nadenken over geblokkeerde doelen is een vaak voorkomend fenomeen binnen
ruminatie (Carette, 2014). Uit onderzoek blijkt dat dit niet altijd nadelig is. Ciarocco, Vohs en
Baumeister (2010) ondersteunen het idee van ruminatie als een multidimensioneel
construct en maken een onderscheid tussen maladaptieve en adaptieve ruminatie.
Voortbouwend op Martin en Tesser’s (1989) interpretatie van ruminatie als reactie op
geblokkeerde doelen, onderscheidt ook Mikulincer (1996) een maladaptieve component
(state rumination) van een adaptieve component (action rumination). Bij maladaptieve
ruminatie ligt de focus op de huidige gevoelens en consequenties van de mislukking.
Adaptieve ruminatie zien zij als een taakgeoriënteerde ruminatie, waarbij de focus wordt
gelegd op de taakprestaties, op hoe doelen bereikt kunnen worden en hoe vorige
misstappen kunnen worden rechtgezet. Stoner & Gilligan (2002) toonden aan dat het
22
nadenken over mislukkingen die kunnen vermeden worden en doelen die kunnen bereikt
worden, een bijdrage levert tot significante verbeteringen in toekomstige prestaties.
Eveneens werd in het onderzoek van Ciarocco et al. (2010) evidentie gevonden die stelt dat
adaptieve ruminatie leidt tot een verbetering in prestaties. Zij stellen dat, door na te denken
over wat er is fout gelopen en hoe men zaken kan rechtzetten, individuen in staat kunnen
zijn om alternatieve strategieën te ontdekken die ervoor kunnen zorgen dat fouten worden
voorkomen naar de toekomst toe. Hierdoor zal ook het vertrouwen toenemen. Echter niet
alle vormen van cognitieve verwerking kunnen prestaties verbeteren. Studies vonden
inderdaad dat verschillende andere patronen van ruminatie, zoals maladaptieve ruminatie
(die ook een cognitieve verwerking inhoudt), geen voordelig effect hebben op prestaties en
dus eerder negatief van aard zijn (Ciarocco et al., 2010).
Treynor et al. (2003) ondersteunen het multidimensioneel idee dat ruminatie zowel
adaptief als maladaptief kan zijn. Zij beschouwen adaptieve ruminatie (reflective pondering)
als het doelgericht nadenken om probleemoplossende gedachten aan te gaan en zo iemands
negatieve gedachten te verminderen. Maladaptieve ruminatie (brooding) daarentegen
weerspiegelt een passieve vergelijking tussen iemands huidige en gewenste niet-bereikte
standaard. Hoewel er nog weinig onderzoek werd verricht naar het twee-factoren model van
Treynor et al. (2003) hebben zij evidentie gevonden waaruit blijkt dat ruminatie is
samengesteld uit zowel een adaptieve component als een maladaptieve component
(Joorman et al., 2006; Treynor et al., 2003). Hierbij is de adaptieve component geassocieerd
met minder negatieve gevoelens op lange termijn, maar deze biedt wel evidentie voor de
negatieve gevoelens op het moment zelf. Maladaptieve ruminatie is zowel op korte als op
lange termijn geassocieerd met negatieve gevoelens.
In huidig onderzoek wordt vooropgesteld dat ruminatie inderdaad kan beschouwd
worden als een multi-dimensioneel construct, waarbij er een onderscheid kan gemaakt
worden tussen adaptieve en maladaptieve ruminatie. Eveneens wordt nagegaan of
ruminatie op zijn beurt een effect heeft op de prestatieontwikkeling. Met andere woorden:
is ruminatie een mediator tussen het negatieve effect van tegenslagen op de
prestatieontwikkeling? Volgende hypotheses worden naar voor gebracht:
23
Adaptieve ruminatie
Er wordt vooropgesteld dat bij het ervaren van een discrepantie tussen een huidige
en een gewenste staat, individuen gaan rumineren over deze geblokkeerde doelen en
cognitieve hulpbronnen gaan aanspreken om het evenwicht te herstellen. Wanneer het
individu echter gebruik maakt van probleemoplossende strategieën waarbij de focus ligt op
de taakprestaties en hoe doelen alsnog bereikt kunnen worden, zal dit leiden tot betere
coping strategieën, wat zich uit in betere werkuitkomsten. De negatieve effecten van
tegenslagen op de prestatieontwikkeling zullen dus kleiner zijn wanneer deze gemedieerd
worden door adaptieve ruminatie.
Hypothese 2a: Tegenslagen op het werk zijn positief gerelateerd aan adaptieve
ruminatie.
Hypothese 2b: Adaptieve ruminatie leidt tot een minder negatief effect op
prestatieontwikkeling.
Maladaptieve ruminatie
Wanneer individuen geen gebruik maken van probleemoplossende strategieën om
het evenwicht tussen de huidige en gewenste staat na het ervaren van tegenslagen te
herstellen, maar zich blijven focussen op de huidige gevoelens en consequenties van de
mislukking, zal deze continue activatie van cognitieve schema’s leiden tot klachten.
Maladaptieve ruminatie is bijgevolg nefast voor het algemeen gevoel van welbevinden en
ontwikkeling (Baumeister, Masicampo & Vohs, 2011). Zelfs ruminatie die beoogt aan
probleemoplossing te doen, kan leiden tot een negatieve spiraal van denken, waarbij
mensen tegenslagen louter herbeleven in plaats van op zoek te gaan naar oorzaken en
oplossingen (Treynor et al., 2003). Met andere woorden: het negatieve effect van
tegenslagen op de prestatieontwikkeling zal groter zijn wanneer deze gemedieerd wordt
door maladaptieve ruminatie
Hypothese 3a: Tegenslagen op het werk zijn positief gerelateerd aan maladaptieve
ruminatie.
Hypothese 3b: Maladaptieve ruminatie leidt tot een negatief effect op
prestatieontwikkeling.
24
Moderatoren van tegenslagen
Sociale steun
Om te kunnen omgaan met belemmerende stressoren die tegenslagen met zich
meebrengen, is het van essentieel belang op zoek te gaan naar randvoorwaarden die als
buffer kunnen dienen tussen tegenslagen en ruminatie. Sociale steun speelt al een geruime
tijd een centrale rol in tal van onderzoeken naar stress. Bouwmeester (2009) stelt dat
mensen die beroep kunnen doen op sociale steun beter in staat zijn om met tegenslagen om
te gaan. Ook Lim (1997) vond dat sociale steun een buffer kan zijn voor negatieve
uitkomsten. Tal van onderzoekers hebben de effecten van sociale steun op gezondheid en
welzijn van werknemers reeds onderzocht (Beehr & McGrath, 1992; Cohen & Wills, 1985;
Vaux, 1988).
Sociale steun wordt veelal gedefinieerd als hulpbron die door anderen wordt
aangeboden (Bouwmeester, 2009). Hoewel de definitie van sociale steun een breed
gedefinieerd concept is, bestaat de consensus dat sociale steun zowel werkgerelateerd als
niet-werkgerelateerd kan zijn.
De Jonge et al. (2003) verwijzen met het begrip sociale steun naar ‘het bestaan van
goede, plezierige relaties met collega’s of boven- en ondergeschikten, het kunnen rekenen
op anderen, het krijgen van de juiste informatie van anderen, en het verkrijgen van
daadwerkelijke hulp, begrip en aandacht wanneer men in moeilijkheden verkeert’. In het Job
Demand-Control-Support Model van Karasek en Theorell (1990) wordt sociale steun gezien
als een werk-gerelateerde sociale ondersteuning. Binnen werk-gerelateerde sociale steun
maken Karasek et al. (1998) onderscheid tussen sociale steun door leidinggevenden en
sociale steun door collega’s (Bouwmeester, 2009).
Sociale steun buiten de werkomgeving zoals steun van familie en vrienden spelen
eveneens een belangrijke rol gezien de sterke relatie met de algemene gezondheid (Kahn &
Byosiere, 1991). Gore (1973) vond dat sociale steun buiten het werk een aanvulling kan zijn
voor sociale steun op het werk. Alsook Beehr (1985) vond evidentie voor de prominente rol
van steun van familieleden.
25
Ondanks uit onderzoek blijkt dat sociale steun binnen de werkomgeving een
belangrijkere rol speelt als hulpbron voor werkgerelateerde stress dan sociale steun binnen
de persoonlijke omgeving (Winnubst & Schabracq, 1996), lijken beiden een belangrijke
moderator te zijn in de relatie tussen tegenslagen (zoals jobonzekerheid) en diens negatieve
gevolgen (Karasek & Theorell, 1990, Sverke et al., 2002). Caplan, Cobb, French, Harrison en
Pinneau (1975) vonden eveneens evidentie voor het modererend effect van sociale steun,
op de relatie tussen stress op het werk en de gezondheid. Deze studie wees uit dat sociale
steun van iemands leidinggevende, collega’s, familie en vrienden de effecten van stress op
het werk (meer bepaald cortisollevel, bloeddruk, glucose, etc.) bufferen (Caplan et al., 1975).
Ook Lim (1997) vond dat werkgerelateerde steun door leidinggevenden en/of collega’s een
significante moderator blijkt te zijn. Bandura (1986) stelt dat het krijgen van sociale
erkenning van anderen een sterke motivationele factor is. Het zet mensen aan om hun
toekomstig gedrag te reguleren door vooruit te denken. Door vooruitziend te zijn kunnen
werknemers hun handelingen voor de toekomst plannen, kunnen ze anticiperen op
toekomstige acties en zichzelf prestatiedoelen opleggen. Het vooruitziend zijn is een
regulatiemechanisme dat toelaat om gepercipieerde toekomstige uitkomsten sneller over te
dragen naar actie (Bandura, 1986), wat voor betere werkuitkomsten kan zorgen. Stoner en
Gilligan (2002) stellen voorop dat sociale steun emotionele steun biedt. Gehoord worden en
zorgen delen, stelt individuen in staat een beschermingsmechanisme op te bouwen. Het
geeft hen vertrouwen om tegenslagen te overwinnen.
Concreet wordt in huidige studie vooropgesteld dat er bij het ervaren van
tegenslagen een discrepantie ontstaat tussen een huidige en gewenste staat (Bandura
1991). Door het ervaren van deze discrepantie gaan individuen excessief en herhaaldelijk
nadenken over huidige zorgen, ervaringen in het verleden of zorgen over de toekomst
(Ehring & Watkins, 2008). Cognitieve energiebronnen zijn erop gericht deze discrepantie te
verminderen waarbij sommigen gebruik gaan maken van probleemoplossende strategieën
(adaptief rumineren), gaan anderen hun cognitieve schema’s blijven focussen op huidige
gevoelens en consequenties van mislukkingen (maladaptief rumineren). Door sociale steun
te beschouwen als een hulpbron aangeboden door anderen, wordt in huidige studie
vooropgesteld dat bij het ervaren van sociale steun, de persoonlijke, cognitieve
energiebronnen die gebruikt worden om de discrepantie te dichten, aangevuld worden door
26
sociale energiebronnen. Hierdoor zullen energiebronnen minder uitgeput geraken bij
rumineren over tegenslagen.
Het regulatiemechanisme speelt hierin een rol gezien zij ervoor zorgen dat individuen
meer energiebronnen voor handen hebben om vooruit te denken. Door vooruitziend te zijn
zal er op een efficiënte manier worden overgegaan tot het herstellen van het evenwicht
tussen een huidige en gewenste staat. Naast het vooruitziend zijn, speelt ook het
beschermingsmechanisme een rol. Het zal er immers toe leiden dat de discrepantie
veroorzaakt door tegenslagen kleiner wordt door het vertrouwen in de eigen capaciteiten
om tot probleemoplossende strategieën te komen. Dit zal op zijn beurt leiden tot een
evenwicht van de huidige en gewenste staat waardoor men minder excessief en
herhaaldelijk zal nadenken. Door sociale steun te beschouwen als een beschermmechanisme
en/of een vooruitziend regulatiemechanisme, wordt vooropgesteld dat individuen bij het
ervaren van sociale steun, minder discrepantie zullen ervaren tussen de huidige en gewenste
staat.
In huidig onderzoek wordt vooropgesteld dat wanneer een individu sociale steun
ontvangt, dit minder snel zal leiden tot adaptieve en maladaptieve ruminatie, omdat de
grootte van de discrepantie tussen de huidige en gewenste staat minder groot zal zijn.
Hypothese 4: Sociale steun modereert het effect van tegenslagen op de ruminatie.
Hypothese 4a: Werknemers die recentelijk veel tegenslagen te verduren krijgen,
zullen minder adaptief rumineren wanneer zij veel sociale steun ervaren.
Hypothese 4b: Werknemers die recentelijk veel tegenslagen te verduren krijgen,
zullen minder maladaptief rumineren wanneer zij veel sociale steun ervaren.
27
Gelijkaardige tegenslagen uit het verleden
Wat als tegenslagen op korte termijn negatieve consequenties hebben maar
confrontaties met tegenslagen op lange termijn leiden tot positieve effecten? Seery, Holman
en Silver (2010) vonden dat tegenslagen op lange termijn kunnen leiden tot meer inzicht in
iemands tekortkomingen en tot het opbouwen van veerkracht. Bedoeld wordt dat, wanneer
een individu in de toekomst opnieuw geconfronteerd wordt met nieuwe tegenslagen, men
hier met meer inzicht en veerkracht op kan reageren. Resilience of veerkracht wordt
gedefinieerd als de succesvolle adaptatie of de afwezigheid van pathologische uitkomsten na
blootstelling aan stressvolle, traumatische levensgebeurtenissen. Het betreft zowel de
capaciteit om een gezond welzijn te behouden als het optimaal terugkaatsen na een
tegenslag (Rutter, 2007; Silver, 2009). Ook Folkman en Moskowitz (2000) vonden een
positieve relatie tussen veerkracht en een betere adaptatie, recovery van tegenslagen.
Aansluitend definiëren Tugade en Fredrickson (2004) veerkracht als de capaciteit om op een
positieve manier door te gaan na het ervaren van negatieve, traumatische en stressvolle
gebeurtenissen. Veerkracht is een relatief stabiele persoonlijkheidstrek, gekenmerkt door de
mogelijkheid om tegenslagen te overwinnen. Nadelige gebeurtenissen kunnen ons dus leren
om veerkracht en integriteit op te bouwen tegenover situaties als die gepaard gaan met
gevoelens van onmacht. Ze zorgen voor een meer evenwichtige kijk op het leven (Ong,
Bergeman, Bisconti & Wallace, 2006). Seery, Holman, en Silver (2010) stellen dat mensen die
nooit geconfronteerd worden met tegenslagen niet uitgedaagd worden om met stress om te
gaan. De nodige beheersing en hardheid om met tegenslagen om te gaan blijft zo
onderontwikkeld. Het ervaren van tegenslagen is een uitdaging om hardheid en beheersing
te ontwikkelen. Tegenslagen zouden het opbouwen van veerkracht kunnen bevorderen en
zo zorgen voor minder negatieve uitkomsten wanneer men geconfronteerd wordt met
toekomstige tegenslagen. Daarenboven kan veerkracht zorgen voor een betere mentale
gezondheid en welzijn, ongeacht de blootstelling aan nieuwe negatieve gebeurtenissen
(Seery, Holman & Silver, 2010). Seery, Leo, Lupien, Kondrak en Almonte, (2013) stellen
voorop dat tegenslagen, ongeacht de aard ervan, zorgen voor meer veerkracht in het leven.
(Demoulin, 2014).
28
In huidig onderzoek wordt nagegaan of het ervaren van tegenslagen in het verleden
effectief kan zorgen voor positievere uitkomsten in de toekomst. Er wordt vooropgesteld dat
men na verloop van tijd beter zou kunnen omgaan met stressvolle situaties zoals
tegenslagen. De reden hiervoor is dat confrontaties met tegenslagen uit het verleden zorgen
voor meer veerkracht en inzichten die niet op het moment zelf, maar pas na verloop van tijd
worden verworven (Moxley & Pulley, 2004). Wanneer individuen na het ervaren van
tegenslagen in het verleden hier opnieuw mee geconfronteerd worden, zullen zij sneller en
efficiënter gebruik kunnen maken van positieve coping strategieën. Na het ervaren van een
tegenslag zijn de cognitieve energiebronnen van een individu erop gericht om de
discrepantie tussen een huidige en gewenste staat te verminderen. Door inzicht te krijgen in
hun mogelijke fouten worden hun mentale modellen aangepast en wordt er naar
oplossingen gezocht (Demoulin, 2014). Dit zal leiden tot betere coping strategieën en een
beter gebruik van hun bronnen naar de toekomst toe. Bij een confrontatie met een
toekomstige tegenslag zal het individu dus minder beroep moeten doen op cognitieve
energiebronnen. Hoewel de aanwezige cognitieve energiebronnen bij de ene meer
vertegenwoordigd zijn dan bij de andere, zullen zij minder snel worden uitgeput door de
aanwezigheid van positieve coping strategieën. Bovendien zal men na het ervaren van
tegenslagen meer voorbereid zijn op de komst van nieuwe tegenslagen en vertrouwen
hebben in de bestaande coping strategieën. Het hanteren van positieve coping strategieën
maakt dat men minder zal rumineren. Doordat de ervaren discrepantie tussen een huidige
en gewenste staat kleiner zal zijn, zal men immers minder geneigd zijn aan zelfregulatie te
doen, wat zich uit in minder adaptieve, noch maladaptieve ruminatie. Het ervaren van
tegenslagen kan een individu wapenen, door gebruik te maken van coping strategieën
waardoor hij kan opboksen tegen toekomstige tegenslagen. Dit zal bijgevolg leiden tot
minder negatieve uitkomsten (Demoulin, 2014). Er wordt dus vooropgesteld dat
gelijkaardige tegenslagen uit het verleden het effect van tegenslagen op de
prestatieontwikkeling modereren.
29
Hypothese 5a: Werknemers die recentelijk veel tegenslagen te verduren kregen,
zullen minder adaptief rumineren wanneer zij in het verleden ook veel tegenslagen
hebben ervaren.
Hypothese 5b: Werknemers die recentelijk veel tegenslagen te verduren krijgen,
zullen minder maladaptief rumineren wanneer zij in het verleden ook veel
tegenslagen hebben ervaren.
+H4 + H2b
+H2a
+ H5 +H3a -.H3b
Figuur 1. Overzicht van het onderzoeksopzet waarbij het moderator mediator model
tegenslagen verbindt met prestatieontwikkeling via ruminatie, waarin het eerste deel van het
mediator-effect wordt gemodereerd door sociale steun en tegenslagen uit het verleden.
Recente tegenslagen
adaptieve ruminatie
prestatieontwikkeling
Gelijkaardige tegenslagen uit het
verleden
Sociale steun
maladaptieve ruminatie
30
Methode
Steekproef en Procedure
Het onderzoek werd uitgevoerd in een financiële instelling in België met meer dan
10.000 werknemers. Er werd gebruik gemaakt van een two-wave studie. De eerste
datacollectie werd uitgevoerd in 2012. Aan de hand van een vragenlijst werden gegevens
verzameld over de hoeveelheid tegenslagen die werknemers de voorbije jaren ervaren
hadden (De Bruycker, 2012). Hierbij werd gebruik gemaakt van een brede steekproef (N=
2219). Meer bepaald werknemers tewerkgesteld op hoofdkantoor (ICT en facility) en uit het
kantorennet (Retailkantoren in Vlaanderen) 1.
Bij de tweede datacollectie werd nagegaan of ervaren tegenslagen al dan niet
evolueren doorheen de tijd. Hierbij werden alle werknemers bevraagd die hebben
deelgenomen aan wave 1. In totaal hebben 789 van de 2219 werknemers deelgenomen aan
de studie (35.55%). Er kan gesproken worden van een vrij hoge respons rate, gezien 8.37%
ondertussen de organisatie had verlaten (N=66). De steekproef bestaat voor 60% (N=473) uit
mannen, 40% (N=316) vrouwen. De man-vrouw verdeling in de organisatie bestaat echter uit
54% vrouwen en 46% mannen. De steekproef wijkt dus af van de populatie in de organisatie,
wat een mogelijkse respons bias met zich mee kan brengen. De leeftijd van de participanten
varieerde van 25 tot 67 jaar, met een gemiddelde van 45 jaar (SD=9.21). De participanten
waren gemiddeld 20 jaar tewerkgesteld binnen het bedrijf (SD=10.53). Aangezien enkel
werknemers werden bevraagd die hebben deelgenomen aan wave 1, ligt de gemiddelde
leeftijd en anciënniteit van de steekproef hoger dan bij de populatie. Van de participanten
die de vragenlijst hebben ingevuld beschikt 15% over een hoogst behaald diploma secundair
onderwijs, 55.1% behaalde een bachelor diploma en 29.9% een masterdiploma.
Voor huidig onderzoek werd een datafile met de namen, e-mailadressen en
evaluatiescores van de werknemers gekoppeld aan de resultaten van de vragenlijst. De
betreffende organisatie heeft ervoor gekozen om de namen met bijhorende evaluatiescores
om privacy redenen niet extern vrij te geven, maar opteerden om met gecodeerde gegevens
1 De gegevens uit wave 1 zijn verzameld in het kader van mijn bachelorproef. Voor mijn masterproef heb ik de
kans gekregen een onderzoek uit te voeren bij dezelfde steekproef en gebruik te maken van gegevens uit wave1.
31
te werken. Om beide bestanden aan het eind van de inzameling aan elkaar te kunnen
koppelen werd een onafhankelijke intermediair ingeschakeld die niet betrokken was bij het
onderzoek. Hij bezorgde een lijst aan de organisatie met de e-mailadressen van de
werknemers en hun persoonlijke code voor het onderzoek. De onafhankelijke intermediair
had gedurende de rest van het onderzoek geen enkele toegang tot de andere ingezamelde
gegevens en beschikte enkel over de datafile met de e-mailadressen en bijhorende
codegegevens. Ik persoonlijk had geen toegang tot deze koppeling. De betreffende
organisatie vulde vervolgens de datafile aan met de evaluatiescores en stuurde de datafile
met codes en bijhorende evaluatiescores naar de hoofdonderzoekers (niet naar de
onafhankelijke intermediair). De kolom met e-mailadressen werd door de organisatie
verwijderd. Bijgevolg was de betreffende organisatie de enige partij die over alle gegevens
(e-mailadres, code, en evaluatiescores) beschikte.
Na het verzamelen van de evaluatiescores met de bijhorende codes, heb ik de
resultaten van de vragenlijst gekoppeld aan de persoonlijke codes zonder mogelijkheid om
de codes te linken aan de e-mailadressen. Vooraleer de vragenlijsten effectief verstuurd
werden, zijn er strikte afspraken gemaakt en vastgelegd in de vorm van een checklist. Deze
checklist werd ondertekend door Universiteit Gent. Zoals afgesproken werd de inhoud van
de vragenlijst vooraf voorgelegd ter goedkeuring. Na deze goedkeuring werd er vervolgens
een e-mail verzonden via een contactpersoon binnen de betreffende organisatie, met de
aankondiging dat een e-mail met vragenlijst vanuit Universiteit Gent zou volgen. De
werknemers kregen vervolgens een e-mail vanuit Universiteit Gent met een persoonlijke link
die gekoppeld was aan hun code. Via deze link kwamen de werknemers terecht in de
vragenlijst. In de mail werd duidelijk vermeld dat deelname vrijwillig was en op ieder
moment kon worden stopgezet. Van zodra de vragenlijst werd verzonden, werd het e-
mailadres overschreven door de code. Concreet houdt dit in dat de enquête-tool vanaf dat
moment ICT-technisch geen mogelijkheid meer had om het e-mailadres van de werknemer
te kennen. De antwoorden van de werknemers werden gecodeerd verzameld. Na het
versturen van de e-mails werd het enige bestand met de gekoppelde e-mailadressen en
codes van werknemers door de onafhankelijke intermediair meteen vernietigd.
32
Meetinstrumenten
Tegenslagen. Voor het meten van tegenslagen (zowel tegenslagen uit het verleden als
recente tegenslagen) werd beroep gedaan op de schaal van Carette, Anseel, Lievens en
Peeters (2014). Tegenslagen werden gemeten op twee tijdstippen. Tegenslagen uit het
verleden werden gemeten in 2012, recente tegenslagen drie jaar later in 2015. De vragenlijst
bestaat uit een totaal van 16 items en heeft met een Cronbach’s alpha van .88 een goede
betrouwbaarheid. De verschillende aspecten van tegenslagen, namelijk ‘crisis’, ‘mistakes’,
‘career setback’ en ‘ethical dilemma’ werden ieder bevraagd aan de hand van 4 items en
gebruikt als een één-dimensionele schaal. Er werd telkens gescoord op een vijf-punt Likert-
schaal met 1= helemaal niet van toepassing en 5= helemaal van toepassing.
- Voorbeelditem ‘crisis’: ‘De voorbije 3 jaar had een nadelige situatie waarvoor ik niet
verantwoordelijk was een invloed op mijn job.’
- Voorbeelditem ‘mistakes’: ‘De voorbije 3 jaar maakte ik een vergissing die gevolgen had
voor de organisatie.’
- Voorbeelditem ‘career setback’: ‘De voorbije 3 jaar werd mijn verwachte
loopbaanontwikkeling belemmerd.’
- Voorbeelditem ‘ethical dilemma’: ‘De voorbije 3jaar had ik vermoedens van ongepaste
activiteiten die plaatsvonden in mijn organisatie.’
Prestatieontwikkeling: Om de prestatieontwikkeling na te gaan werden de
evaluatiescores van de werknemers opgevraagd van 2011 t.e.m. de laatst toegekende
evaluatiescores (2014). Scores varieerden van 3= onvoldoende tot 9= uitstekende prestaties.
Vanaf 2012 werd een ander systeem ingevoerd voor kaderleden, waarbij een overal score
werd toegekend tussen 1= onvoldoende en 5= uitstekend. Dit betekent dat een '4' in 2011
iets anders betekent dan een '4' in 2014 voor kaderleden. Voor bedienden bleef het
scoresysteem ongewijzigd. Om de data te kunnen interpreteren werden de scores
getransformeerd naar een schaal van 1 tot 100 voor alle werknemers (Cohen, Cohen, Aiken
& West, 1999). Prestatieontwikkeling werd in huidig onderzoek gemeten door de
verschilscore te berekenen tussen 2014 en 2011. Om een fout in de analyse uit te sluiten,
werd alsook gecontroleerd op een eventuele ‘forced distribution’. Met forced distribution
wordt bedoeld dat leidinggevenden restricties opgelegd krijgen met betrekking tot het
33
geven van scores. Zo mag maar een bepaald percentage een uitstekende beoordeling
krijgen. Het procent is echter ongewijzigd gebleven bij de verandering van de
beoordelingsschaal.
Ruminatie: adaptieve en maladaptieve ruminatie werden gemeten met 10 items uit de
Ruminative Response Scale (Treynor et al., 2003). De RRS schaal bevat twee subschalen die
verwijzen naar de verschillende componenten van ruminatie namelijk adaptieve en
maladaptieve ruminatie. De eerste 5 items geven de adaptieve ruminatie weer en heeft een
betrouwbaarheid van .78. Een voorbeelditem is: ‘Ik ging na bij mezelf wat ik heb gedaan
opdat de situatie zo is kunnen lopen’. De laatste 5 items geven de maladaptieve ruminatie
weer en heeft een betrouwbaarheid van .81. Een voorbeelditem is: ‘Waarom heb ik
problemen die andere mensen niet hebben?’. De items werden gemeten aan de hand van
een vijf-punt Likert schaal gaande van 1 = bijna nooit tot 5 = bijna altijd.
Sociale steun: Sociale steun werd gemeten aan de hand van de vragenlijst van Caplan,
Cobb, French, Harrison en Pinneau (1975) en bestaat uit 12 items. De vragenlijst werd
vertaald naar het Nederlands en door twee vertaler-tolken opnieuw vertaald naar het Engels
om noemenswaardige verschillen in de interpretatie van de initiële versie en de opnieuw
vertaalde versie te voorkomen. Een voorbeelditem is: ‘Hoeveel gaan elk van deze mensen
hun uiterste best doen om dingen te doen om uw werkleven gemakkelijker te maken: je
directe leidinggevende, andere mensen op het werk, je partner en vrienden en/of familie.’
De items werden gemeten aan de hand van een vijf-punt Likert-schaal gaande van 1= heb zo
geen perso(o)n(en) tot 5= heel veel. Cronbach’s alpha is .83
34
Analyses
Voor het verwerken van de data en het toetsen van de hypotheses werd gebruik
gemaakt van het programma SPSS Statistics 22. Voorafgaand aan de hypothesetoetsing zijn
alle schalen getoetst op interne consistentie. Om het direct effect van de onafhankelijke
variabelen op de afhankelijke variabelen te toetsen, werd gebruik gemaakt van lineaire
regressieanalyses. Tevens werd aan de hand van hiërarchische multiple regressies nagegaan
of de moderatoren een bijdrage leverden aan de verklaarde variantie. Bij de data-analyse
zijn controlevariabelen bewust buiten beschouwing gelaten gezien het opnemen van
controlevariabelen tot vertekening van regressieresultaten kan leiden (Spector & Brannick,
2011). Indien er toch noemenswaardige verschillen optraden tussen de analyses met en
zonder controlevariabelen werden deze weergegeven in voetnoot.
35
Resultaten
Beschrijvende gegevens en Pearson Correlaties
Tabel 1 presenteert de gemiddelden, standaarddeviaties en de onderlinge correlaties
tussen de controle-, onafhankelijke en afhankelijke variabelen. Deze tabel geeft louter een
beschrijving van relaties en geeft geenszins conclusies over causale verbanden weer.
In tabel 1 wordt een significant negatieve relatie tussen geslacht en het ervaren van
recente tegenslagen voorgesteld (r=-.13, p<.01). Meer specifiek kan aangenomen worden
dat mannen meer recente tegenslagen rapporteren dan vrouwen. Wanneer er gekeken
wordt naar ervaren tegenslagen uit het verleden, blijkt dit niet significant te zijn (r=-.09,
p>.05). Er kan eveneens vastgesteld worden dat oudere werknemers significant meer
tegenslagen hebben ervaren in het verleden (r=-.09, p<.01). Alsook werd er geobserveerd
dat er een significante relatie tussen oudere werknemers en sociale steun bestaat. Meer
specifiek wordt ondervonden dat oudere werknemers minder sociale steun percipiëren (r=-
.14, p<.05). Tevens is er een relatie tussen leeftijd en maladaptieve ruminatie (r=-.15, p<.05).
Dit betekent dat oudere werknemers die vaak langer in de organisatie tewerkgesteld zijn (r=-
.81, p<.01) en bijgevolg vaker een hogere positie innemen, sneller maladaptief rumineren.
Uit Tabel 1 blijkt eveneens dat sociale steun, niet significant negatief correleert met
adaptieve ruminatie (r=-.04, p>.05). Op basis van de literatuur zou een significant positieve
correlatie verwacht worden. Voor maladaptieve ruminatie wordt deze positief significante
correlatie wel terug gevonden. Werknemers die sociale steun ervaren gaan minder
maladaptief rumineren (r=-.20, p<.01).
Aan de hand van de vooropgestelde hypotheses kunnen verschillende - al dan niet
aanwezige - correlaties in beschouwing genomen worden. Eerst en vooral is het opmerkelijk
dat tegen de verwachtingen in een niet significante relatie geobserveerd werd tussen
recente tegenslagen en de prestatieontwikkeling (r=.04, p>.05), alsook een correlatie tussen
gelijkaardige tegenslagen uit het verleden en prestatieontwikkeling (r=-.12, p<.05). De
resultaten van hypothese 4 liggen echter wel in lijn met de verwachtingen. Een positieve
relatie tussen recente tegenslagen en maladaptieve ruminatie kan geobserveerd worden
(r=.40, p<.05). De relatie tussen recente tegenslagen en adaptieve ruminatie (hypothese 6) is
verder zoals verwacht positief (r=.28, p<.05). Opvallend is dat opnieuw een niet significante
36
negatieve relatie geobserveerd werd tussen maladaptieve ruminatie en
prestatieontwikkeling (r=-.076, p>0.05). Hetzelfde geldt voor adaptieve ruminatie (r=-.004,
p>0.05).
Tabel 1
Gemiddelden (M), standaarddeviaties (SD) en Pearson Intercorrelaties (N=789).
M SD 1 2 3 4 5 6 7 8 9
1. Geslacht .40 .49 1
2. Anciënniteit 19.93 10.54 -.03 1
3. Leeftijd 45.00 9.21 -.10** .81** 1
4. Recente tegenslagen 2.14 .68 -.13** .06 -.00 1
5. Tegenslagen uit het verleden 2.16 .55 -.09 -.08 .09** ,47** 1
6. Sociale steun 4.05 .54 .09 -.08 -.14* -.34** -.26** 1
7. Adaptieve ruminatie 2.94 .76 -.06 -.01 .10 .28** .19** -.04 1
8. Maladaptieve ruminatie 2.28 .83 -.03 .09 .15* .40** .24** -.20** .47** 1
9. Prestatie-ontwikkeling 2.91 17.49 -.03 .04 .05 .04 .012** .01 -.00 -.08 1
Noot: De interne consistenties staan op de diagonaal
Geslacht man = 0, vrouw = 1
* p < .05; ** p < .01
Toetsen van hypotheses:
Om de hypotheses systematisch te testen, werd een regressieanalyse uitgevoerd.
Aan de hand van een lineaire regressie analyse met recente tegenslagen als onafhankelijke
en prestatieontwikkeling als afhankelijke variabele, werd hypothese 1 getoetst. Deze
hypothese werd niet bevestigd (b=1.11, p>.05). Meer specifiek heeft het ervaren van
tegenslagen uit het recente verleden geen significante invloed op de prestatieontwikkeling
van werknemers.
In hypothese 2 en 3 werden mediatiehypothesen vooropgesteld. Meer bepaald werd
in hypothese 2 nagagaan of (de onafhankelijke variabele) recente tegenslagen en (de
afhankelijke variabele) prestatieontwikkeling door de variabele adaptieve ruminatie werd
gemedieerd. Hiervoor werd gebruik gemaakt van lineaire regressieanalyses. Gezien er geen
significant regressiecoëfficiënt werd gevonden tussen recente tegenslagen en
prestatieontwikkeling, kan er ook gesproken worden van een mediator effect. Wel is er een
significant effect gevonden van recente tegenslagen op adaptieve ruminatie (b=.31, p>.05).
Hypothese 2a kan bijgevolg bevestigd worden. De relatie tussen adaptieve ruminatie en
37
prestatieontwikkeling is echter niet significant (b=-.82, p>.05). Hypothese 2b wordt dus niet
bevestigd. Hetzelfde geldt voor maladaptieve ruminatie. Ook hier werd een effect gevonden
tussen recente tegenslagen en maladaptieve ruminatie (b=.482, p<.05), maar niet tussen
maladaptieve ruminatie en prestatieontwikkeling (b= -1.59, p>.05). Opnieuw kunnen
hypothese 3a bevestigd worden terwijl 3b verworpen wordt. Eveneens kan er niet
gesproken worden over een gedeeltelijke of volledige mediator.
In hypothese 4 en 5 werden interactie-effecten voorspeld. Om na te gaan of er
sprake is van significante hoofd- en interactie-effecten, werd een multiple hiërarchische
regressieanalyse uitgevoerd. Hiervoor werden producttermen voor de interacties gemaakt,
waarbij in een eerste stap van de regressie de hoofdeffecten van de onafhankelijke variabele
en de moderatoren werden opgenomen. In een tweede stap werden de interactietermen
tussen de onafhankelijke variabele en de moderator toegevoegd. De variabelen die in de
interactietermen werden opgenomen, werden eerst gecentreerd om potentiële collineariteit
tussen de interactietermen en de onafhankelijk variabelen te omzeilen. Vervolgens werden
de interactietermen aangemaakt door de gecentreerde variabelen met elkaar te
vermenigvuldigen.
In Hypothese 4a werd een interactie vooropgesteld tussen sociale steun en recente
tegenslagen, op de afhankelijke variabele adaptieve ruminatie. Hierbij werden in een eerste
stap de hoofdeffecten van sociale steun en recente tegenslagen toegevoegd. In een tweede
stap werd vervolgens de interactietermen sociale steun en recente tegenslagen toegevoegd.
Uit de hoofdeffecten van Tabel 2 blijkt dat naarmate de recent ervaren tegenslagen
toenemen, de adaptieve ruminatie toeneemt (b=.33, p.<.01). De interactie tussen recente
tegenslagen en sociale steun blijkt slechts een marginaal significant effect te hebben (b=-.19,
p<.10) op adaptieve ruminatie. De interactieterm tussen sociale steun en recente
tegenslagen verklaart zo goed als geen bijkomende variantie, vergeleken met de variantie
die door de hoofdeffecten werd voorspeld (ΔR²=.01, F(3,279)=9.15, p=.09). Er kan dus
slechts een significant interactie-effect op het p<.10 significantieniveau gevonden worden.
Wanneer als robuustheidscheck de controlevariabelen toegevoegd wordt aan de regressie,
wordt ΔR²=.01, F(6,266)=5.63, p=.10 bekomen. Het interactie-effect is hier zelfs niet meer
significant op p<.10 niveau. Op basis van de resultaten kan niet gesteld worden dat sociale
steun een invloed heeft op de relatie tussen recente tegenslagen en adaptieve ruminatie.
38
Tabel 2
Resultaten van Hiërarchische Regressie Analyse
Variabelen Β T ΔR2 ΔF
Stap 1
Hoofdeffecten
.08 12.24**
Sociale steun -.09 .99
Recente tegenslagen .33 4.90
**
Stap 2
Interactie-effecten
.01 2.83
Sociale steun x -.19 -1.68
Recente tegenslagen
Note. N = 789
* p < .05;
** p < .01.
Hypothese 4b stelt een interactie-effect tussen sociale steun en recente tegenslagen,
op de maladaptieve ruminatie voorop. Om na te gaan of er sprake is van een significant
hoofd- en interactie-effect, werd opnieuw een multipele hiërarchische regressieanalyse
uitgevoerd, maar deze keer met maladaptieve ruminatie als afhankelijke variabele. Uit de
hoofdeffecten van Tabel 3 blijkt dat naarmate de recent ervaren tegenslagen toenemen, de
maladaptieve ruminatie toeneemt (b=0.45, p.<.01). De interactie tussen recente tegenslagen
en sociale steun blijkt eveneens een significant effect te hebben (b=-.27, p<.05) op
maladaptieve ruminatie. Concreet verklaart de interactieterm tussen sociale steun en
recente tegenslagen 1,5% van de variantie bovenop de variantie die wordt verklaard door
het hoofdeffect F(3,279)=20.4, p<.05. De hypothese dat sociale steun een effect heeft op
maladaptieve ruminatie wordt zoals verwacht bevestigd.
39
Tabel 3
Resultaten van Hiërarchische Regressie
Analyse
Variabelen Β T ΔR2 ΔF
Stap 1
Hoofdeffecten
.165 27.59**
Sociale steun -.12 -1.37
Recente tegenslagen .45 6.42
**
Stap 2
Interactie-effecten
.015 5.20*
Sociale steun x -.27 -2.28
*
Recente tegenslagen
Note. N = 789
* p < .05;
** p < .01.
Bovenstaand interactie-effect wordt weergegeven in figuur 2 en is consistent met de
vooropgestelde hypothese. Werknemers die recentelijk veel tegenslagen hebben ervaren
gaan meer maladaptief rumineren dan wanneer ze weinig tegenslagen hebben ervaren.
Wanneer het interactie-effect in beschouwing werd nemen, werd gevonden dat werknemers
die recentelijk veel tegenslagen te verduren kregen meer maladaptief rumineren wanneer zij
op weinig sociale steun kunnen rekenen. Werknemers die recentelijk veel tegenslagen te
verduren kregen blijken minder maladaptieve ruminatie te vertonen wanneer zij op veel
sociale steun kunnen rekenen. Wanneer men in het recente verleden slechts in geringe mate
geconfronteerd werd met tegenslagen, heeft het al dan niet krijgen van sociale steun weinig
effect. Het gevonden interactie-effect bevestigt de hypothese dat werknemers die
recentelijk veel tegenslagen te verduren kregen, minder maladaptief rumineren wanneer zij
veel sociale steun ervaren.
40
Figuur 2. Interactie-effect sociale steun
In hypothese 5a werd het interactie-effect van gelijkaardige tegenslagen uit het
verleden en recente tegenslagen op adaptieve ruminatie (afhankelijke variabele) getoetst.
Ook hier werden zowel de hoofdeffecten als de interactie-effecten getoetst aan de hand van
multipele hiërarchische regressieanalyse met adaptieve ruminatie als afhankelijke variabele.
In tabel 4 zien wordt een hoofdeffect van recente tegenslagen op adaptieve ruminatie
(b=.27, p<.01) voorgesteld. Wanneer het interactie-effect van tegenslagen uit het verleden
en recente tegenslagen in beschouwing worden genomen, kan er vastgesteld worden dat
deze geen bijkomende variantie (ΔR²=.07, F(3,275)=8.23, p>.05) verklaart, vergeleken met de
variantie die door het hoofdeffect voorspeld wordt. Aangezien er geen significant interactie-
effect gevonden werd, kan er niet gesteld worden dat gelijkaardige tegenslagen uit het
verleden de relatie tussen recente tegenslagen en adaptieve ruminatie modereren (b=.08,
p>.05).
41
Tabel 4
Resultaten van Hiërarchische Regressie Analyse
Variabelen Β T ΔR2 ΔF
Stap 1
Hoofdeffecten
.08 12.05**
Tegenslagen uit het verleden .09 1.03
Recente tegenslagen .27 3.71
**
Stap 2
Interactie-effecten
.00 .63
Tegenslagen uit het verleden x .08 .80
Recente tegenslagen
Note. N = 789
* p < .05;
** p < .01.
In hypothese 5b werd een interactie vooropgesteld tussen gelijkaardige tegenslagen
uit het verleden en recente tegenslagen, op de afhankelijke variabele maladaptieve
ruminatie. Meer specifiek werd vooropgesteld dat werknemers die recentelijk veel
tegenslagen te verduren kregen, minder maladaptief gaan rumineren wanneer zij in het
verleden ook veel tegenslagen hebben ervaren. De significante hoofd- en interactie-effecten
werden op dezelfde manier getoetst, maar met maladaptieve ruminatie als afhankelijke
variabele. De hypothese werd op identiek dezelfde manier getoetst als hypothese 5a. Tabel
5 geeft een overzicht weer van de bekomen resultaten. De interactieterm tussen
tegenslagen uit het verleden en recente tegenslagen verklaart zoals voorspeld een
bijkomende variantie (ΔR²=.014, F(3,275)=20.06, p<.05) bovenop de variantie voorspeld door
het hoofdeffect. Aangezien een significant interactie-effect gevonden werd, kan er gesteld
worden dat gelijkaardige tegenslagen uit het verleden de relatie tussen recente tegenslagen
en maladaptieve ruminatie modereren (b=0.23, p<.05)2. De hypothese dat gelijkaardige
tegenslagen uit het verleden een modererend effect hebben op maladaptieve ruminatie
wordt zoals verwacht bevestigd.
2 Wanneer controlevariabelen in acht worden genomen vindt men geen significantie voor het interactie-effect
(ΔR² =.01, F(6,266) = 10.81, p>.10).
42
Tabel 5
Resultaten van Hiërarchische Regressie Analyse
Variabelen Β T ΔR2 ΔF
Stap 1
Hoofdeffecten
.17 27.46**
Tegenslagen uit het verleden .09 .99
Recente tegenslagen .45 5.96
**
Stap 2
Interactie-effecten
.01 4.57*
Tegenslagen uit het verleden x .23 .12*
Recente tegenslagen
Note. N = 789
* p < .05;
** p < .01.
Wanneer het interactie-effect nader wordt bekeken, wordt in figuur 3 een
onverwacht resultaat gevonden. Werknemers die recentelijk veel tegenslagen te verduren
kregen, rumineren meer maladaptief wanneer zij daarenboven in het verleden
geconfronteerd werden met gelijkaardige tegenslagen. Werknemers die recentelijk veel
tegenslagen te verduren kregen, blijken minder maladaptieve ruminatie te vertonen
wanneer zij in het verleden niet geconfronteerd werden met gelijkaardige tegenslagen.
Wanneer men in het recente verleden slechts in geringe mate geconfronteerd werd met
tegenslagen, heeft het al dan niet ervaren van tegenslagen uit het verleden weinig effect. Er
is zoals verwacht een interactie-effect. Verrassend is echter dat het gevonden interactie-
effect het omgekeerde aangeeft dan de vooropgestelde hypothese dat werknemers die
recentelijk veel tegenslagen te verduren krijgen, minder maladaptief rumineren wanneer zij
in het verleden ook veel tegenslagen hebben ervaren. Hypothese 5 kan dus slechts deels
bevestigd worden. Gelijkaardige tegenslagen uit het verleden modereren de relatie tussen
recente tegenslagen en prestatieontwikkeling, maar met een omgekeerd patroon dan
vooropgesteld.
43
Figuur 3. Interactie-effect tegenslagen uit het verleden
44
Discussie
Onderzoeksvraag
Tegenslagen in huidig klimaat hebben een grote druk uitgeoefend op werknemers. Ze
hebben gevoelens van stress en spanning met zich mee gebracht. Niet alleen is het van
belang dat organisaties weet krijgen van de negatieve impact die tegenslagen hebben op
hun werknemers, alsook is het van belang inzicht te verwerven in de psychosociale
werkkenmerken (zoals cognitieve, sociale en emotionele aspecten), die als determinant
kunnen dienen van het welbevinden van werknemers (De jonge et al., 2003). Hoewel er al
veel onderzoek is gebeurd naar de negatieve impact van tegenslagen op de
prestatieontwikkeling van werknemers (Lazarus & Folkman, 1984; Morgeson & DeRue
(2006); Staufenbiel & König, 2010; etc.), is onderzoek naar eventuele randvoorwaarden die
als verzachtende omstandigheden kunnen dienen eerder beperkt. Het doel van de studie
was dus om achterliggende processen van verschillende individuele verschilvariabelen, die
een invloed konden hebben op de invloed van tegenslagen op de prestatieontwikkeling in
beschouwing te nemen. In huidig onderzoek werd dieper ingegaan op de mediërende rol van
het onderliggend proces ‘rumineren’. Eveneens werden een aantal moderatoren nagegaan.
Meer specifiek werd nagegaan of ‘sociale steun’ en ‘tegenslagen uit het verleden’ een
invloed hadden op de relatie tussen tegenslagen en ruminatie. Het onderzoek is uitgevoerd
in een financiële instelling. Gegevens zijn verzameld van 789 medewerkers.
Bespreking resultaten
In hypothese 1 werd vooropgesteld dat het ervaren van tegenslagen een negatief effect
heeft op de prestatieontwikkeling van werknemers. Hoewel we kunnen spreken van een
prestatieontwikkeling, hebben we tegen onze verwachtingen in geen evidentie gevonden
dat tegenslagen een negatieve invloed hebben op de prestatieontwikkeling. De hypothese
wordt bijgevolg niet bevestigd. Deze resultaten komen niet overeen met de bevindingen uit
eerder onderzoek dat het ervaren van tegenslagen vooral negatieve effecten met zich
meebrengt (Breslau et al., 1999; De Witte, 2005; Carette et al., 2014). Er zijn verschillende
redenen die een verklaring kunnen bieden.
45
Allereerst bestaat de mogelijkheid dat de crisis, uitgebroken in 2008, een zwaardere
impact had dan de tegenslagen waar men de dag van vandaag mee wordt geconfronteerd
wordt. De participanten die de vragenlijst hebben ingevuld kunnen wel rapporteren dat ze
tegenslagen hebben ervaren, maar de impact ervan is minder groot dan tijdens de
economische crisis. Het kan ook zijn dat de omgeving meer ontvankelijk is geworden voor
tegenslagen. We zijn er meer aan gewoon geworden om te werken in onzekerheid.
Economist El-Erian (2010) stelt dat de crisis, ontstaan in 2008, zich niet zal herstellen naar
het oude economische model en beschrijft onze huidige situatie als: ‘Crisis is the New
Normal’. De term ‘New Normal’ geeft aan dat de crisis, die voorheen werd gezien als een
onzekere abnormale gebeurtenis, nu beschouwd kan worden als een alledaags gebeuren,
waardoor deze niet meer gepercipieerd wordt als een tegenslag. Eveneens dienen we ermee
rekening te houden dat in huidig onderzoek enkel werknemers zijn bevraagd die minstens
drie jaar in de organisatie tewerkgesteld waren. Dit kan een mogelijke responsbias met zich
meebrengen. Gezien zij de veranderingen die gepaard gingen met de economische crisis van
dichtbij hebben meegemaakt, bestaat de kans dat vooral deze werknemers gewoon zijn
geworden aan de crisis. Het kan dus zijn dat het meemaken van een eerste crisis meer
impact heeft.
Een andere verklaring kan zijn dat werknemers die in hoge mate geconfronteerd werden
met tegenslagen de organisatie hebben verlaten. Uit onderzoek blijkt dat mensen geneigd
zijn om stressvolle gebeurtenissen uit de weg te gaan (Yip & Wilson, 2010). Dit kan geleid
hebben tot een hoge turnover (Staufenbiel & König, 2010). De mogelijkheid dus bestaat dat
net dié werknemers niet bevraagd zijn.
Tot slot is het belangrijk rekening te houden met de evaluatiescores die worden
toegekend aan werknemers. Hoewel het toekennen van een evaluatiescore voor
organisaties het belangrijkste en meest objectieve middel is om prestaties te meten, zijn ze
geen absoluut objectieve maatstaf. De toegekende evaluaties worden immers vaak
beïnvloed door de indruk die werknemers nalaten en door de al dan niet positieve relatie
tussen de leidinggevende en de werknemer (Wayne & Liden, 1995).
46
Mediator:
Ruminatie: In hypothese 2 werd nagegaan of ruminatie een mediator kan zijn tussen het
negatieve effect van tegenslagen op de prestatieontwikkeling. Meer specifiek werd
vooropgesteld dat tegenslagen op het werk positief gerelateerd zijn aan zowel adaptieve als
maladaptieve ruminatie, wat op zijn beurt leidt tot een gunstiger effect op de
prestatieontwikkeling. Aangezien de eerste hypothese niet wordt bevestigd en er dus geen
verband gevonden werd tussen tegenslagen en prestatieontwikkeling, kan men ook niet
spreken van een mediatoreffect.
Hoewel er geen evidentie gevonden werd voor de relatie tussen ruminatie en
prestatieontwikkeling, werd er wel evidentie gevonden voor de relatie tussen recente
tegenslagen en (mal)adaptieve ruminatie. We kunnen dus stellen dat het ervaren van
tegenslagen leidt tot het ontwikkelen van zowel adaptieve als maladaptieve ruminatie. Dit
ligt in lijn met onderzoek dat stelt dat psychologische zelfregulatieprocessen hier aan de
grondslag liggen (De Jonge et al., 2003). Hiermee bedoelen we dat individuen die na het
ervaren van tegenslagen een discrepantie ondervinden tussen hun huidige en gewenste
staat (Bandura, 1991). Het gebruik van hun cognitieve energiebronnen om de discrepantie te
verminderen zal leiden tot (mal)adaptieve ruminatie. Waar sommigen zich gaan focussen op
probleemoplossend denken (adaptieve ruminatie), gaan anderen zich blijven focussen op de
huidige gevoelens en consequenties (maladaptieve ruminatie) (Treynor et al., 2003). Het al
dan niet adaptief of maladaptief rumineren, hangt af van individuele verschilfactoren
(Stoner & Gilligan, 2002).
Moderatoren:
Sociale steun: Als eerste individuele verschilfactor werd nagegaan of sociale steun
het effect van tegenslagen op zowel adaptieve als maladaptieve ruminatie kan bufferen. Er
werd vooropgesteld dat sociale hulpbronnen een aanvulling kunnen bieden voor
persoonlijke cognitieve hulpbronnen. Bij het ervaren van een discrepantie tussen een
huidige en gewenste staat, zullen energiebronnen minder snel worden uitgeput. Het individu
zal bijgevolg meer in staat zijn om de discrepantie op te vangen, zich aan te passen aan de
situatie en opnieuw te herstellen (De Jonge et al., 2003).
47
Opvallend is dat we op basis van de resultaten enkel kunnen stellen dat sociale steun
een invloed heeft op de relatie tussen recente tegenslagen en maladaptieve ruminatie. Voor
adaptieve ruminatie werd geen evidentie gevonden.
Het modererend effect van sociale steun op de relatie tussen tegenslagen en
maladaptieve ruminatie ligt in lijn met onze veronderstelling. Bij het ervaren van
tegenslagen bieden sociale hulpbronnen een aanvulling op cognitieve hulpbronnen wanneer
cognitieve schema’s zich blijven focussen op de huidige gevoelens en consequenties van de
tegenslag. Maladaptief rumineren maakt dat energiebronnen worden uitgeput en kunnen
leiden tot een cognitieve overload. Het krijgen van sociale steun (sociale hulpbronnen) zorgt
ervoor dat cognitieve hulpbronnen minder snel worden uitgeput. Ze zorgen voor positieve
emoties, wat leidt tot een snellere actieve zoektocht naar positieve coping strategieën. Het
gebruik van efficiëntere en effectievere cognitieve hulpbronnen laat het individu toe minder
maladaptief te rumineren.
Voor adaptieve ruminatie werd echter geen evidentie gevonden. Een mogelijke
verklaring hiervoor kan zijn dat bij adaptieve ruminatie reeds gebruik wordt gemaakt van
probleemoplossende strategieën (Treynor et al., 2003; Miculincer, 1996; Ciarocco et al.,
2010; etc.). Bij het ervaren van een discrepantie zullen bijgevolg reeds effectieve en
efficiënte cognitieve hulpbronnen worden aangesproken. Door het gebruik van
probleemoplossende strategieën is het minder waarschijnlijk dat de cognitieve hulpbronnen
uitgeput geraken en zullen leiden tot een cognitieve overload. Een theorie kan zijn dat het
ontvangen van hulpbronnen door anderen weinig effect heeft, gezien er al op een goede
manier wordt omgegaan met tegenslagen. Individuen hebben bijgevolg uit eigen cognitieve
hulpbronnen al voldoende zelfinzicht en vertrouwen in een toekomstige positieve uitkomst.
Alsook kan het zijn dat -zoals het Job Demands-Resources model van Bakker et al. (2001)
vooropstelt- sociale hulpbronnen een onderdeel zijn van de hulpbronnen die nodig zijn om
de discrepantie te dichten. Het ervaren van sociale steun heeft dus geen toegevoegde
waarde.
48
Tegenslagen uit het verleden: Als tweede individuele verschilfactor werd in
hypothese 5 het interactie-effect van gelijkaardige tegenslagen uit het verleden en recente
tegenslagen op zowel adaptieve als maladaptieve ruminatie getoetst. Meer specifiek werd
vooropgesteld dat medewerkers die recentelijk veel tegenslagen te verduren krijgen, minder
adaptief en maladaptief gaan rumineren wanneer zij in het verleden ook veel tegenslagen
hebben ervaren. De redenering hierachter is dat dat tegenslagen op lange termijn kunnen
leiden tot meer inzicht in iemands tekortkomingen en tot het opbouwen van veerkracht
(Seery, Holman & Silver, 2010). Opnieuw werd tegen de verwachtingen in geen significant
interactie-effect gevonden voor adaptieve ruminatie. We kunnen bijgevolg niet stellen dat
gelijkaardige tegenslagen uit het verleden de relatie tussen recente tegenslagen en
adaptieve ruminatie modereert. Een mogelijke verklaring is dat individuen bij het ervaren
van discrepanties ten gevolgen van tegenslagen -net zoals bij sociale steun- reeds positieve
coping strategieën hanteren. Gezien het minder waarschijnlijk is dat cognitieve hulpbronnen
worden uitgeput, heeft het al dan niet hebben van veerkracht weinig invloed.
Voor maladaptieve ruminatie werd zoals verwacht wel een interactie-effect
gevonden tussen tegenslagen uit het verleden en recente tegenslagen. Verrassend is echter
dat het gevonden interactie-effect het omgekeerde aangeeft dan de vooropgestelde
hypothese. Uit de resultaten blijkt dus dat werknemers die recentelijk veel tegenslagen te
verduren kregen, net meer maladaptief rumineren wanneer zij daarenboven in het verleden
geconfronteerd werden met gelijkaardige tegenslagen. Een verklaring voor de bevinding dat
tegenslagen uit het verleden het effect op de relatie tussen tegenslagen en maladaptieve
ruminatie versterken, kan zijn dat de tegenslagen ervaren in het crisisjaar te hoog waren en
bijgevolg niet geleid hebben tot leereffecten en het ontwikkelen van betere coping
strategieën. Dit is in lijn met onderzoek van Seery (2011) die stelt dat veel tegenslagen in de
levensloop tot negatievere uitkomsten leiden, omwille van overbelasting en dat de persoon
geen tijd krijgt om iets te leren uit deze ervaringen (Demoulin, 2014).
Tevens is het mogelijk dat tegenslagen uit het verleden slechts een van de
determinanten is voor het voorspellen van veerkracht. Zo kunnen persoonlijkheidstrekken
(zoals optimisme) en bepaalde demografische factoren hierin ook een rol spelen (Demoulin,
2014).
49
Sterktes en zwaktes
Een uniek aspect aan deze studie is de grote belangstelling voor psychosociale
werkkenmerken die als determinanten kunnen dienen voor de invloed van tegenslagen op
de prestatieontwikkeling van werknemers. Tot op heden is hier binnen de arbeids- en
gezondheidspsychologie relatief weinig onderzoek naar gedaan (De Jonge, 2003).
Resultaten zoals in deze studie kunnen een openbaring zijn voor werknemers en voor
organisaties. Het verwerven van inzichten rond het ervaren van tegenslagen waarbij ook de
randvoorwaarden, die de negatieve effecten kunnen verzachten, herkend worden, bieden
mogelijkheden voor verder onderzoek naar de positieve gevolgen van tegenslagen.
Een andere sterkte is dat tegenslagen in de werkcontext (crisis, mistake, career
setback en ethical dilemma) werden gemeten met de schaal van Carette et al. (2014), als een
één-dimensionele schaal. Het beschouwen van tegenslagen als een één-dimensioneel
construct, maakt het mogelijk onderzoek te voeren naar de consequenties van tegenslagen
op de werkvloer in het algemeen. Een beperking is dan weer dat participanten aan zelf-
rapportage gedaan hebben. Voor de vragenlijst waarin tegenslagen werden bevraagd, kan
dit implicaties hebben, gezien individuen het maken van fouten niet graag toegeven.
Eveneens werden tegenslagen bevraagd die de afgelopen drie jaar plaatsvonden. Het kan
dus zijn dat werknemers zich die niet goed herinneren.
Een andere sterkte van dit onderzoek is dat de data op twee tijdstippen is verzameld.
Om deze manier kon men zowel de rechtstreekse als onrechtstreekse negatieve effecten van
tegenslagen op lange termijn nagaan. Zo blijkt dat tegenslagen uit het verleden een
jarenlang rechtstreeks effect hebben op de prestatiescores, maar dat dit effect stagneert op
termijn. Zo was er na drie jaar (in 2015) geen effect meer terug te vinden. Er zijn dus
redenen om te geloven dat individuen de neiging hebben om te overleven ondanks alle
tegenslagen.
Een nadeel van een dataverzameling in één organisatie is dat de
veralgemeenbaarheid (of de externe validiteit) van de resultaten in het gedrang komt
(Demoulin,2014).
50
Een mogelijke beperking van het onderzoek is het gebruik van de vragenlijst over
ruminatie, opgesteld door Treynor et al. (2003). Dit is namelijk een vragenlijst die vooral
wordt gebruikt voor onderzoek vanuit een klinische, eerder negatieve insteek.
Suggesties toekomstig onderzoek
Meer onderzoek is nodig naar het onderscheid tussen adaptieve en maladaptieve
ruminatie in alledaagse situaties. Er zijn reeds verschillende studies gedaan naar de effecten
van reflectie en ruminatie in gecontroleerde experimenten (Ashford, In press). Het zou
echter interessant zijn om een beter beeld te kunnen schetsten of ruminatie al dan niet
spontaan optreedt in een ongecontroleerde werksituatie. Alsook is het nodig een schaal te
ontwikkelen die breder en meer georiënteerd is op de bedrijfscontext. Een voorbeeld zou
zijn om de recent ontwikkelde vragenlijst van Ashford, Ong en Bindl (In press) toe te passen,
waarin vier dimensies van ruminatie worden onderscheiden. In huidig onderzoek hebben we
verder enkel de verschillende vormen van ruminatie gemeten. Voor toekomstig onderzoek
zou het interessant zijn om inzicht te verwerven in hoe men individuen op een constructieve
manier kan laten rumineren.
Eveneens is er in huidige studie enkel gekeken naar prestatieontwikkeling als
werkuitkomst. Naar toekomstig onderzoek toe kan het interessant zijn om de effecten van
tegenslagen en ruminatie op gezondheid, burn-out, ziekte, work-life balans, thuissituatie,
etc. te onderzoeken. Zo kan het bijvoorbeeld zijn werknemers na het ervaren van
tegenslagen, zich toch blijven inzetten op het werk. Tegenslagen zullen dus geen effecten
met zich meebrengen op vlak van prestatieontwikkeling, maar kunnen wel een effect
hebben op de thuissituatie en gezondheid van werknemers. Belangrijk is om te onderzoeken
wanneer effecten al dan niet optreden om het in de toekomst mogelijk te maken om hier
actief op in te spelen.
51
Conclusie
Het ervaren van recente tegenslagen op het werk, blijken in huidige studie geen
effect te hebben op de prestatieontwikkeling. Ook het construct ruminatie blijkt geen
invloed te hebben op de prestatieontwikkeling van werknemers. Wel werd er een verband
gevonden tussen het ervaren van recente tegenslagen en zowel adaptieve als maladaptieve
ruminatie. Eveneens werd evidentie gevonden voor de al dan niet modererende rol van
tegenslagen uit het verleden en sociale steun op maladaptieve ruminatie.
In huidig economisch klimaat is het voor organisaties meer dan ooit belangrijk inzicht
te krijgen in de randvoorwaarden die kunnen dienen als verzachtende omstandigheden na
het ervaren van tegenslagen. Uit de resultaten van huidig onderzoek hebben we bevestiging
gevonden dat deze randvoorwaarden een belangrijke rol kunnen spelen in het optreden van
al dan niet gunstige effecten op ruminatie. Zoals het spreekwoord zegt ‘Every cloud may
have a silver lining’.
52
Referenties
Ashford, S. J., Lee, C., & Bobko, P. (1989). Content, causes and consequences of job
insecurity: Theory-based measurement and substantive test. Academy of Management
Journal, 32, 803 829.
Ashford, S. J., Ong, M., Bindl, U. (In press). Beyond Navel Gazing: Exploring the Concept and
Payoff of Individual Reflection at Work. Academy of management.
Adams, G., King, L., & King, D. (1996). Relationships of job and family involvement, family
social support, and work-family conflict with job and life satisfaction. Journal of Applied
Psychology, 81(4), 411–420.
Affleck G, Tennen H. Construing benefits from adversity: Adaptational significance and
dispositional underpinnings. Journal of Personality. 1996;64:899–922
Bandura A. (1986). Social foundations of thought and action. Englewood Cliffs, NJ: Prentice
Hall.
Bandura, A. (1991) Social Cognitive Theory of Self-Regulation. Organizational Behavior and
Human Decision Processes, 50, 248-287.
Baumeister, R. F., & Vohs, K. D. (2007). Self-Regulation, Ego Depletion, and Motivation.
Social and Personality Psychology Compass, 1, 1-14.
Baumeister, R. F., Masicampo, E. J., & Vohs, K. D. (2011). Do conscious thoughts cause
behavior? Annual Review of Psychology, 62, 331-361.
Baumeister R. F., & Bushman, B. J. (2008). Social Psychology & Human Nature. Belmont, CA:
Thomson Higher Education.
Baumeister, R. F., Heatherton, T. F., & Tice, D. M. (1994). Losing control: How and why
people fail at self-regulation. San Diego, CA: Academic Press.
Beehr, T. A. (1995). Psychological stress in the workplace. New York: Routledge.
53
Beehr, T. A., & McGrath, J. E. (1992). Social support, occupational stress and anxiety. Anxiety,
Stress, and Coping, 5, 1-19.
Block, J. & Kremen, A. M. (1996). IQ and ego-resilience: conceptual and empirical
connections and separateness. Journal of Personality ans Social Psychologie, 70, 349-
361.
Blokdijk, A. (2006). Sociale oriëntatie en het effect op zelfregulatie: Waarom sociaal
gevoelige mensen zich beter kunnen beheersen.
Borkovec, T. D., Ray, W. J., & Stöber, J. (1998). Worry: A Cognitive Phenomenon Intimately
Linked to Affective, Physiological, and Interpersonal Behavioral Processes. Cognitive
Therapy and Research, 22(6), 561-576.
Boswell, W. R., Olson-Buchanan, J. B., & LePine, M. A. (2004). Relations between stress and
work outcomes: The role of felt challenge, job control, and psychological strain. Journal
of Vocational Behavior, 64, 165–181
Bouwmeester, J.W. (2009) De helpende hand: verminderen sociale steun en
regelmogelijkheden de negatieve gevolgen van gepercipieerde baanonzekerheid op
organisatiebinding, verloopintentie en arbeidstevredenheid. Masterproef van
Universiteit van Twente, vakgroep Behavioural Sciences.
Breslau, N. Chilcoat, H. D., Kessler, R.C., & Davis, G.C. (1999). Previous exposure to trauma an
PTSD effect of subsequent trauma: Results from the Detroit Area Survey of Trauma.
American Journal Of Psychiatry, 156, 902-907.
Brosschot, J.F, Gerin, W. & Thayer, J.F. (2006). Worry and health: the perseverative cognition
hypothesis. Journal of Psychosomatic Research, 60, 113-124.
Caplan, R. D., Cobb, S., French, J. R. P., Jr., Harrison, R. V., & Pinneau, S. R., Jr. (1975). Job
demands and worker health. Ann Arbor: Institute for Social Research, University of
Michigan.
54
Carette, B., Anseel, F., Lievens, F., & Peeters., H. (2014). The relationship between workplace
adversity and job performance in a banking organization. In B. Carette (Chair) & L.
Dragoni (Co-Chair), What doesn't kill you: The developmental impact of going through
adverse work experiences. Paper presented at the 74th Annual Meeting of the
Academy of Management, Philadelphia, PA.
Carver, C.S. & Scheier, M.F. (1981) Control Theory, A Useful Conceptual Framework for
Personality- Social, Clinical, and Health Psychology. In R. F. Baumeister e.d. The Self in
Social Psychology (pp. 299-316) Philadelphia: Psychology Press
Cavanaugh, M. A., Boswell, W. R., Roehling, M. V., & Boudreau, J. W. (2000). An empirical
examination of self-reported work stress among U.S. managers. Journal of Applied
Psychology, 85, 65–74
Chen, D. O. N. J. Q., & Lim, V. K. G. (2012). Strength in adversity : The influence of
psychological capital on job search. Journal of Organizational Behavior, 33, 811–839.
Ciarocco, N. J., Vohs, K. D., & Baumeister, R. F. (2010). Some good news about rumination:
Task-focused thinking after failure facilitates performance improvement. Journal of
Social and Clinical Psychology, 29, 1057-1073.
Cohen, S., & Wills, T. A. (1985). Stress, social support, and the buffering hypothesis:
Psychological Bulletin, 98, 310-357.
Davies, J., & Easterby-Smith, M. (1984). Learning and developing from managerial work
experiences. Journal of Management Studies, 21, 169–183.
Day, D. V. (2001). Leadership development: A review in context. The Pennsylvania State
University, 11(4), 581–613.
De Jonge, J., Le Blanc, P. M., & Schaufeli, W. B. (2003). Psychosociale theorieën
overwerkstress. In W. B. Schaufeli, A. B. Bakker, & J. de Jonge (Eds.), De psychologie van
arbeid en gezondheid (pp. 41-62). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
55
Demerouti, E., Bakker, A. B., Nachreiner, F., & Schaufeli, W. B. (2001). The job
demandsresources model of burn-out. Journal of Applied Psychology, 86, 499-512.
Demoulin, M. H. (2014). Diffuculties strengthen the mind, as labour does the body: invloed
van tegenspoed tijdens de levensloop op het omgaan met uitdagingen op het werk.
Masterproef van Universiteit Gent
DeRue, D. S., & Wellman, N. (2009). Developing leaders via experience: the role of
developmental challenge, learning orientation, and feedback availability. Journal of
Applied Psychology, 94, 859-875.
De Schepper, G., & Verlet, D. (2010). Op naar een (nog) beter bestuurlijk beleid in
Vlaanderen: De crisis als gangmaker of REM?, 1–38.
Ehring, T., & Watkins, E. R. (2008). Repetitive negative thinking as a transdiagnostic process.
International Journal of Cognitive Psychotherapy, 1(3), 192–205
El-Erian, M. A. (2010). Navigating the New Normal in Industrial Countries. Washington, DC:
Per Jacobsson Foundation.
Fiedler, F. E., Garcia, J. E. (1987). New Approaches to Leadership, Cognitive Resources and
Organizational Performance. New York: John Wiley and Sons.
Folkman, S., & Moskowitz, J. T. (2000). Stress, positive emotion, and coping. Current
Directions in Psychological Science, 9, 115–118.
Forgeard, M. J. C. (2013). Perceiving Benefits After Adversity: The Relationship Between Self-
Reported Posttraumatic Growth and Creativity. Psychology of Aesthetics, Creativity, and
the Arts. Vol. 7, No. 3, 245–264
Fresco, D. M., Frankel, A. N., Mennin, D. S., Turk, C. L., & Heimberg., R. G. (2002). Distinct and
Overlapping Features of Rumination and Worry: The Relationship of Cognitive
56
Production to Negative Affective States. Cognitive Therapy and Research, 26(2), 179-
188.
Fresco, D. M., Heimberg, R. G., Mennin, D. S., & Turk, C. L. (2002). Confirmatory factor
analysis of the Penn State Worry Questionnaire. Behaviour Research and Therapy, 40,
313-323.
Geen, Russell G. (1995), Human Motivation: A Social-Psychological Approach, Belmont, CA:
Brooks/Cole
Gonzalez, S. (2010). Hardship and leadership: is there a connection? Leadership Lived. Vol. 4,
No. 2
Gore, S. The effect of social support in moderating the health consequences of
unemployment. Journal of Health and social behavior, 1978, 19, 157-165.
Greenberg, M. A. (1995). Cognitive processing of traumas: The role of intrusive thoughts and
reappraisals. Journal of Applied Social Psychology, 25, 1262-1296
Grunberg, L., Moore, S., & Greenberg, E. S. (1998). Work stress and problem alcohol
behavior: A test of the spillover model. Journal of Organizational Behavior, 19, 487 502.
Hagens, K. (2015). Leren uit ervaring: de invloed van feedback en contrafeitelijke reflectie op
prestatieontwikkeling. Masterproef van Universiteit Gent.
Jackson D., Mannix J. & Daly J. (2001) Retaining a viable workforce: a critical challenge for
nursing. Contemporary Nurse 11,163–172
Joorman, J., Dkane, M., Gotlib, I. H. (2006). Adaptive and Maladaptive Components of
Rumination? Diagnostic Specificity and Relation to Depressibe Biases. Behavior Therapy,
37, 269-280.
Kahn, R. L., & Byosiere, P. (1991). Stress in organizations. In M. Dunnette & I. Hough (Eds.),
Handbook of industrial and organizational psychology (2nd ed.; Vol. 3, pp. 571-650).
Palo Alto, CA: Consulting Psychologists Press.
57
Kammeyer-Mueller, J. D., Simon, L. S., & Rich, B. L. (2012). The Psychic Cost of Doing Wrong:
Ethical Conflict, Divestiture Socialization, and Emotional Exhaustion. Journal of
Management, 38(3), 784–808.
Kammeyer-Mueller, J. D., Judge, T. a, & Scott, B. a. (2009). The role of core self-evaluations
in the coping process. The Journal of Applied Psychology, 94(1), 177–195.
Karasek, R., & Theorell, T. (1990). Healthy work: Stress, productivity, and the reconstruction
of working life. New York: Basic Books.
Karasek, R., Brisson, C., Kawakami, N., Houtman, I. and Bongers, P. & Amick, B. (1998). The
Job Content Questionnaire (JCQ): An Instrument for Internationally Comparative
Assessments of Psychosocial Job Characteristics. Journal of Occupational Health
Psychology, 3(4), 322-355
Koopmeiners, R. (2014): Een zelfcontrole interventie op studiegedrag en studiesucces op de
opleiding Sport, Management en Ondernemen van de Hogeschool van Amsterdam.
Masterproef van Universiteit van Amsterdam
Kuchinskas, S. (2012). Emotional Well-Being: The Benefits of Adversity. WebMD Magazine.
Retrieved from http://www.webmd.com/balance/guide/emotional-wellbeing-benefits-
of-adversity
Kuhl, J. (1992). A Theory of Self-regulation: Action versus State Orientation, Self-
discrimination, and Some Applications. Applied Psychology, 41(2), 97–129.
Lazarus, R. S., & Folkman, S. F. (1984). Stress, appraisal, and coping. New York: Springer.
LePine, J. A., Podsakoff, N. P., & LePine, M. A. (2005). A meta-analytic test of the challenge
stressor– hindrance stressor framework: An explanation for inconsistent relationships
among stressors and performance. Academy of Management Journal, 48, 764 –775.
Lim, V.K.G., (1997). Moderating effects of work-based support on the relationship between
job insecurity and its consequences. Work & Stress, 11, 215-266.
58
Luken, T. (2009). Van kiezen naar leren: naar een effectiever begrip van
(studie)loopbaanontwikkeling. Handboek Effectief Opleiden 49/135, juni 2009, 11.7 -
11.01 – 54
Luthans, F., & Avolio, B. J. (2003). Authentic leadership: A positive developmental approach.
In K. S. Cameron, J. E. Dutton, & R. E. Quinn (Eds.), Positive organizational scholarship
(pp. 241 – 261). San Francisco: Barrett-Koehler.
Lyubomirsky, S., & Nolen-Hoeksema, S. (1993). Self-perpetuating properties of dysphoric
rumination. Journal of Personality and Social Psychology, 65(2), 339–349
Martin, L.L., & Tesser, A. (1996). Some ruminative thoughts. In R.S. Wyer Jr. (Ed.), Ruminative
thoughts (pp. 1–47). Mahwah, NJ: Erlbaum.
Mikulincer, M. (1996). Mental rumination and learned helplessness: Cognitive shifts during
helplessness training and their behavioral consequences. In I. G. Sarason, G. R. Pierce, &
B. R. Sarason (Eds.), Cognitive interference: Theories, methods, and findings (pp. 191-
209). Mahwah, NJ: Erlbaum.
Moberly, N. J., & Watkins, E. R. (2008). Ruminative self-focus, negative life events, and
negative affect. Behaviour Research and Therapy, 46(9), 1034–9.
Mor, N., & Winquist, J. (2002). Self-focused attention and negative affect: A meta-analysis.
Psychological Bulletin, 128, 638–662.
Morgeson, F. P., DeRue, D. S., (2006). Event criticality, urgency, and duration: Understanding
how events disrupt teams and influence team leader intervention. The Leadership
Quarterly, 17, 271-287.
Morgeson, F., Mitchell, T., Liu, D. (in press). Event System Theory: An event-oriented
approach to the organizational sciences. Academy of Management Review.
Moxley, R. S. (1998). Hardships. In C. D. McCauley, R. S. Moxlet, & E. Van Velsor (Eds.), The
Center for Creative Leadership handbook of leadership development (pp. 194–213). San
Francisco: Jossey-Bass.
59
Moxley, R. S. & Pulley, M. L. (2004). Hardships. Handbook of leadership Development. 6,
183-203.
Mumford, A. (1980). Making experience pay. Berkshire, UK: McGraw-Hill.
Muskens, R. & Hassan, K. (2014). Internationale financiële stabiliteit: Van kredietcrisis naar
mondiale economische crisis. In NCDO (p. 52).
Nolen-Hoeksema, S., & Morrow, J. (1991). A prospective study of depression and
posttraumatic stress symptoms after a natural disaster: The 1989 Loma Prieta
earthquake. Journal of Personality and Social Psychology, 61, 115–121.
Ong, A. D., Bergeman, C. S., Bisconti, T. L., & Wallace, K. a. (2006). Psychological resilience,
positive emotions, and successful adaptation to stress in later life. Journal of Personality
and Social Psychology, 91(4), 730–749.
Peter, Laurence J.; Hull, Raymond (1969). The Peter Principle: Why Things Always Go Wrong.
New York: William Morrow and Company. p. 8.
Piccoli, B., De Witte, H., & Pasini, M. (2011). Job Insecurity and Organizational
Consequences: How Justice Moderates this Relationship. Romanian Journal of Applied
Psychology, 13(2), 37–49.
Podsakoff, N. P., LePine, J. a, & LePine, M. a. (2007). Differential challenge stressor-
hindrance stressor relationships with job attitudes, turnover intentions, turnover, and
withdrawal behavior: a meta-analysis. The Journal of Applied Psychology, 92(2), 438–54.
Pyszczynski, T., & Greenberg, J. (1987). Self-regulatory perseveration and the depressive self-
focusing style: A self-awareness theory of reactive depression. Psychological Bulletin,
102, 122-138.
Rosenblatt, Z., & Ruvio, A. (1996). A test of a multidimensional model of job insecurity: The
case of Israeli teachers. Journal of Organizational Behavior, 17, 587 605.
60
Rutter, M. (2007). Resilience, competence, and coping. Child Abuse and Neglect, 31, 205–
209.
Seamark, M. (2011, November 3). Lloyds boss goes sick with “stress”: Shock departure eight
months into job. Mailonline. Retrieved from http://www.dailymail.co.uk/news/article-
2056474/Lloyds-CEO-Antonio-Horta-Osorio-takes-medical-leave.html
Seery, M. D. (2011). Resilience: A Silver Lining to Experiencing Adverse Life Events? Current
Directions in Psychological Science, 20(6), 390–394.
Seery, M. D., Holman, E. A., & Silver, R. C. (2010). Whatever does not kill us: cumulative
lifetime adversity, vulnerability, and resilience. Journal of Personality and Social
Psychology, 99(6), 1025–41.
Seery, M. D., Leo, R. J., Lupien, S. P., Kondrak, C. L., Almonte, J. L. (2013). An upside to
adversity?: moderate cumulative lifetime adversity is associated with resilient
responses in the face of controlled stressors. Psychol Sci. Jul 1;24 (7) : 1181-9
Siegle, G. J., Steinhauer, S.R., Carter, C. S., Ramel, W., Thase, M.E. (2003). Do the seconds
turn into hours? Relationships between sustained pupil dilation in response to
emotional information and self-reported rumination. Cognitive Therapy and Research.
27, 365-383.
Silver, R. C. (2009). Resilience. In D. Sander & K. Scherer (Eds.), The Oxford companion to
emotion and the affective sciences (p. 343). New York, NY: Oxford University Press.
Staufenbiel, T., & Konig, C. J. (2010). A model for the effects of job insecurity on
performance, turnover intention, and absenteeism. Journal of Occupational and
Organizational Psychology, 83(1), 101-117.
Stewart, R. (1984). Developing managers by radical job moves. Journal of Management
Development, 3(2), pp. 48-55.
Stoner, C. R., & Gilligan, J. F. (2002). Leader rebound: How successful managers bounce back
from the tests of adversity. Business Horizons, 45(6), 17-24.
61
Sverke, M., Hellgren, J., & Näswall, K. (2002). No security: A meta-analysis and review of job
insecurity and its consequences. Journal of Occupational Health Psychology, Vol 7(3),
242–264.
Sweller, J. (1994). Cognitive Load Theory, learning difficulty, and instructional
design. Learning and Instruction, 4 (4): 295–312.
Timmermans, E. (2008). The only way is up: De invloed van zelf regulerende focus en sociale
steun op succes van de verandering en Burnout. Masterproef van Universiteit van
Utrecht.
Treynor, W., Gonzalez, R., & Nolen-Hoeksema, S. (2003). Rumination Reconsidered : A
Psychometric Analysis, Cognitive Therapy and Research, 27(3), 247–259.
Tugade, M. M., Frederickson, B. L., (2004). Resilient individuals use positive emotions to
bounce back from negative emotional experiences. Journal of Personality and Social
Psychologie. 86, 320-333.
Vancouver, J.B. (2000). Self-regulation in organizational settings: A tale of two paradigms. In
M. Boekaerts, P.R. Pintrich, & M. Zeidner (Eds.). Handbook of Self-regulation (pp. 303-
341). San Diego, CA: Academic Press.
Vaux, A. (1988). Social support: Theory, research and intervention. New York: Praeger.
Vohs, K. D., & Baumeister, R. F. (2004). Understanding self-regulation: An introduction.
Handbook of self-regulation: Research, theory, and applications (pp. 1–9).
Waddell, G & Burton, A.K. Is work good for your health and wellbeing? Norwich, The
Stationery Office, 2006.
Wang, C. & Mukhopadhyay, A. (2012). The Dynamics of Goal Revison: A Cybernetic
Multiperiod Test-Operate-Test-Adjust-Loop (TOTAL) Model of Self-Regulation. Journal
of Consumer Research, 38, 815-832.
62
Watkins, E. R. (2008). Constructive and unconstructive repetitive thought. Psychological
Bulletin, 134, 163-206.
Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures
of positive and negative affect: the PANAS scales. Journal of Personality and Social
Psychology, 54(6), 1063–1070.
Weeks, William A., Terry W. Loe, Lawrence B. Chonko, and Kirk Wakefield (2004), “The Effect
of Perceived Ethical Climate on the Search for Sales Force Excellence,” Journal of
Personal Selling & Sales Management, 24, 3 (Summer), 199–214.
Weick, K. E. 1988. Enacted sensemaking in crisis situations. Journal of Management Studies,
25: 305-317
Winnubst, J.A.M., & Schabracq, M.J. (1996). Social support, stress and organization: towards
optimal matching. In: Schabracq, M.J., Winnubst, J.A.M & Cooper, C.L. (Eds), Handbook
of work and health psychology (pp. 87–102). Chichester, UK: Wiley.
Wolff Ch. J. de. Stress and strain in the work environment: does it lead to illness? In
Behavioral Medicine: Work, Stress and Health (Edited by Gentry W. D., Benson H. and
Wollf Ch. J. de). Martinus Nijhoff, Dordrecht, 1986.
Work Health Organization. (2011). Impact of economic crises on mental health. Regional
Office for Europe, 34.
Wright, T. A., Cropanzano, R., & Bonett, D. G. (2007). The moderating role of employee
positive well-being on the relation between job satisfaction and job performance.
Journal of Occupational Health Psychology, 12(2), 93-104.
Wyer, R. S., Jr. (Ed.). (1996). Advances in social cognition. Hillsdale, NJ: Erlbaum.
Yip, J. & Wilson, M. S. (2010). Learning from experience. In E. Van Velsor, C. D. McCauley &
M. N. Ruderman (Eds.), The Center for Creative Leadership Handbook of Leadership
Development (3rd ed., pp.63-95). San Francisco: Jossey-Bass