De Rock and Roll-performance in Vlaanderen, 1950 - 1963
Transcript of De Rock and Roll-performance in Vlaanderen, 1950 - 1963
Katholieke Universiteit Leuven
Faculteit Letteren
Departement Geschiedenis
De Rock and Roll-performance in Vlaanderen,
1950 - 1963 Receptie, toe-eigening en de verzuilde kritiek
Promotor: Prof. Dr. Jo Tollebeek Verhandeling aangeboden door
Dries Verstraeten tot het behalen
van de graad van licentiaat in de
Geschiedenis
Leuven 2005
2
Inhoud
Inleiding………………………………………………………….……………….4
Hoofdstuk 1: Rock and Roll en de Vlaamse verzuilde jeugdpers. Een
chronologische kennismaking………………………………………………….18
De geboorte van een nieuw geluid…………………………………………. 18
De buitenlandse geruchten 1953-1955……………………………………. ..19
Rock around the clock en de eerste live optredens 1956-1957……………....23
Stijgend aantal plaatjes en de nieuwe dansrage 1958-1959………………...34
Aanpassing van het genre en kritische aanvaarding 1960 - 1962…………..39
Hoofdstuk 2: Toe-eigening en weerstand. Muziek, performance en
cultuurpessimisme in de Vlaamse Rock and Roll-receptie………………….46
De Vlaamse Rocker en de invloed uit ‘Amerika’……………………………46
De ‘culturele educatie’ op de openbare omroep……………………………59
De muziekindustrie als verspreider van de Rock and Roll-microbe………..69
De zuigkracht van de performance…………………………………………74
Hoofdstuk 3: Kritiek van de jeugdtijdschriften op de toe-eigening van de
Rock and Roll door de jonge generatie……………………………………….82
De toe-eigening van de moderne ontspanningsvormen en rebelse filosofie als
struikelblokken………………………………………………………………84
De collectieve aanval tegen de Big Business………………………………..89
Het genderaspect binnen de bespreking over jeugdige Rock and Roll-fans...95
Epiloog………………….………………………………………………………..99
Bibliografie……………………………………………………………………..109
3
Woord vooraf
‘You’ll never walk alone’. Tot deze vaststelling ben ik eens te meer gekomen bij
het maken van de verhandeling die nu voor u ligt. Deskundige begeleiding, een
duwtje in de juiste richting of een schouderklopje op een moeilijk moment; het
zijn allemaal zaken die van onschatbare waarde zijn voor het maken van een
thesis. Gelukkig heb ik al deze zaken mogen ervaren dankzij volgende personen.
Voor de deskundige begeleiding dank ik in eerste instantie begeleider Staf Vos.
Zijn opbouwende kritiek leerde mij, met vallen en opstaan, mijn teksten naar een
steeds hoger niveau te tillen. Mensen die het juiste duwtje in de rug gaven zijn er
teveel om op te noemen; in het bijzonder denk ik aan het personeel van het
AMSAB in Gent. Hun vriendelijkheid en behulpzaamheid zal ik niet snel
vergeten. Voor steun tijdens de laatste werkdagen (verbeteren, herschikken,…)
dank ik vrienden, familie en kennissen. In het bijzonder denk ik hier ook aan mijn
ouders. Dankzij hen heb ik de kans gekregen om te studeren; de vruchten van
mijn arbeid draag ik dan ook graag aan hen op.
4
Inleiding
Eeuwenlang ondervond het grondgebied van het huidige Vlaanderen een
wisselende culturele invloed van buitenaf. Na de Eerste Wereldoorlog werd de
dominerende rol toebedeeld aan de Verenigde Staten. Amerikaanse muzieksoorten
zoals Tin Pan Alley, Big Band en Jazz gingen in Vlaanderen een eigen leven
leiden. Hollywoodfilms zorgden voor volle zalen en dansrages als de Foxtrot en
de Charleston lieten de gewone man vlotjes bewegen. Na de Tweede
Wereldoorlog bleek de culturele aanwezigheid van Uncle Sam overheersend.
Soldaten introduceerden bijvoorbeeld producten als Lucky Strike, Candy Bars,
kauwgom en jeans. Voor vele adolescenten waren het symbolen van moderniteit
en vrijheid, afkomstig uit het land van de onbegrensde mogelijkheden. Eén van de
belangrijkste vrijheidssymbolen bleek de Rock and Roll-muziek.1
De titel op de voorflap laat al uitschijnen dat dit onderzoek zich niet
beperkt tot het muzikale aspect van dit Amerikaanse importproduct. Rock and
Roll was immers de naam van een genre waarvan de invloed verder reikte dan het
podium of de studio. De muziek bracht een eigen subcultuur met zich mee
waarvan specifieke kledij, dans en levensvisie deel uitmaakten. Toenmalige
historici zoals Leonard Meyer bestempelden dit fenomeen zelfs zonder moeite als
een massacultureel gebeuren, vooral omdat de promotie, verspreiding en
productie ervan op grote schaal gebeurde. Ook de consumptie bleek
overweldigend want in alle lagen van de bevolking spendeerde men geld aan de
nieuwe plaatjes en kledij.2
Midden jaren vijftig werd in wetenschappelijke kringen geopteerd om
meer genuanceerd te werk te gaan bij de omschrijving van dit soort fenomenen.
De term ‘massacultuur’ moest plaats ruimen voor ‘populaire cultuur’. ‘Massa’
bevatte een negatieve en ideologisch gekleurde betekenis, zodat de term niet
direct waardevrij kon zijn. Massacultuur veronderstelde immers een tegenhanger,
1 G. Keunen e.a., Pop! Een halve eeuw beweging (Tilburg 2002) 17. 2 L.B. Meyer, Emotion and meaning in music (Chicago 1956) 36 en T. Mitchell, Popular music
and local identity (Leicester 1996) 43-45.
5
een niet-massacultuur of elitecultuur. Het was deze elite die volgens de oude
denkwijze haar superioriteit bleef handhaven door haar eigen waardevol geachte
producten te civiliseren. Voor popsocioloog Petrus van Elderen bleek een
definiëring van de achterhaalde term ‘massacultuur’ een essentieel onderdeel
tijdens de wetenschappelijke studie rond populaire muziek. Het ging volgens hem
om een cultuur voor het volk die zich op uitbuiting en manipulatie baseerde door
zich te focussen op de door ruling class gecontroleerde kitsch van onecht
sentiment en pretentie. Voor een definitie van het begrip ‘populaire cultuur’, de
plaatsvervanger van massacultuur, gebruikte de socioloog andere woorden. Dit
bleek een cultuur van tijdelijke coalities, waarin mensen naar eigen wens en
zelfbesef in hun consumptiecultuur konden manipuleren. Er zou dus meer keuze
en vrijheid zijn. Dit maakte de definiëring van zo’n cultuur er niet makkelijker
op.3
Zo bleek de studie rond het fenomeen Rock and Roll, die uitgroeide tot een
aspect van een populaire cultuur, alles behalve eenvoudig. De intentie om een
soort bijbel te publiceren waarin de volledige maatschappelijke impact van de
muziek werd uitgeklaard, zou jaren in beslag nemen. Deze thesis probeert een
klein onderdeeltje van de populaire cultuur te bespreken, precies om binnen een
gegeven tijdsbestek een degelijke studie rond te krijgen. Dit verhaal behandelt in
het bijzonder de manier waarop muzikanten, instellingen en jeugdbladen de Rock
and Roll een plaats gaven binnen de eigentijdse, Vlaamse context.
Men kan zich afvragen in welke mate deze studie nieuwe inzichten biedt.
De populariteit van de muziek in Vlaanderen kwam immers al aan bod in
verschillende andere licentiaatsverhandelingen. Zo besprak historicus Lodewijk
Sioen in 2004 de reacties van populaire tijdschriften op het belangrijkste Rock and
Roll icoon Elvis Presley. Kim Timperman werkte een jaar eerder met
gelijkaardige bronnen. Hij onderzocht niet alleen Elvis maar ook de perceptie van
de populaire muziek in het algemeen. Katrien Eggers ging in 1993 op zoek naar
de achtergrond van Nederlandstalige Rock and Roll-rebellen, de zogenaamde
3 P.L. van Elderen, Van de wieg tot het graf. Popliedjes in de verzorgingsstaat, in: P.L. van
Elderen e.a., De held in het oorlogsmuseum en andere beschouwingen over populaire cultuur
(Leuven 1983) 163 en Keunen, Pop! Een halve eeuw beweging, 12-38.
6
nozems, terwijl Michel Hoste in 1992 de verangelsaksing van de muziek in
Vlaanderen over verschillende decennia heen onderzocht. Walter Vandersypen
schreef in 1981 een vrij algemene licentiaatsverhandeling waarin niet zozeer
analyses maar wel Vlaamse Rock and Roll-feiten een plaats kregen. Al deze
onderzoekers probeerden in hun besluit de invloed van de Rock and Roll op de
doorsnee Vlaming te beschrijven. Steeds kwamen dezelfde conclusies naar boven.
Zo bleek er bij de jeugd (vooral arbeiderskinderen) een sterke aantrekkingskracht
aanwezig terwijl de oudere generatie niet mild tegenover deze muziek stond.4
Wanneer men een kijkje neemt naar het aanbod wetenschappelijke Rock
and Roll-werken, uitgegeven buiten de Belgische landsgrenzen, springt vooral de
overzichtsliteratuur in het oog. De kronieken van historici James Miller en
Michael Bane leveren een uitstekende beschrijving van de internationale Rock
and Roll-feiten. Guy Keunen en Jan Delvaux doen dit tijdens de jaren negentig
specifiek voor de Belgische Rockscène. Wanneer de draagkracht en invloed van
de muziek in acht worden genomen, blijken de sociologische werken van
bijvoorbeeld James Curtis en Ean Petersen interessant. Zij bespreken
respectievelijk de invloed van de muziek op de maatschappij en de vrouw.
Musicoloog Tony Mitchell koos voor een antropologische invalshoek en zocht
naar verbanden tussen populaire muziek en lokale identiteit. De studie van
populaire muziek bleek midden jaren negentig trouwens erg populair in
wetenschappelijke kringen want ook sociologen Kris Negus, Guy de Meyer en
musicoloog Peter Christenson gingen er in uitgebreide werken dieper op in.
Cultuurspecialist Simon Frith gaat nog een stapje verder en probeert te
onderzoeken wat het verband is tussen Rock en betekenisgeving. Binnen dit
4 L. Sioen, Can't help falling in love: de receptie van en de mythevorming rond Elvis Presly in
Vlaanderen (1956-1977) (onuitg. lic.verh.) (Leuven 2004) 79-81; K. Timperman, Rock en de
romantiek: de begripshistorische evolutie van pop en rock en de perceptie van populaire muziek in
Vlaanderen tijdens de sixties (onuitg. lic.verh.) (Leuven 2003) 90-101; K. Eggers, 9o sex, no
drugs, just rock and roll. Een biografisch onderzoek naar de jeugdsubcultuur van de rockers in het
Vlaanderen van de jaren vijftig (onuitg. lic.verh.) (Leuven 1993) 112-120; M. Hoste, De
verangelsaksing van de lichte muziek in Vlaanderen (onuitg. lic.verh.) (Gent 1992) 334-340 en W.
Vandersypen, Rock and roll in België. Verleden, heden en toekomst (onuitg. lic.verh.) (Leuven
1981) 73-75.
7
onderzoek legt hij beter dan wie ook uit welke invloed performance op een artiest
en het publiek heeft.5
Andere niet-muzikale Rock and Roll-aspecten kwamen onder andere aan
bod in het boek van Helmut Gaus, waarin het verband tussen kleding en
denkpatronen uit de doeken werd gedaan. Socioloog Jan Janssen gaf dan weer
duidelijk aan welke kledingslijnen een Rockfan zich graag toe-eigende. Historicus
Gert Tillekens ging dieper in op de kenmerken van de Nederlandse Nozem,
terwijl amateur-historicus Luk Roffesaert een groot aantal verantwoorde (voorzien
van bron) artiesten-weetjes verzamelde.6
Voorts werden heel wat werken gebruikt die specifieke informatie over
Vlaanderen tijdens de jaren vijftig verschaften. Zo leerde het onderzoek van Udo
Claeys me iets over de vrijetijdsbesteding van de jeugd, terwijl Ronny Gobyn en
Helmut Gaus een mooi overzicht gaven van de maatschappelijke wijzigingen
tijdens het decennium. Daan Slootweg en Johan Strye probeerden aan de hand van
interviews en leuke bronnen een specifiek beeld op te hangen. Socioloog en
muziekspecialist Guy de Meyer koos dan weer voor een specifieker thema
wanneer hij twee standaardwerken over de Belgische muziekindustrie neerpende.
Historici Marcel Verhelst en Ivo de Kessel reikten dan weer een massa feiten en
weetjes van politieke en culturele aard aan. In dit opzicht bleek ook de studie Rudi
Laermans interessant. Hij besprak op een gestructureerde manier de kenmerken
van een verzuild Vlaanderen, nauw aansluitend bij het werk van historicus Luc
5 J. Miller, Flowers in the Dustbin. The rise of Rock and Roll, 1947-1977 (Toronto 1999); M.
Bane, White boy singin’ the blues (New York 1982); G. Keunen e.a., Pop! Een halve eeuw
beweging (Tilburg 2002); J. Delvaux, Big in Belgium. Het verhaal van de Belgische pop
(Antwerpen 1997); E.K. Petersen, ‘An investigation into woman-identified music in the United
States’. In: Koskoff, E. Woman and music in cross-cultural perspective (Londen 1982) 201-214; J.
Curtis, Rock eras: interpretations of music and society, 1954-1984 (Ohio 1987); T. Mitchell,
Popular music and local identity (Leicester 1996); P.G. Christenson en D.F. Donald, It’s not only
Rock and Roll. Popular music in the lives of adolescents (Liverpool 1998); K. Negus, Popular
music in theory. An introduction (Cambridge 1996); S. Frith, ‘Music and identity’, in: S. Hall ed.,
Questions of cultural identity (Londen 1996) 108-127 en S. Frith, Performing rites. Evaluating
popular music (New York 1998) en S. Frith, The sociology of Rock (Londen 1978). 6 H. Gaus, J. van Hoe en M. Brackeleire, Mensen en mode: de relatie tussen kleding en
konjunktuur (Leuven 1992); W. van den Eynde, ‘De desintegratie van de muziekcultuur’, in: R.
Gobyn en H. Gaus, De fifties in België (Brussel 1988) 143-169; J. Janssen, ‘Van kakkers tot
punkers. Over kleding, mode en jeugdcultuur’, in: Jeugd en samenleving, 5 (Rotterdam 1987) 269-
288 en L. Roffesart, Belgium Rock and Roll 1954-1965, 2005 (http://home.scarlet.be/~pin17653).
8
Huyse die daarentegen meer aandacht had voor de dalende invloed van deze
zuilen. De conclusies van beide auteurs komen vooral van pas bij een interpretatie
van de informatie uit de verzuilde jeugdtijdschriften.7
Tenslotte komen werken die de studie van specifieke thema’s. bevorderen
uitgebeid aan bod. Historicus Stefaan De Clercq leerde dat er een verband bestond
tussen het Davidsfonds en de openbare omroep, terwijl
communicatiewetenschapper Henri van de Bulck de rol van deze openbare
omroep probeerde te schetsen. Wanneer in het derde hoofdstuk de dalende invloed
van de katholieke leer op de jeugd wordt besproken, blijken de werken van de
Britse historici Callum Brown en Allen Sinfield, tevens van de Leuvense
pedagoge An Hermans, de meest zinvolle informatie aan te reiken. Tenslotte
vormt de inhoud van het artikel ‘toe-eigening: van bezitsdrang naar
betekenisgeving’ een rode draad doorheen heel de thesis. Historicus Willem
Frijhoff geeft hierin een duidelijke definiëring van de termen toe-eigening en
receptie. Ook de plaats van deze begrippen binnen het hedendaagse,
cultuurhistorische onderzoek komt hierin aan bod.8
7 U. Claeys, J. van den Bosch en F. van Mechelen, Volksontwikkeling en vrijetijdsbesteding in
Vlaanderen. Een sociologisch onderzoek bij de actieve 9ederlandstalige bevolking van België
(Leuven1964); W. van den Eynde, ‘De desintegratie van de muziekcultuur’, in: R. Gobyn en H.
Gaus, De fifties in België (Brussel 1988) 143-169; D. Slootweg, W. Van Beusekom en C. de Kloet,
Ach ja…de jaren vijftig (Amsterdam 1974); J. Struye, R. van Cauwelaert en P. Ibou, Ik weet nog
hoe het was. Dorpen in Vlaanderen (Antwerpen 1978); I. de Kessel en M. Verhelst, De roerige en
oproerige jaren, 1955-1975 (Brussel 1977); L. Huyse, De verzuiling voorbij en R. Laermans, In de
greep van de moderne tijd: modernisering, verzuiling, individualisering en het naoorlogse
publieke discours van de ACW-vormingsorganisatie. Een proeve tot cultuursociologische duiding
(Leuven 1992). 8 S. de Clercq, Het Davidsfonds en de Vlaamse beweging 1945-1960 (Leuven 2002); H. van den
Bulck, De rol van de publieke omroep in het project van de moderniteit: een analyse van de
bijdrage van de Vlaamse publieke televisie tot de creatie van een nationale cultuur en nationaliteit
(1953-1973). (onuitg. lic.verh.) (Leuven 2000); A. Hermans, ‘Krachtlijnen in de doelstellingen van
Chirojeugd (tot medio jaren ’60’)’, in: M. de Vroede ed., Chiroleven 1934 - 1984. Aspecten uit
verleden en heden van een jeugdbeweging (KADOC jaarboek) (Leuven 1984) 11-34; A. Sinfield,
Literature, politics, and culture in postwar Britain (Berkeley 1989); C.G. Brown, ‘The sixties and
secularisation’, in: The death of Christian Britain. Understanding secularisation 1800-2000
(Londen 2001) 170-193 en W. Frijhoff, ‘Toe-eigening: van bezitsdrang naar betekenisgeving’, in:
Trajecta-Tijdschrift voor de geschiedenis van het Katholieke leven in de 9ederlanden, 6
(Amsterdam 1997) 99-118.
9
Alle voornoemde wetenschappers en specialisten bleven steeds tot op
zekere hoogte algemeen in hun vaststellingen. Ze poogden nooit naar
verschillende soorten van Rock and Roll-receptie binnen Vlaanderen te speuren.
Het is precies deze beperktheid die ik in dit werk wil vermijden door de reacties
van groeperingen met een verschillende levensbeschouwelijke achtergrond
(katholieke, socialisten en liberalen) te onderzoeken. Daarnaast wordt voor het
eerst de toe-eigening van de muziek door de openbare omroep en de Vlaamse
muzikant besproken. Bovendien is het corpus aan geraadpleegde tijdschriften
anders dan dit van de twee meest aansluitende onderzoeken. Historici Kim
Timperman en Lodewijk Sioen werkten met jongerenbladen en stelde vooral de
niet verzuilde popbladen Juke Box en Song Parade op de voorgrond. Timperman
gebruikte echter ook verzuilde bladen zoals De Bevrijding en de
studentenperiodiek Universitas om naar de evolutie van de muziek te speuren en
in beperkte mate de toe-eigening door de jongeren te bespreken. Ook Sioen haalde
informatie uit een verzuild blad zoals Humo Radio. Hij speurde zoals gezegd
specifiek naar de kritieken op Elvis Presley.9
Binnen dit werk zijn, naast enkele archieven en heel wat
wetenschappelijke werken, de verzuilde jeugdtijdschriften de belangrijkste
bronnen. De informatie uit deze tijdschriften wordt echter op een andere manier
gebruikt als bij Timperman en Sioen. Allerhande artikelen, lezersbrieven en
columns uit de periodieken leiden tot conclusies in verband met de toe-eigening
op verschillende vlakken, de invloed van performance, het genderaspect en de
verzuilde invloed op de Rockkritieken.
Vooraleer een korte voorstelling te geven van elke afzonderlijke
jongerenperiodiek die in dit werk aan bod komt, is het belangrijk kort stil te staan
bij de motivatie en de maatschappelijke functie ervan. Elke organisatie, zowel een
jeugdgroepering als een organisatie binnen de Vlaamse beweging, probeerde in de
eerste plaats via zijn redactie(s) de leden te informeren of te overtuigen via
bepaalde ideeën, vaak opgelegd door directies. Wanneer men de ogen specifiek
richt op jongerenbewegingen, dan valt het op dat journalisten vaak een poging
9 Sioen, Can't help falling in love, 1-80 en Timperman, Rock en de romantiek, 1-105.
10
deden een bepaald waardepatroon in de verf te zetten. De opbouw van dit soort
discours verliep steeds weer verschillend. In Vlaanderen was er, anders dan
bijvoorbeeld in de Verenigde Staten, geen sprake van een gemeenschappelijk
front dat jongeren probeerde aan te spreken via een éénvormig patroon. Dit had te
maken met het toenmalige maatschappelijke landschap.10
De Vlaamse maatschappij was in de jaren vijftig georganiseerd binnen een
systeem van verzuiling. Geen enkele van de politieke families met bijhorende
bewegingen had voldoende macht om haar ideeën op te leggen aan de jeugd, laat
staan het hele volk. Elke zuil deed wel moeite om zoveel mogelijk leden aan te
trekken. Zo liet de Katholieke Volkspartij zich na de Tweede Wereldoorlog
omdopen tot de Christelijke Volkspartij (CVP). Ze stond niet alleen open voor
gelovigen maar ook voor mensen die het christendom huldigden als grondslag van
de westerse beschaving. Ook de Belgische Socialistische Partij kwam in 1945
voor de dag met een nieuw programma dat, onder druk van de communistische
concurrentie, een duidelijke beschrijving van doeleinden en methoden
impliceerde. Men pleitte voor een sociale democratie die het neokapitalistische
samenlevingsmodel incorporeerde. Bij de liberalen duurde het wat langer voordat
men vernieuwde. Pas in 1961 wijzigde de partij haar benaming (Partij voor
Vrijheid en Vooruitgang) en haar klassieke antiklerikale programma. Dit was
waarschijnlijk de voornaamste reden waarom liberale jeugdtijdschriften minder
bekend raakten dan deze van de socialistische en katholieke collega’s.11
Geen enkele zuil kon dus volledig inspelen op, zoals socioloog Emile
Durkheim het zou zeggen, het ‘collectief bewustzijn van het volk’. Politici en
belangrijke functionarissen moesten naarmate de jaren vorderden, zelfs rekening
houden met een steeds heterogener publiek binnen de eigen rangen. Dit geeft
meteen aan dat voornoemd collectief bewustzijn niet bestaat. Het is correcter te
spreken van een gedeeld betekeniskader of een cultureel klimaat dat vanaf de
jaren vijftig wijzigde. Partijen probeerden hierop in te spelen door meer en meer
10 I. de Kessel en M. Verhelst, De roerige en oproerige jaren, 1955-1975 (Brussel 1977) 24-28.
11 R. Laermans, In de greep van de moderne tijd: modernisering, verzuiling, individualisering en
het naoorlogse publieke discours van de ACW-vormingsorganisatie. Een proeve tot
cultuursociologische duiding (Leuven 1992) 60- 64.
11
aan domeinspecialisatie te doen. Dit wil zeggen dat ze verschillende groepen van
de bevolking op een specifieke manier aanspraken. Zo richtten journalisten van
jeugdtijdschriften zich bijvoorbeeld op een andere manier tot jongeren. Men sprak
de jeugd voor het eerst aan met thema’s en opinies uit de leefwereld van de groep
zelf. Katholieke, socialistische en liberale jeugdtijdschriften deden dit elk op hun
eigen manier. Wanneer men bijvoorbeeld een commentaar uitte op Amerikaanse
muziek, richtten de socialistische bladen hun pijlen vaak op de kapitalistische
achtergrond terwijl katholieken het verdwijnen van de eenvoud en de traditionele
waarden betreurden.12
Het tijdschrift De Bevrijding leverde heel wat materiaal. Het was de
periodiek van de Katholieke Arbeidersjeugd, die in de eerste helft van de
twintigste eeuw werd opgericht door Jozef Cardijn. Deze beweging richtte zich tot
jongeren uit het katholieke arbeidersmilieu.Vlak na het ontstaan werd een
werkgroep tot leven geroepen die vanaf 1945 het ledenblad uitgaf. Deze periodiek
groeide al voor de oorlogsjaren uit tot een gerenommeerd weekblad. De oplagen
waren erg omvangrijk en het streven naar een zekere consensus stond altijd
centraal. De redactie had veel aandacht voor Vlaanderen, maar ook voor een
toekomstig ééngemaakt Europa. Het blad probeerde steeds een beeld te geven van
de verantwoordelijkheden en kenmerken van de organisatie. De redactie deed dit
niet door een katholiek ideaalbeeld van de leden op te stellen, maar door de rol
van de kajotters binnen de maatschappij te onderschrijven. Dit uitte zich in
doordachte meningen van journalisten en andere leden (via lezersbrieven) over
breed maatschappelijke thema’s zoals politiek, maar ook lichtere onderwerpen
zoals de amusementsmuziek of het dansen.13
Twee andere belangrijke katholieke bronnen waren Lente en Trouw. Deze
bladen richtten zich vanaf 1944 tot de vrouwelijke (Lente) en vanaf 1949
mannelijke (Trouw) leden van Chiro Jeugd. Deze beweging ontstond vlak na de
Tweede Wereldoorlog en had meteen uitgesproken doeleinden. Men wilde
12 Laermans, In de greep van de moderne tijd, 62 en L. Huyse, De verzuiling voorbij (Leuven
1987) 5-11. 13 M. Fraeyman, M. Bonte en G. Marivoet, Het probleem van de jongeren aan de arbeid, KAJ,
ACW (Brussel 1970) 44-45.
12
jongeren in een vertrouwde omgeving leeftijdsgenoten laten ontmoeten en
daarnaast in een ontspannen sfeer begeleiding en geloofsopvoeding geven. Dit
jeugdbewegingwerk ging verder dan alleen de godsdienstige opvoeding. Er werd
aandacht geschonken aan nationale, sociale, culturele en lichamelijke opvoeding.
Deze idealen werden op twee manieren overgebracht. Enerzijds via allerlei
activiteiten op zondagnamiddag, anderzijds via bladen die werden uitgegeven
door de moederorganisatie Chiro Nationaal. Hoewel deze bladen minder
bekendheid verwierven dan het KAJ-blad De Bevrijding richtten ze zich tot een
breder publiek. Chiro Jeugd verzamelde jongeren met verschillende achtergrond.
Zowel arbeiders- als bediendenkinderen konden hier terecht voor katholiek
geïnspireerde ontspanning. Toch bestond het ledenbestand enkel uit jongeren van
het platteland, omdat de lokale groepen steeds verbonden waren aan een
dorpsparochie. Dit kan een verklaring zijn voor de mindere verkoop van Lente en
Trouw in vergelijking met De Bevrijding.14
De vierde katholieke bron bleek niet rechtstreeks verbonden aan één of
andere jeugdbeweging. Het maandblad DUX kwam tot stand in 1927 als
informatiebundel voor alle jeugdleid(st)ers die aangesloten waren bij een
katholieke jongerenbeweging. Het uitgeven van de bladen stond onder leiding van
de Nederlandse Katholieke Raad voor de Jeugd. Men liet professoren en
beleidsmensen over allerhande maatschappelijke fenomenen een mening
formuleren en ook een toekomstbeeld aankondigen. DUX was daarom een
opinievormend blad en geen wetenschappelijk tijdschrift. Het ging om
speculatieve uiteenzettingen waarin aan jeugdleid(st)ers geleerd werd hun
handelen of opvattingen theologisch of filosofisch te verantwoorden. Zo leverde
het blad, meer dan de andere periodieken, een duidelijke mening ten aanzien van
Rock and Roll. Bovendien verschafte DUX niet enkel informatie over de situatie
in Nederland want ook Vlaamse professoren zorgden voor een bijdrage. De
redactie waakte er trouwens ook over dat het blad in heel Vlaanderen werd
verspreid. Net zoals in Nederland kende het in dit gebied hoge oplagen. De
14 A. Hermans, ‘Krachtlijnen in de doelstellingen van Chirojeugd (tot medio jaren ’60’)’, in: M. de
Vroede ed., Chiroleven 1934 - 1984. Aspecten uit verleden en heden van een jeugdbeweging
(KADOC jaarboek) (Leuven 1984) 11-34.
13
redactie kreeg echter vaak de commentaar te theoretisch en eenzijdig
psychologisch georiënteerd te zijn voor praktische werkers binnen het jeugdwerk.
Dat was wellicht de reden waarom het iets minder lezers telde dan Lente en
Trouw.15
Het laatste christelijk geïnspireerde blad richtte zich niet tot leden van een
jeugdbeweging maar tot universiteitsstudenten. Ons Leven is de periodiek van het
Katholiek Vlaams Hoog Studentenverbond dat tot leven kwam in 1888. Van in
het begin gaf deze Leuvense studentenclub een vaste periodiek uit. Hierin werden
de meest uiteenlopende artikelen van leden, maar ook toekomstige activiteiten
gepubliceerd. Allerhande thema’s kwamen dus aan bod, maar de typische
aspecten van het studentenleven kregen de meeste aandacht. Men had ook een
bijzondere aandacht voor Vlaanderen en formuleerde bijvoorbeeld onmiddellijk
na één of ander communautair dispuut een mening.16
Vriendschap was de periodiek van de Socialistische Jeugd. Deze vroegere
Socialistische Jonge Wacht had diepe wortels in de geschiedenis van de
arbeidersbeweging. Deze beweging ontstond in de negentiende eeuw uit verzet
tegen de kapitalistische uitbuiting en het militarisme van andere
jeugdbewegingen. Na de Tweede Wereldoorlog begonnen de socialistische
jeugdleiders met een gestructureerde uitbouw van hun beweging. De
Socialistische Jeugd zou echter nooit zo groot worden als bepaalde katholieke
jeugdorganisaties. Toch bewees de oplage van het ledenblad Jeugd (1945-1953)
dat een grote groep jongeren werd aangesproken. Begin jaren vijftig maakte de
beweging echter een crisis door. Het gebrek aan medewerkers leidde tot het
verdwijnen van het ledentijdschrift. Vanaf 1953 verscheen voor alle leden een
nieuw blad, Vriendschap. Samen met de groei van deze periodiek steeg het aantal
15 J. Roes, ‘Dux, 1925-1970. Over herkomst en wording van de moderne katholiek’, in: J. Roes
ed., Tussen jeugdzorg en jeufdemancipatie. Een halve eeuw jeugd en samenleving in de spiegel
van het katholieke maandblad Dux, 1927-1970 (Utrecht 1979) 498-513. 16 L. Vos, ‘De nieuwe studentenbeweging. Welvaart en mentaliteit in de jaren zestig’, in: W.
Frijhoff, W. en M. Hiemstra, ed. Bewogen en bewegen. De historicus in het spanningsveld tussen
economie en cultuur (Tilburg 1986) 79 en H. Willaert, ‘Met lied, theater, ABN en kleinkunst: het
verbond als cultuurdrager’, in: L. Vos, B. de Wever en H. Willaert, Vlaamse vaandels, rode petten.
Honderd jaar katholiek Vlaams hoogstudentenverbond (Kapellen 2002) 60-61.
14
leden en leiders. Vriendschap ontpopte zich tot spreekbuis van de Socialistische
Jeugdbeweging. Hierin publiceerden vooral volwassenenbegeleiders. Begin van
de fifties richtte het blad zich tot kinderen. Allerlei spelletjes en korte artikeltjes
kwamen aan bod. Het geheel werd opgevuld met veel illustraties. Vanaf 1956
probeerde de redactie ook tieners en twintigers aan te spreken. Hierdoor
veranderde de diepgang van de journalisten. Culturele, sportieve maar vooral
maatschappelijke thema’s kregen meer aandacht.17
Het blad ABC ontstond net als Vriendschap in het socialistische milieu.
Deze periodiek was echter niet verbonden aan een jeugdorganisatie, maar kwam
in 1932 onverwacht tot stand. De redactie bestond uit journalisten van het Gentse
blad Vooruit en de Antwerpse Volkskrant. De redactie formuleerde een duidelijke
doelstelling. Redacteur Adolf Molter omschreef ze in het eerste nummer als volgt:
‘Via dit tijdschrift moeten we de arbeidende klasse een zekere cultuurzending
bezorgen, met een oog voor de problemen die rechtstreeks naar het hart van deze
mensen gaan. We richten ons vooral tot jongeren al zullen de artikelen ook de
volwassen lezer aanspreken.’ Deze doelstelling leek aan te spreken want ABC
werd snel populair, ook bij de niet-socialistische jeugd. Een journalist merkte
jaren na de eerste uitgave echter op dat niet de doelstelling maar wel de mooie,
gekleurde foto’s en de aandacht voor allerlei curiositeiten de aandacht van de
jongeren trokken. Deze vaststelling zorgde er waarschijnlijk voor dat de
hoofdredacteur de doelstelling begin jaren vijftig lichtjes wijzigde. ABC probeerde
steeds meer een typisch Vlaamse cultuur uit te dragen (artikelen over Vlaamse
wielrenners, Vlaamse kunstenaars,…), aangevuld met nuttige ontspanning voor
het arbeidersgezin (artikels over wetenschappelijke nieuwtjes, artiesten,…).
Hierbij dient opgemerkt dat de journalisten de socialistische idealen nooit
helemaal uit het oog verloren, al leken ze soms wel ver zoek.18
9eohumanisme verscheen voor het eerst in 1936, als periodiek van het
liberaal Vlaams studentenverbond (LVSV) uit Gent. Het blad probeerde een
17 F. vanden Abbeele, De socialistische jeugdbeweging in Vlaanderen, ontwikkeling, organisatie
en werking. Bijdrage tot een vergelijkende studie (onuitg. lic.verh.) (Leuven 1979) 84-86. 18 ‘ABC…XYZ. Van begin tot einde’, in: ABC, j. 41 (1973) nr. 33, 13-15.
15
democratisch alternatief te bieden voor de toenmalige extreem-linkse en extreem-
rechtse politieke studentenbladen. Dit deden de student-journalisten door de
waarden verdraagzaamheid en vrijzinnigheid voorop te stellen. Deze anti-
autoritaire houding sloeg tijdens de oorlog erg aan en 9eohumanisme werd
bijgevolg in het studentenmilieu gretig gelezen. Na 1945 verloor het blad
zijndraagkracht. Om meer leden aan te spreken werden nieuwe onderwerpen
aangehaald. Naast de aandacht voor actuele onderwerpen zoals de koningskwestie
of de schoolstrijd werd ook aandacht besteed aan economische onderwerpen,
politiek doctrine en levensbeschouwelijke aspecten. Het LVSV-ledenaantal bleef
echter dalen en 9eohumanisme verloor zijn status. Het blad werd, net zoals de
liberale politieke partij, vanaf de jaren vijftig eerder marginaal in vergelijking met
de socialistische en katholieke organisaties of bladen. In dit werk wordt er dan
ook nooit diep in gegaan op de rol van het blad. Af en toe komen er artikelen aan
bod en pas in de epiloog volgt er een samenvatting en bespreking van het vertoog.
Het loont tevens de moeite om 9eohumanisme te vergelijken met dat andere
nationalistische studentenblad, Ons Leven.19
Samenvattend kan worden gesteld dat deze studie op verschillende
vlakken een nieuw licht werpt op de studie rond Rock and Roll in Vlaanderen.
Hiervoor werd al duidelijk dat een grote groep bladen die vooraf nooit besproken
werden, nu de aandacht krijgen. De evolutie van hun vertoog en de oorzaken van
die verandering(en) komen duidelijk naar boven, iets waar andere
Rockonderzoekers nooit zoveel aandacht aan schonken. Daarnaast werd voor het
eerst gebruik gemaakt van de archieven van feestzaal De Vooruit en het
Davidsfonds om vaststellingen met betrekking tot toe-eigening te onderzoeken.
Het aantal nieuwe invalshoeken is hiermee nog niet samengevat. Er wordt veel
dieper ingegaan op de rol van de openbare omroep dan bijvoorbeeld Kim
Timperman dat deed. Ook de Vlaamse Rock and Roll-scène uit de jaren vijftig
werd nooit zo uitgebreid geanalyseerd. Tenslotte komt in de studie een aantal
19 Gesprek met Luc Pareyn, directeur van het Liberaal Archief te Gent, 22 maart 2005 en T.
Claerhout, 9eohumanisme, 2004.
(http://student.ugent.be/lvsv/pages/neohumanisme/text_neohumanisme.html)
16
nieuwe thema’s aan bod die bij Timperman, Sioen, Eggers en Hoste amper de
aandacht kregen, ondanks hun belangrijke rol binnen het toe-eigeningsproces van
de muziek. Het zijn respectievelijk mode, gender en vooral perfomance.
Deze studie bestaat uit drie uitgebreide hoofdstukken. In het eerste wordt
een chronologisch overzicht gegeven van de belangrijkste Rock and Roll-feiten.
Het gaat echter niet om een historisch overzicht zonder meer. De meest in het oog
springende platen, optredens, films of gebeurtenissen worden besproken en steeds
begeleid door een overzicht van de bijhorende kritieken. Deze kritieken komen
steeds uit verzuilde jeugdbladen en daarom is het mogelijk om op het einde van
het chronologische overzicht de evoluties of opposities binnen de verschillende
soorten discours met elkaar te vergelijken. De uitgebreide conclusie geeft de lezer
meteen een beeld van de manier waarop de Rock and Roll tijdens de fifties werd
ontvangen.
In het tweede hoofdstuk staat het aspect toe-eigening centraal. Hiervoor
wordt minder gebruik gemaakt van archiefbronnen maar eerder van literatuur ter
interpretatie van allerlei zaken. Drie belangrijke actoren verdienen een onderzoek.
De Vlaamse muzikant, de openbare omroep en de Vlaamse industrie krijgen elk
een uitgebreide bespreking. Doorheen het hoofdstuk wordt duidelijk in welke
mate en op welke manier de drie actoren de nieuwe muziek al of niet een forum
gaven. Tijdens deze bespreking komen vaak sociaal economische factoren naar
boven. Toch waren er ook verschillende culturele aspecten die invloed hadden op
de toe-eigening. Daarom wordt er nog binnen het tweede hoofdstuk dieper
ingegaan op de aantrekkingskracht van de muziek zelf: de zogenaamde zuigkracht
van de performance. Hierbij staat de rol van de buitenlandse artiest maar vooral
de fan centraal. Deze gaf de Rock and Roll immers een rol in zijn eigen leven
Het afsluitende hoofdstuk bouwt in feite rechtstreeks verder op een
conclusie betreffende de rol van de industrie uit hoofdstuk twee. De verzuilde
jeugdtijdschriften staan echter opnieuw centraal. Er wordt met andere woorden
teruggekeken naar hoe de toe-eigening tot stand kwam om daarna te onderzoeken
in welke mate hierop kritiek werd geleverd. Vooral nieuwe, seculiere evoluties en
17
modetrends komen uitgebreid aan bod. In een afsluitend paragraafje wordt dieper
ingegaan op het genderaspect binnen de commentaren. De epiloog biedt tenslotte
een overzicht van alle onderzoeksresultaten en geeft duidelijk de verschillen
tussen het verzuilde discours van de tijdschriften weer, tevens de impact en rol
van de Rock and Roll-performance.
18
Hoofdstuk 1
Rock and Roll en de Vlaamse verzuilde jeugdpers. Een
chronologische kennismaking
‘Rock is zoiets als rukken en Roll heeft iets van rollen. De combinatie van beiden
schijnt een muziek en dans te zijn.’ De Bevrijding20
De geboorte van een nieuw geluid
De ontstaansgeschiedenis van de Rock and Roll bleek erg complex omdat
hij tot leven kwam na het samengaan van verschillende elementen uit zwarte en
blanke culturen. Toch waagden honderden auteurs zich aan een omschrijving van
het begrip Rock and Roll. Bij elke poging werden drie vooroorlogse genres
beschreven die elk op hun manier vorm gaven aan de nieuwe muziek. Telkens
beweerden historici en popjournalisten dat de muziek enerzijds groeide uit Gospel
en Blues. Deze genres vonden hun oorsprong op de Zuid-Amerikaanse
katoenplantages. Vooral de akkoordenschema’s van de Blues en de uitbundige
gebarentaal van de Gospel beïnvloedde Rock and Roll-artiesten. De Hillbilly-
muziek was dan anderzijds weer verantwoordelijk voor het frivole en opzwepende
karakter dat de Rock and Roll vorm gaf. Dit genre maakte deel uit van een blanke
traditie uit het zuiden. Het was een muzikale potpourri veroorzaakt door de
migratiestroom vanuit Europa. Binnen het genre ontstonden dialogen tussen vele
Europese culturen onderling, maar ook tussen de Afrikaanse en Mexicaanse
muziekculturen. Vanaf het begin van het interbellum werden deze verschillende
mixen samengebracht onder de noemer Hillbilly, later Country genoemd. Het
grote publiek maakte hiermee kennis dankzij Hollywood-westerns.21
20 ‘Rock and Roll en Boedapest’, in: De Bevrijding, j. 11 (1956) nr. 159, 2.
21 J. Miller, Flowers in the Dustbin. The rise of Rock and Roll, 1947-1977 (Toronto 1999) 18-29 en
G. de Coster, G. de Bruycker en K. Dierckx, Wit-lof from Belgium. Veertig jaar popgeschiedenis
in België (Brussel 1990) 44.
19
Door het samengaan van alle voornoemde elementen ontstond een nieuwe,
uiterst dansbare sound met een uitgesproken ritme en met elektrische in plaats van
akoestische gitaren. Vlak na de Tweede Wereldoorlog werd deze omschreven als
Rhytm and Blues. Een goede vijf jaar later pompte een andere generatie
muzikanten de stijl nieuw leven in. De vernieuwde versie van Rhytm and Blues
was steviger en bracht een wildere performance met zich mee. De Amerikaanse
deejay Allen Freed was de eerste die deze wijziging duidelijk definieerde. Hij
gebruikte in zijn radioshow drie woorden die tot op vandaag tot het jargon van
iedere muziekliefhebber behoren, namelijk Rock and Roll. Korte tijd na het
uitspreken van deze legendarische woorden zorgde de eerste populaire rocker Bill
Haley voor een nummer één hit in de Amerikaanse hitparades. In het jaar 1953
was de weg geëffend voor zangers als Bill Haley, Little Richard, Jerry Lee Lewis,
Chuck Berry en Elvis Presley. Ook deze zangers maakten in dit jaar furore met
hun eerste singels. Hierbij dient opgemerkt dat de impact van het genre eerder te
verwaarlozen was, indien de middelen om die muziek te verspreiden ontbraken.
Zowel de media, de vijfenveertigtoerenplaat als de hitparades (vanaf 1935) waren
van doorslaggevend belang voor de verspreiding en het succes van de Rock and
Roll in de Verenigde Staten en Canada. Het enthousiasme voor de sound
verspreidde zich geleidelijk over de landsgrenzen. Het feit dat de muziek nog voor
de jaren zestig bijna heel de wereld veroverde, mag op zijn minst als een
poprevolutie worden geïnterpreteerd.22
De buitenlandse geruchten 1953-1955
Tot de ontvangst van de Rock film Rock around the clock en bijhorende
soundtrack in 1956 vond de Rock and Roll zo goed als geen gehoor in
Vlaanderen. Toch is het nuttig te onderzoeken in hoeverre de reputatie van het
22 G. de Meyer, ‘Sprekende machines: geschiedenis van de fonografie en van de muziekindustrie’,
in: Cultuurstudies, dl. 2 (Leuven 1996) 53; L. Mutsaers, ‘Nederlandse popmuziek: schatplichtig
aan buitenland troef’, in: Spiegel Historial, 9 (Amsterdam 2003) 388-391; R. van Yper, Rock it!!!
Race met de duivel (Berchem 2002) 22-26, 55-56 , 76-77 en 140; D.P. Szatmary, Rockin’ in time:
a social history of rock-and-roll (New Jersey 2000) 2-3 en J. Curtis, Rock eras: interpretations of
music and society, 1954-1984 (Ohio 1987) 25-26.
20
fenomeen de bevolking en de jeugdtijdschriften begin jaren vijftig beïnvloedde. In
deze periode werden immers de fundamenten gelegd voor persoonlijke oordelen
en meningen over de muziek, niet zelden ingegeven door de persorganen. Zo
baseerde de Vlaamse journalisten hun eerste oordeel over de Rock and Roll niet
op geruchten maar op Amerikaanse persberichten die begin jaren vijftig België
bereikten. Deze berichten wezen bijna allemaal op een nieuwe, ‘verwilderde’
muziekstroming. Deze werd in verband gebracht met relletjes en verloedering van
de jeugd.23 Een voorbeeld van zo’n negatief geluid uit het buitenland komt uit een
interview met balladezanger Frank Sinatra. De Amerikaan beweerde in 1954 dat
de muziek veel te snel ging en daarom geen rust en schoonheid kon brengen. Hij
besloot zijn betoog zelfs als volgt: ‘Laat ons hopen dat dit onzinnige en
gewelddadig genre snel verdwijnt.’24
Naar aanleiding van dit soort berichten waarschuwden Belgische
journalisten de Vlaming voor de gevolgen van de nieuwe trend. Een bepaald
percentage van de Belgen kon deze bezorgdheid ook toetsen omdat de
buitenlandse zender Radio Luxemburg al voor 1956 af en toe een Rock and Roll-
song de ether in stuurde. De nieuwe sound klonk de Vlaamse luisteraar wild en
vreemd in de oren. De link met het geweld en de onkuisheid uit de persberichten
werd snel gelegd.25
Het mag duidelijk wezen dat een groot deel Vlamingen de nieuwe muziek
argwanend en met heel wat bedenkingen opwachtte. Deze angstige houding had
alles te maken met het toenmalige maatschappelijke klimaat. Tijdens het vijfde
decennium van de twintigste eeuw schreef het grootste deel van de bevolking een
consensus nog hoog aan. Het was de tijd waarin de verzuiling haar hoogdagen
beleefde. Vlamingen werden van in de wieg tot in het graf begeleid door
organisaties met een bepaalde levensbeschouwelijke grondslag. De socialistische
23 K. Timperman, Rock en de romantiek: de begripshistorische evolutie van pop en rock en de
perceptie van populaire muziek in Vlaanderen tijdens de sixties (onuitg. lic.verh.) (Leuven 2003)
12-21 en M. Hoste, De verangelsaksing van de lichte muziek in Vlaanderen (onuitg. lic.verh.)
(Gent 1992) 79. 24 K. Blondeel en K. Depruydt, ‘Alle 100 top. De platen die uw leven veranderen’, in: De Morgen
(7 maart 2003), 11-12. 25 Delvaux, Big in Belgium, 56.
21
en liberale koepels hadden een aanzienlijke groep aanhangers, maar vooral de
katholieke zuil was op het hoogtepunt van haar macht en had een indringende
invloed op het dagelijkse leven. Wie geboren werd in de zuil, ging naar een
katholieke school, bezocht de kerk en was voor ontspanning afhankelijk van
christelijk geïnspireerde organisaties. Het sprak voor zich dat zuilgebonden
organen muziekkeuze en de manier van ontspannen becommentarieerden. Dit
soort kritieken formuleerden ze op twee manieren. Jeugdleiders of priesters
spraken een menigte mondeling toe terwijl journalisten of columnisten dit deden
via een artikel. Uit deze laatste groep kwamen de meest effectieve bodes om de
leden van een zuil te informeren.26
Net voor Bill Haley in 1956 als eerste Rocker de Belgische hitlijsten
binnendook werd Rock and Roll in de dagbladen en de verzuilde
jeugdtijdschriften aan een kritische bespreking onderworpen. Het KAJ-ledenblad
De Bevrijding omschreef het nog vrij onbekende fenomeen als volgt: ‘Rock is
zoiets als rukken en Roll heeft iets van rollen. De combinatie van beiden schijnt
een dans te zijn. Misschien kan je zo’n dans het best aanprijzen in een brochure
van oerwoudbewoners. Deze hebben lang een brevet op die dans gehad. Dit
monopolie is hen door de Amerikanen ontnomen.’ De redactie scheen ook te
weten waarom de muziek werd gemaakt: ‘Voor filmmakers en uitbaters van
dansgelegenheden is hij de welkome sensatie om weer eens zaad in het bakje te
laten vallen.’27 De katholieke Chiro Jeugd oordeelde via haar ledenbladen Trouw
(jongens) en Lente (meisjes) in dezelfde lijn. Een leider verhaalde over een
vreemd lid dat even dweepte met een nieuwe Amerikaanse trend en gaf op die
manier subtiel commentaar op een muziekstijl die op het punt stond Vlaanderen te
bereiken: ‘Al is Jas nu een bovenste, beste voorman, even was hij een vulgaire
djiver of djaaiver, Beebopper of tafelspringer. Geen slechte jongen, maar een
slappeling, met chocomel in plaats van gezond Vlaams bloed in zijn aderen. Aldus
was hij een gemakkelijk slachtoffer van de “Vetkuif“, een viezige, achterbakse
26 L. Huyse, De verzuiling voorbij (Leuven 1987) 43-45.
27 ‘Rock and Roll en Boedapest’, in: De Bevrijding, j. 11 (1956) nr. 159, 2.
22
gebuurjongen. Met hem ging de Jas drinken, dansen en de clown uithangen in de
disco.’28
Terwijl de KAJ-redactie de Rock and Roll rechtstreeks aanviel, probeerde
Chiro Jeugd te waarschuwen via een moraliserend verhaal. In voorgaande
anekdote werd de zogenaamde slechte leider symbolisch vergeleken met een
djiver, een Amerikaanse Rock and Roll-fan, terwijl de goede een ideale
jeugdleider was. Beide bladen gebruikten net voor de ontvangst dus negatieve
termen om de muziek te omschrijven, iets wat het katholieke maandblad voor
jeugdleiders DUX weigerde te doen. Dit blad stelde zich neutraler op en
concludeerde dat de nieuwe Amerikaanse muziek zich liet rijmen met de
subjectieve behoeften van jongeren. Zonder een waardeoordeel uit te spreken
omschreef dit adviserende orgaan hierdoor een belangrijke eigenschap van de
Rock and Roll.29
De twee bekendste socialistische jeugdbladen, ABC en Vriendschap repten
in deze periode geen woord over Rock and Roll. De redactie van het culturele
tijdschrift ABC merkte wel al in 1953 dat zich in de States muzikale
transformaties aankondigden. Een journalist weidde een lang artikel aan het
nieuwe Be Bop-genre dat vooral in Los Angeles succes kende.30 Bij de publicatie
van het artikel plaatste de ABC redactie foto’s van wild dansende jongeren in de
marge. Op basis van dit soort beeltenissen zou men kunnen afleiden dat het, zoals
in de katholieke bladen, over een negatieve bespreking ging. Toch had de tekst
een positieve ondertoon: ‘Het succes blijkt overweldigend. Toch gaat er geen
geweld gepaard met de Bop-rage. Jongeren gaan er erg hevig op in maar voelen
zich er goed bij.’31 Buiten dit artikel bleef het in de socialistische jeugdpers voor
1956 dus stil over Rock and Roll. De redacties gaven wel genoeg commentaar
over de kapitalistische ideologie die de nieuwe trend vorm gaf. Rode jeugdleiders
28 ‘Mijn maat is een kerel’, in: Trouw, j. 13 (1956) nr. 2, 10.
29 H. Fortmann, ‘Moderne jeugd op haar weg naar volwassenheid’, in: DUX. Katholiek maandblad
voor allen die medewerken aan de vrije jeugdvorming in België en 9ederland, j. 28 (1955) nr. 22,
153. 30 Later werd de stijl omschreven als een voorloper van de Rock and Roll omdat de Bop-dans veel
gelijkenis vertoonde met de Rock movements. 31 ‘Hier ziet u wat Bop kan doen’, in: ABC, j. 22 (1953) nr. 28, 15.
23
en cultuurliefhebbers lieten uitschijnen dat ‘dit gevaarlijke monster’ (of het
kapitalisme) een bedreiging vormde voor de nieuwe generatie. Het zou voorbarig
zijn te concluderen dat dit onrechtstreeks commentaar op de muziek was, hoewel
deze optie niet mag uitgesloten worden.32
In de receptie van de Rock and Roll kreeg het genre dus een bepaalde
reputatie. Vooral de oudere generatie had een slecht gevoel bij de muziek omdat
hij in verband werd gebracht met de verloedering van de jeugd. Een gedeelte van
de verzuilde jeugdpers wilde dit gevoel ook bij jongeren oproepen, al hadden dit
soort bladen veel minder aandacht voor de nieuwe Amerikaanse trend dan de
dagbladen. Terwijl Chiro Jeugd en KAJ de negatieve beoordelingen van de
dagbladpers onderschreven zorgde de redactie van DUX en het socialistische blad
ABC echter voor een meer neutrale beoordeling. Toch was het voor de meeste
bladen nog niet helemaal duidelijk wat het fenomeen nu juist allemaal inhield of
hoe men de muziek correct kon definiëren. Het dagblad Le Peuple beschreef Rock
and Roll bijvoorbeeld als volgt: ‘Ce jazz…cynique, viscéral, direct à la manière
d’un uppercut.’33
Rock around the clock en de eerste live optredens 1956-1957
De mens heeft af en toe de behoefte om de normale dingen des levens aan de kant
te schuiven en zich te laten verrassen door iets avontuurlijks of vreemds. Een
filmbezoek was de gelegenheid bij uitstek om dit te ervaren. De film Rock around
the clock riep in het jaar 1956 dergelijke nieuwsgierigheid op bij menige Vlaming.
Toen de prent in maart België bereikte konden aanvallen en commentaren van de
pers voor het eerst getoetst worden. De controversiële film vertelde het
levensverhaal van popster Bill Haley en zijn begeleidingsband The Comets. De
ondertoon bleek helemaal niet negatief. De personages waren immers fatsoenlijke
en eerbare jonge mannen. Alleen bespeelden ze hun instrumenten op een totaal
nieuwe manier. De drummer streelde niet langer zijn toms en high hats maar sloeg
32 ‘New York is een manier van leven’, in: ABC, j. 24 (1955) nr. 29, 8-9.
33 ‘Les nouveaux temps’, in: Le Peuple (11 November 1955) 9.
24
goed door. De contrabassist trok en sloeg zijn snaren bijna aan flarden terwijl Bill
Haley zelf een schreeuwerig effectje uit zijn gitaarversterker blies.34
Na het uitbrengen van de prent was het niet meteen duidelijk welke impact
hij had op de bevolking. Rock around the clock trok in ieder geval heel veel
kijkers en liet dus een bepaald gevoel achter bij Vlaamse adolescenten en
volwassenen. De verzuilde jeugdpers voelde zich hierdoor geroepen om te blijven
stilstaan bij de prent en dus opnieuw een duidelijke en uitgesproken mening te
geven over Rock and Roll. Zo leverde een journalist die de film zag een korte
bijdrage in een soort vrije tribune van het katholieke studentenblad Ons Leven:
‘Het is niet omdat we de prent gezien hebben in gezelschap van de hele
Antwerpse (geheime) politie dat we ons gloeiend verveeld hebben. Ik zat eerder te
rocken en te rollen op de gloeiende stupiditeit van dit gewrocht. Nog minder
interessant dan de missiefilms over de wilde negerkens van in de tijd op het
college. Laat je niet vangen, de acteurs vangen daar immers al bijna allemaal.’35
Net als het KVHV waarschuwde Chiro Jeugd haar leden voor de Rock and Roll-
filmsterren: ‘Wat is er mooi aan die “sterren”? Hun ogen, hun haar, of wat nog?
Wat staren sommige meisjes zich toch blind op vergankelijke en bovendien
kunstmatige “schoonheid” van dit soort mensen die niet weten wat muziek spelen
is. Echte schoonheid zit veel dieper, echte schoonheid zit in een mensenziel.’36
Beide redacties reageerden erg negatief en stelden zich niet open voor ‘het
nieuwe’. Er kwam vooral commentaar op de onzinnigheid van de verhaallijn, het
nieuwe ritme en de aandacht voor het uiterlijke. Tot dan waren jongeren (op
enkele westerns na) immers moraliserende films gewoon die de waarden van het
innerlijke benadrukten, begeleid door een klassieke soundtrack. Het waren films
die met andere woorden een plaats toekenden aan katholieke waarden en normen,
iets wat de redactie van de liberale Gentse studentenbeweging minder
interesseerde. Een journalist van 9eohumanisme wees op de voordelen die
verbonden waren aan het succes van Rock around the clock. De man keek voorbij
34 M. Gabrel, Rock Around the Clock, speelfilm, 1956 en M. Dickmans, Vlaamse hitfeiten! Van
1956 tot en met 1995 (Tienen 1995) 9. 35 Ons Leven, j. 69 (1956) nr. 49, 13.
36 Lente, j. 8 (1956) nr. 30, 13.
25
aan de inhoud maar bewonderde de inspanningen van de Amerikaanse
filmindustrie. Cinema was immers een belangrijke nijverheid die zorgde voor de
verkoop en de verspreiding van allerlei consumptiegoederen. Wanneer Vlamingen
dezelfde moeite deden, zou dat de Belgische economie alleen maar ten goede
komen.37
Rock around the clock trok uiteindelijk zoveel aandacht dat zelfs de
bijhorende soundtrack op de Vlaamse markt verscheen. De plaat verkocht enorm
goed en het titelnummer scoorde hoog in de eerste hitparades. Het genre begon
definitief zijn ingang te vinden toen later dat jaar ook hits van Buddy Holly en
Elvis Presley Vlaanderen bereikten. Toen er helemaal op het einde van het jaar
1956 in Dendermonde een Amerikaans muziekfestival werd georganiseerd
waarop Rock and Roll voor het eerst live werd gebracht, zag een verzuild blad
opnieuw de kans om te reageren. Tijdens de International Rhythm Show brachten
onbekende muzikanten Blues en Country. Twee bands waagden zich die dag aan
een Rock and Roll-cover. Een journalist van het katholieke dagblad De Standaard
schreef naar aanleiding van deze covers een kort artikel en formuleerde een erg
progressieve mening in vergelijking met zijn toenmalige collega’s: ‘Rock’n Roll
is een gezonde ontspanning voor de jeugd¸ ondanks banvloeken van cultuursnobs
en andere reumatieklijders.’38 Deze reactie was samen met het discours van de
liberale studentenbeweging een uitzondering. Omdat de populariteit van het genre
bleef stijgen, vielen op de vooravond van het jaar 1957 vooral negatieve
commentaren op. Deze waren vaak hard maar kwamen al bij al weinig voor.
Begin 1957 bleef het aantal populaire Rock and Roll-platen in Vlaanderen
toenemen. Daarnaast werden de fans opnieuw verrast door een film die heel wat
stof deed opwaaien. Rebel without a cause met tiener idool James Dean verhaalde
over een jonge knaap die meer en meer op het slecht pad raakte en constant naar
Rock and Roll luisterde. De prent kreeg zowel goede als slechte kritiek en het viel
op dat elk jeugdblad een verschillende commentaar formuleerde. Zo stelde ABC:
‘Het is een opwindend en spannend verhaal […] We mogen de gespeelde jongens
37 ‘De werking van het LVSV’, in: LVSV, j. 21 (1957) nr. 9, 6.
38 De Standaard, 6 oktober 1956, 12.
26
niet als duivels beschouwen, slechts door een beetje vriendschap kunnen ze terug
op het rechte pad komen […] De film is uitmuntend en hij zet je aan tot denken,
zeker omdat hetgene dat vertoond wordt vandaag de dag echt voorkomt bij onze
jeugd. De schuld hiervoor ligt vaak bij de ouders.’39
De Bevrijding verhaalde naar aanleiding van de prent eveneens over
kinderen die de nodige vriendschap misten en ouders die teveel met hun eigen
geluk bezig waren. Toch stelde het blad dat ook jongeren hun
verantwoordelijkheid moesten opnemen. Dit toonde Rebel without a cause ‘spijtig
genoeg’ niet: ‘De jeugd moet ook eens ingaan tegen het verlangen om alles wat
hij wil te hebben […] de zinloze en ongebonden vrijheid waarover de Amerikanen
beschikken, leidt noodzakelijk tot bandeloosheid. Dus de Amerikaanse
samenleving draagt samen met de jongeren schuld.’ Later in dit artikel kwamen
de katholieke principes van de KAJ naar boven toen de journalist besloot het
dagelijkse leven van de hoofdacteur (die niet lang na de opnames verongelukte) te
beoordelen: ‘Is zijn ongelukkige en korte leven nu niet het symbool van wat een
in weelde zwemmende jeugd zonder offerzin te wachten staat.’40
Ons Leven bleek vrij positief over de film. De redactie vond het een
knappe poging om wantoestanden aan te klagen. Toch had het blad, net zoals De
Bevrijding, moeite met de éénzijdige visie: ‘Dat alle schuld bij de ouders ligt is
toch een foute opvatting van de regisseur’.41 Lente oordeelde echter erg negatief.
De principes waarop de film zich baseerde waren helemaal verkeerd en de
redactie had dus weinig oog voor de achterliggende boodschap. Dergelijke kritiek
laten vermoeden dat het maandblad krampachtig bleef vasthouden aan katholieke
waarden zoals liefde voor de ouders, zonder te blijven stilstaan bij de beperktheid
van bepaalde mama’s of papa’s: ‘’t Gaat daar over jongens en meisjes, die van
hun ouders krijgen wat ze maar vragen, zelfs een auto…maar ze worden door hun
ouders zogezegd niet begrepen en zijn dus ongelukkig. Dan gaan ze zotte kuren
aanvangen, met het gevolg dat er dodelijke ongelukken gebeuren. Mijn vader zegt
39 S. Stern, Rebel without a cause, speelfilm, 1954 en M. Turfkryer, ‘Rebel without a cause’, in:
ABC, j. 26 (1957) nr. 2, 12-13. 40 ‘Filmkritiek bij Rebel without a cause (Nicolas Ray)’, in: De Bevrijding, j. 12 (1957) nr. 163, 7.
41 Ons Leven, j. 70 (februari 1957) nr. 7, 13.
27
dat we zo al rap genoeg denken dat vader en moeder ons niet verstaan. Als we dan
nog zo’n film gaan zien, dan is ’t spel helemaal verloren. Hij verstaat ons wel,
beweert hij, maar wij vertrouwen hem niet genoeg. En zelfs als we door hem niet
begrepen worden, dan hoeven we nog geen gekheden uit te halen. Daarom is het
beter, zegt hij, dat we zo een film niet zien.’42
Vlak na Rebel without a cause verscheen Blackboard Jungle in 1957
Vlaanderen. Opnieuw een Rock and Roll-film waarin deze keer uitdrukkelijk de
nadruk werd gelegd op de muziek en bijhorende rebellie. Naar aanleiding van
deze prent, die opnieuw volle zalen trok, besloot de redactie van Vriendschap de
jeugd te informeren over de betekenis van de prent. Het probleem bleek dat men
bij dit soort film moeilijk een evenwicht kon vinden tussen zinvolle inhoud en
amusement. Een journalist gaf een lange lijst films waarin ook Blackboard Jungle
opdook. Alle prenten uit de lijst hadden volgens hem de volgende kenmerken:
‘Typisch zijn de schaduwschimmen die met pistolen omgaan al waren het
roomijsjes, onrealistisch goed paardrijden en wellicht ook Rock and Roll
dansen.’43 Toch besefte het blad dat bepaalde Rock and Rol-films een
onrechtstreekse boodschap brachten. Zo uitte een andere journalist enkele
maanden later zijn bewondering voor de film Blackboard Jungle. Hij wist dat de
regisseur met zijn prent Amerikaanse wantoestanden aanklaagde. Deze
vaststelling maakt voor het eerst een oppositie binnen het discours van
Vriendschap duidelijk.44
Los van positieve of negatieve commentaren waren meerdere jeugdbladen
het erover eens dat de jonge generatie uit alle films een boodschap moest halen.
Lente raadde de jeugd daarom aan de verslagen van de Katholieke Filmliga te
lezen. Deze instelling bestond al sinds de jaren veertig en gaf een kritische
beoordeling van elke film die in de Vlaamse zalen verscheen. Rock around the
clock werd door de liga met de grond gelijk gemaakt terwijl films zoals Brood en
wijn, over een jongen die bij de broeders in het klooster werd opgevoed, een
pluim kregen. De staat België had ook een filmkeuring, maar volgens Lente was
42 ‘Drukke discussie’, in: Lente, j. 10 (1958) nr. 6, 17.
43 ‘Onze jeugd en film’, in: Vriendschap, j. 5 (1957) nr. 1, 6.
44 ‘Ons filmpraatje’, in: Vriendschap, j. 5 (1957) nr. 12, 9.
28
deze niet streng genoeg. De filmraad benadrukte bijvoorbeeld niet dat meisjes
altijd in gezelschap van een ouder of leidster moesten kijken. De Bevrijding leek
hiermee minder problemen te hebben. Het blad was immers een grote voorstander
van de zogenaamde Nationale Keurraad.45
Na de ontvangst van verschillende films kreeg Vlaanderen te maken met
een nieuw soort Rock and Roll-performance. In het najaar van 1957 werd voor het
eerst een Rock and Roll-vedette naar Vlaanderen gehaald. De Brit Tommy Steele
zorgde voor een spetterend optreden maar kreeg, net zoals de films, commentaar
van allerhande dag-, week en maandbladen. Het viel op dat in de verzuilde
jeugdbladen geen woord gerept werd over het optreden, terwijl verschillend grote
dagbladen een negatieve bespreking gaven.46 Een maand later verschenen in één
jeugdblad wel artikels over een live Rock and Roll-optreden. Het ging om
berichten over Bill Haley. Voornoemde Amerikaan maakte in de winter van 1957
zijn opwachting in de Gentse Vooruit. Terwijl journalisten van de grootste
dagbladen de scherpe pen bovenhaalden, verscheen in het socialistische blad ABC
geen enkel negatief woord over het optreden.47 Dit had waarschijnlijk te maken
met een politieke link tussen de journalisten en concertorganisatoren. De
beleidsvoerders van de Oost-Vlaamse Vooruit waren medewerkers van de
socialistische uitgeverij Het Licht. Alle medewerkers behoorden bij gevolg tot de
socialistische zuil. Zo vielen de namen van bekende partijleden als Willy Seeuws
en Leon Temmerman op. Twee brieven van Gentse jong socialisten bevestigden
nog eens dat de organisatie binnen het ‘rode kamp’ gebeurde. Twintiger Willy
Temmerman, de latere burgemeester van Gent, deed in zijn schrijfsels de oudere
partijgenoten een voorstel. In ruil voor gratis entree zouden de leden van zijn
organisatie, de Jong Socialisten, hulp bieden tijdens het optreden.48
45 U. Claeys, J. van den Bosch en F. van Mechelen, Volksontwikkeling en vrijetijdsbesteding in
Vlaanderen. Een sociologisch onderzoek bij de actieve 9ederlandstalige bevolking van België
(Leuven1964) 76; Lente, j. 11 (1959) nr. 19, 2 en ‘Te eng of te breed’, in: De Bevrijding, j. 10
(1955) nr. 144, 8. 46 Le Soir, 12 december 1957, 14 en De Standaard, 11 december 1957, 3.
47 ‘Muzieknieuws’, in: ABC, j. 26 (1957) nr. 52, 151.
48 Archief SM licht, ‘Onuitgegeven informatie over festivals georganiseerd in de Vooruit tijdens de
jaren vijftig en zestig’: Gent - AMSAB.
29
De beheerraad van de Gentse Vooruit probeerde via uitgeverij Het Licht
trouwens reclame te maken voor het optreden. Het perfecte instrument hiervoor
bleek het socialistische dagblad Vooruit. De weken voor het optreden kreeg de
figuur Bill Haley heel wat positieve aandacht in de krant. Toen de beheerraad later
The Platters, Lionel Hampton en Louis Armstrong naar België haalde, kondigde
Vooruit deze artiesten opnieuw met een enorm enthousiasme aan. Het
socialistische jeugdblad ABC deed vervolgens ook zijn duit in het zakje. Alle
voornoemde optredens werden door de redactie in het lang en het breed
aangekondigd en deze reclame had merkelijk meer invloed dan de publiciteit in
Vooruit. ABC werd immers niet alleen in Gent maar over heel Vlaanderen
verspreid. Het feit dat ABC deze optredens in de verf zette terwijl de redactie
Rock and Roll op andere momenten de grond in boorde, maakt iets duidelijk. Een
groep leden van de rode zuil gebruikte de Gentse muziekavonden namelijk om de
jeugdige aanhangers te plezieren en dus onrechtstreeks om reclame te maken voor
de partij. Paradoxaal genoeg druiste dit soort van ontspanning in tegen bepaalde
idealen die de partij zelf voorlegde. In het officiële discours van bladen zoals
Vooruit of Vriendschap werd volkscultuur tot dan toe immers steeds verheven
boven de Amerikaanse ontspanningscultuur. De nieuwe amusementsmuziek
baseerde zich volgens de socialisten op kapitalistische waarden. Het eerste
Belgische optreden van Bill Haley was dus niet alleen interessant omwille van de
grote publieke belangstelling. Het bleek ook een soort propaganda, gepresenteerd
door een socialistisch jeugdblad.49
Eind 1957 had de populariteit van de Rock and Roll in Vlaanderen een
hoogtepunt bereikt. Alle verzuilde jeugdbladen hadden op dat moment een eigen
discours rond de muziek ontwikkeld. Het is zinvol om hierbij kort te blijven
stilstaan en deze vaststellingen later te vergelijken met het discours begin jaren
zestig, de periode waarin de Rock and Roll aan populariteit verloor. De
Bevrijding, periodiek van de Katholieke Arbeidersjeugd, streefde zoals gezegd
49 Vooruit, 5 april 1957, 1; Vooruit, 10 januari 1958, 4; Vooruit, 30 maart 1958, 1-4; Vooruit, 11
maart 1958, 4-5; ABC, j. 25 (1956) nr. 7, 6-7; ABC, j. 25 (1956) nr. 9, 23-24; ‘Tommy Steele.Van
de Rock and Roll naar de musical comedy’, in: ABC, j. 29 (1958) nr. 49, 9-10 en Archief SM licht,
‘Onuitgegeven informatie over festivals’.
30
naar een consensus tussen de jonge en oude generatie. Toch bleek de redactie
geen positief woord voor de Rock and Roll over te hebben. Journalisten waren
met andere woorden niet tuk op alles wat samenhing met de nieuwe Amerikaanse
muziek. Bij commentaren kwamen af en toe (maar veel minder dan in Lente en
Trouw) conservatieve godsdienstige uitdrukkingen als ‘erfzonde’ of ‘onreinheid’
bovendrijven maar steeds in een progressieve context die herkenbaar was voor de
jeugd. Dit dubbel gelaagde leesraster hing ten nauwste samen met het
achterliggende vertoog namelijk het discours van de katholieke actie. Net zoals
bepaalde Chiroleiders en proosten beschouwden vele kajotters de gedachte van
het lekenapostolaat als een geschikt middel om alsnog de ontkerstenende
Westerse samenleving opnieuw te christianiseren. Deze jeugdleiders en de
journalisten van hun tijdschriften werden door de geestelijkheid tijdens de jaren
vijftig aangespoord om actie te ondernemen. Binnen deze actie legde de KAJ-
leiders wel andere accenten dan de mensen van Chiro Jeugd. Waar het voor de
Tweede Wereldoorlog en bij de collega’s van Chiro Jeugd nog steeds draaide om
een kerkelijk katholicisme, was er vanaf de fifties in het kamp van de kajotters
vooral sprake van een sociaal-culturele christenheid. Dit uitte zich in meer
maatschappelijke en sociaal geëngageerde artikels.50
Trouw en Lente hadden dus een conservatiever Rock and Roll-discours.
De bladen streefden ernaar een ideaalbeeld van het Chirolid op te hangen. Tijdens
beschrijvingen presenteerden de redacties vaak een negatief beeld van een Rock
and Roll-fan. Volgens journalisten was het ideale Chiromeisje altijd fleurig, blij
en kranig. Ze stond in dienst van Christus Koning en van alle mensen uit haar
omgeving. Deze gedienstigheid oefende ze op de Chiro.51 Bij de ideale
Chirojongen stond het ‘strijden’ voor Christus centraal. Hij moest sportief en
kranig zijn. Ook deze eigenschappen werden op de Chiro getraind. De
Chirojongens en -meisjes moesten natuurlijk ook een manier vinden om hun vrije
tijd door te brengen. Ze luisterden naar klassieke muziek of naar ‘goede’
50 Huyse, De verzuiling voorbij, 43-45 en Hermans, ‘Krachtlijnen in de doelstellingen van
Chirojeugd’, 24-30. 51 ‘Operatie en houding’ in: j. 11 (1959) nr. 36, 7.
31
jazzmuziek.52 Een bioscoopbezoek bleek ook een goede keuze. Bepaalde films
kregen een negatieve beoordeling, maar prenten zoals Sissi of 20 000 mijlen onder
zee waren echte aanraders. De bladen probeerden het ideaalbeeld nog meer te
onderstrepen door aan zwart-wit denken te doen. Tegenover de goeden stonden de
slechten.53 De rebelse en dus slechte tieners kregen toepasselijke namen. Telkens
ging het om ‘nozems’, ‘beeboppers’ of ‘djaaivers’. De redacties gebruikte dus
termen uit het Rock and Roll-jargon om een groep ontspoorde tieners te
beschrijven, zelfs als deze niets met nieuwe muziek te maken hadden. Volgens de
bladen voelden deze nozems zich vaak eenzaam. Ze werden door hun ouders niet
begrepen. Het kwam dan ook vaak tot heftige discussies tussen deze tieners en de
oudere generatie. Nozems namen een eerder nihilistische houding aan tegenover
de maatschappij en hadden moeite om enige zin in het leven te vinden. Deze
jongeren gingen vaak uit, rookten, dronken alcohol en luisterden naar ‘slechte’
jazz en Rock and Roll. In danszalen en café’s zochten nozems toenadering tot het
andere geslacht, waar ze vervolgens heel losjes mee omgingen. Ze brachten ook
veel tijd door in de bioscoop, waar ze dan naar ‘slechte’ films keken, zoals Rebel
without a cause. Deze films gaven de jongeren volgens Lente en Trouw een
verkeerd beeld van de realiteit.54
In de Vlaamsgezinde studentenperiodiek Ons Leven besteedde men minder
aandacht aan ‘minderwaardige’ genres als Rock and Roll. De redactie
onderstreepte eerder het belang van, de door de studenten gekozen hoogstaande,
culturele muziek. Deze mentaliteit vond zijn ingang vanaf 1953. Onder impuls
van preses Johan Fleerackers kwamen kunstgroepen met internationale faam naar
Leuven en nam de culturele werking van het KVHV dus een hoge vlucht. De
beweging volgde een dubbel spoor, enerzijds was er Cultuur met hoofdletter:
hoogstaande klassieke concerten en professionele toneelopvoeringen. Daarnaast
was er de traditionele richting. Die kwam het best tot uiting tijdens de grote
studentikoze avonden waarin voordrachten, speechen en optredens van het
52 Trouw, j. 13 (1956), nr. 19, 17.
53 ‘Drukke discussie’, in: Lente, j. 10 (1958) nr. 6, 17.
54 ‘Modern’, in: Lente, j. 7 (1956) nr. 16, 17; ‘Drukke discussie’, in: Lente, j. 10 (1958) nr. 6, 17 en
‘Getuigenis’, in: Trouw, j. 16 (1959) nr. 30, 7.
32
verbondskoor of de fanfare en het collegium musicum elkaar afwisselden. Deze
avonden werden in het lang en het breed aangekondigd in Ons Leven. Het blad
maakte echter nooit melding van een Rock and Roll-optreden. Ook op KVHV-
cantussen of de beruchte thé dansant-dansavonden vond de muziek geen intrede.
Preses Fleerackers beweerde immers dat Rock and Roll ‘primitief’ was. Men kon
er geen aandacht aan schenken want zijn presidium, besturend van 1953 tot eind
1956, had zich net opgelegd om de studentikoze boertigheid terug te dringen en
het niveau te verhogen.55
Het blad DUX was tot de jaren veertig door en door katholiek. Na de
oorlogsjaren evolueerde de periodiek tot een neutraal blad waarin de
pedagogische principes uit de algemene samenleving werden afgeleid. Tijdens de
jaren vijftig werd priester Hann Fortmann de hoofdredacteur. Hij was, anders dan
de andere katholieke jeugdredacties, van oordeel dat de Kerk niet moest zorgen
voor een gevoel van samenhorigheid bij de leden. Hij vond dat je op deze manier
de Kerk enkel maar zou devalueren tot een soort partij die geen eigen geluid meer
liet horen en dus geen werfkracht bezat. De redactie probeerde hierdoor meningen
te formuleren die ver van de politiek lagen, mede omdat de nieuwe medewerkers
pluriform politiek gezind waren. Het centrale doel werd nu de heropvoeding van
katholieke jongeren tot volwassenen, zodat ze zouden kunnen geloven vanuit een
zedelijke vrijheid en verantwoordelijkheid. DUX zag het tijdens de fifties als zijn
taak altijd op zoek te gaan naar een gulden middenweg tussen blind aanpassen en
star conservatisme. Dit leidde tot een gezond katholiek evenwicht zoals Fortmann
het in een artikel noemde. Dit zorgde voor een kritische houding tegenover Rock
and Roll, tezamen met pogingen om enig begrip op te brengen voor deze muziek.
Men pleitte daarnaast voor een iets intenser contact tussen jongens en meisjes wat
55 Vos, L. ‘De nieuwe studentenbeweging. Welvaart en mentaliteit in de jaren zestig’, in; Frijhoff,
W. en Hiemstra, M. Bewogen en bewegen. De historicus in het spanningsveld tussen economie en
cultuur (Tilburg 1986) 67; H. Willaert, ‘Met lied, theater, ABN en kleinkunst: het verbond als
cultuurdrager’, in: L. Vos, B. de Wever en H. Willaert, Vlaamse vaandels, rode petten. Honderd
jaar katholiek Vlaams hoogstudentenverbond (Kapellen 2002) 57-62 en ‘Ontspanningsleven’, in:
Ons Leven, j. 69 (1956) nr. 32, 7.
33
duidelijk maakte dat de overdreven angst voor onzindelijkheid, zoals deze naar
voor kwam in Lente en Trouw, uit bleef.56
Net zoals in de Chirobladen wilde het socialistische Vriendschap een beeld
geven van de ideale tiener. Een goede jongeling was overtuigd en liet zijn leven
leiden door de socialistische idealen. Net zoals de conservatieve katholieken wees
de redactie daarom op het gevaar van het persoonlijk hedonisme. We mogen
aannemen dat journalisten Rock and Roll als een afkooksel hiervan beschouwden,
op basis van de commentaren op Rock and Roll-filmsterren. Kritiek op de
verloederde zeden of een tanende moraal bleven uit. Artikels over het gebrek aan
openbaar- en gemeenschapsgevoel van jongeren, zogenaamd naar alle
waarschijnlijkheid veroorzaakt door onder andere de Rock and Roll, kwamen dan
weer duidelijk aan bod. Dit gebeurde niet door zich af te zetten tegen de muziek
op zich, zoals in Lente, Trouw en De Bevrijding maar tegen het land waarin hij
werd gemaakt. Er waren dus duidelijke commentaren op het kapitalistische
systeem dat verantwoordelijk was voor Rock and Roll.57
In ABC ging het er duidelijk minder kritisch aan toe. Het boze vingertje
leek minder op en neer te zwaaien omdat de redactie ervoor koos om het
fenomeen Rock and Roll min of meer neutraal te beschouwen. Toch hadden de
meeste artikels een licht gekleurde ondertoon. Zonder de lezers te vertellen wat
goed of slecht was kwam een liefde voor de socialistische idealen steeds
bovendrijven. Wanneer men bijvoorbeeld over jeugd babbelde die wild tekeer
ging op Bop-muziek werd gesteld dat ze niet op basis van deze handelingen maar
wel op basis van hun samenhorigheid als goed of slecht konden beschouwd
worden.58
56 J. Roes, ‘Dux, 1925-1970. Over Herkomst en wording van de moderne katholiek’, in: Tussen
jeugdzorg en emancipatie. Een halve eeuw jeugd en samenleving in de spiegel van het katholieke
maandblad Dux, 1927-1970. (Utrecht 1979) 490-513 en W. Bijl, ‘Zang muziek en beweging als
scheppende activiteit’, in: DUX, j. 27 (1953) nr. 20, 352-357. 57 ‘Over de hedendaagse jeugdmentaliteit’, in: Vriendschap, j. 4 (1956) nr. 7, 8;
‘Cultuurproblemen’, in: Vriendschap, j. 4 (1956) nr. 1, 9 en ‘Onze jeugd en film’, in: Vriendschap,
j. 5 (1957) nr. 1, 6. 58 ‘Hier ziet u wat Bop kan doen’, in: ABC, j. 22 (1953) nr. 28, 15.
34
Stijgend aantal plaatjes en de nieuwe dansrage 1958-1959
In het voorjaar van 1958 werd duidelijk welke impact de Rock and Roll op een
groot deel van de bevolking had. Terwijl er massaal plaatjes werden gekocht en
films bekeken, doken de eerste duidelijke gevolgen van de receptie en toe-
eigening op. Bij een deel van de bevolking wijzigde bijvoorbeeld de
dansgewoonten. Dankzij de films en de muziek leerden ze immers heviger
bewegen. Het feit dat net 1958 een scharniermoment vormde moet echter met een
korrel zout genomen worden. Het viel gewoon op dat de meeste café’s en
danszalen rond die periode voldoende Rock-platen in de platenbak hadden zitten
om vooral de jongere generatie een hele avond te laten Rock and Rollen. Op deze
plaatsen leerden vele tieners dus hoe de snelle movements onder de knie te
krijgen, iets wat al snel kwaad bloed zette bij verschillende verenigingen. Vele
leden van bijvoorbeeld de katholieke zuil hadden immers hun eigen idee over
goed bewegen. De ideeën en aanwijzingen van vele bisschoppen, leerkrachten en
jeugdleiders lagen ingebed in een traditie van kuisheid en respect. Ze werden
daarom vaak omschreven als een soort katholieke bewegingmoraal.59
Volgend citaat uit de preek van een katholiek dorpspriester komt
weliswaar uit Nederland maar geeft goed aan waarom de bewegingsmoraal voor
vele mensen niet rijmde met de kenmerken van de Rock and Roll: ‘De openbare
delen van het lichaam worden zo dicht mogelijk bij elkaar gebracht. Heel de hel
juicht en jubelt. Vrijwillige verlangens, begeerten om de oneerbare delen van het
lichaam, die altijd bedekt moeten blijven volgens God, bij elkander te bezien en
aan te raken, weersta je niet, maar koester je. Daarna volgt de daad. Je kijkt,
bekijkt en raakt aan bij een ander en laat een ander het bij jezelf doen. Een vlieg
kan een poos cirkelen rondom de brandende lamp maar het einde is, dat ze zich
59 R. Labree, Rock and Roll in rood-wit-blauw. De invloed van de Amerikaanse Rock en Roll op
9ederland en de 9ederlandse popmuziek tussen 1955 en 1965 (Amsterdam 1993) 17-19; J. Struye,
R. van Cauwelaert en P. Ibou, Ik weet nog hoe het was. Dorpen in Vlaanderen (Antwerpen 1978)
81 en G. Keunen e.a., Pop! Een halve eeuw beweging (Tilburg 2002) 43-50.
35
tegen de gloeiende lamp dood schroeit: de aantrekking is haar te machtig. Zo gaat
het iedere meisjes- of jongensgek. Vandaag of morgen komt de zonde.’60
Het katholieke maandblad DUX kantte zich tegen het eenzijdige karakter
van die moraal. Terwijl andere katholieke bladen negatief waren over de dans,
kwam in deze periodiek een meer begripvolle stem voor het nieuwe naar boven:
‘Het Rock and Roll-dansen op zich is zeker niet zondigen en mag niemand
ontzegd worden […] Ik geloof niet dat seksuele angst de drijfveer is van verweer
tegen deze dans. De echte drijfveer is angst voor het gene waar men niks van
weet. Het enige waarover men iets weet is de stemming die de muziek oproept:
onlust en onvermogen.’ De journalist vervolgde met een interessant paragraafje.
Hij verklaarde waarom jongeren graag Rock and Rolden, iets wat vele andere
bladen nooit deden: ‘Veel beter dan volwassenen beseffen jongeren dat de enige
zekerheid van morgen is dat we zelf anders zullen zijn. Op geen andere wijze
komen we tot die zelfzekerheid dan in de ervaring van onszelf in ons lichamelijk
bestaan. Het is expressiviteit die uit zelfgewaarwording naar boven komt. Het gaat
dus om een ritme en niet om een metrum; in danstermen: het gaat om zich
engageren in het ritme, niet om het uitvoeren van vaste figuren naar aanleiding
van een muziekschema. Dit is mogelijk een oorzaak van de baldadigheid die na
Rock around the clock naar buiten kwam. De jeugd heeft voor de rest te weinig
ontplooiingsmogelijkheden gekregen dat zo’n dingen hun dan aantrekken.’ Het
artikel werd besloten met een zware uithaal naar de maatschappij: ‘Rock and Roll
is geen probleem, het is een mogelijkheid tot bevrijding van de problemen
waarmee de jeugd door de maatschappij wordt opgezadeld.’61 Een jaar later pleitte
de redactie voor alternatieve vormen van dansen zonder de Rock and Roll af te
breken. Een journalist publiceerde een lang artikel waarin de Nederlandse
bewegingsclubs werden bejubeld. In dit soort verenigingen leerden volwassenen
jongeren op een correcte manier dansen: ‘Het welslagen van dit soort werk is
gebonden aan zeer competente leiding. Men mag dit niet verwarren met de
wansmaak van een deel van de jeugd die menen dat gestamp en gestoot van iedere
60 D. Slootweg, W. Van Beusekom en C. de Kloet, Ach ja…de jaren vijftig (Amsterdam 1974) 71.
61 J. Dijkhuis, ‘Rock ‘n’ Roll’, in: DUX, j. 32 (1958) nr. 25, 483-489.
36
commerciële amusementsband ook ritme is maar hierin de enige uitweg vinden uit
een over onservatieve wereld’.62
De katholieke Leuvense en liberale Gentse universitaire pers bleven
opvallend stil over de nieuwe dans. Toch deed de preses van de Leuvense
katholiek nationalistische studentenkring een opmerkelijke mededeling rond de
periode dat Rock around the clock draaide. In het begin van de jaren vijftig
reageerde het rectoraat immers tegen het stijgende aantal dansavonden, de
zogenaamde thé dansants. De universitaire leiding verbood ludieke
studentenfeestjes. In 1956 slaagden studenten erin de rector op andere gedachten
te brengen. Na enkele vergaderingen verdween het verbod. Een bericht van de
KVHV-preses verklaarde waarom een universitaire afvaardiging deze inspanning
leverde. Het rustige dansen moest opnieuw zijn intrede vinden: ‘Opnieuw mogen
er dus dansavonden ingericht worden maar het dansen moet gelimiteerd en
beperkt worden […] men mag niet te hevig dansen en het sluitingsuur is
middernacht […] de rector geeft nog de raad, en ik ben er mee akkoord, dat ook
de bals in eigen streek op zaterdagavond niet te laat en te hevig mogen beleefd
worden. Het is immers alles behalve stichtelijk de intellectuele elite zondags in de
vroegmis zien te slapen.’63
Ook vanuit socialistische hoek brak men een lans voor de kalme,
beschaafde dansen. Als reactie tegen het Rock and Roll ‘geweld’ besloot de
redactie van Vriendschap de kenmerken van de traditionele en de nieuwe dans
met elkaar te vergelijken. De Amerikaanse trend bleek de allerindividueelste
expressie van allerindividueelste gevoelens uit te drukken, terwijl de volksdans
respect verdiende: ‘Onze redactie schaamt zich omdat vele jonge mensen zo
individualistisch en egoïstisch zijn. Zij doen op die manier afbreuk aan het
socialisme. Dat wordt gekenmerkt door een gemeenschapsideaal Bij volksdans
moet de ene deelnemer zich afstemmen op de ander. De partner heeft net dezelfde
waarde te vervullen als hijzelf. Net zoals in het socialisme’.64 De collega’s van
62 W. Bijl, ’Zang muziek en beweging als scheppende activiteit’, in: DUX, j. 33 (1959) nr. 26, 352-
357. 63 J. Chabert, ‘Dansfeesten’, in: Ons Leven, j. 69 (1956) nr. 27, 9.
64 ‘Dansen maar hoe en welke’, in: Vriendschap, j. 6 (1958) nr. 2, 18.
37
ABC bleken eind jaren vijftig minder conservatief. Rock and Roll-dansen ontaarde
volgens hen niet altijd in een orgie van weerspannigheid. Het bewegen op zich
was niet slecht maar wel de filosofie erachter. Deze symboliseerde de onvrede
tegenover gevestigde waarden. Hiermee kon de redactie niet akkoord gaan want
regels en conventies waren nu eenmaal nodig om de maatschappij te laten
functioneren.65
Vanaf 1958 formuleerden de meeste jeugdbladen dus een duidelijke
mening over het Rock and Rollen. In het dansdiscours van de katholieke
jeugdbladen Lente, Trouw en De Bevrijding sprong de vrouwonvriendelijke
gender-benadering duidelijk in het oog.66 Vrouwen kregen van de katholieke
bladen specifieke regels opgelegd. Een meisje mocht niet naar een bal of dancing
gaan, zonder begeleiding van haar ouders. Als ze dan toch uitging, moest ze zeker
op tijd thuis zijn, want ’s morgens verwachtte men haar, fris voor haar taak in het
huishouden. Jongens kregen dit soort adviezen nooit. Volgens meisjesblad Lente
liep men bij het dansen met twee tevens het risico tegen katholieke regels te
zondigen. Vooral Rock and Roll bleek in deze context de grootste boosdoener.
Een vrouwelijke journaliste van Lente haalde zwaar uit: ‘Wat men daar “dansen”
noemt op het gejank van een “juke box”, dat is niets anders dan een wild gehots
en gebots, getrek en gesleur waarin geen greintje voornaamheid meer steekt. Laat
dat maar over aan de mensen, die, jammer genoeg, hun fijnheid en hun ziele-adel
in de vuilbak hebben gegooid.’67
Voornoemde kritieken moet men opnieuw plaatsen binnen de toenmalige,
maatschappelijke context. Niet alleen de meeste katholieke jeugdbladen maar ook
de politici reageerden negatief. Er was wel een groot verschil tussen beide
instanties. Terwijl de jeugdpers enkel kon adviseren, konden de katholieke
ministers ingrijpen. Zo gebeurde het ook, want midden 1958 werden door het
ministerie van justitie twee in het oog springende maatregelen tot uitvoering
gebracht. Het overdreven bioscoopbezoek en de ‘danswoede’ waren volgens het
65 ‘Rock and Roll…meer acrobatie dan dans’, in: ABC, j. 26 (1957) nr. 6, 7-9.
66 ‘Rock and Roll en Boedapest’, in: De Bevrijding, j. 11 (1956) nr. 159, 2 en ‘Niets voor mij! Wat
denk je nu wel!’, in: Trouw, j. 14 (1957) nr. 17, 21. 67 Lente, j. 8 (1956) nr. 42, 18-19.
38
ministerie de grote boosdoeners. De officiële staatscontrole voor films kreeg
hierdoor een nieuwe functie. De staat kon nu bepaalde prenten weigeren of
censureren. Adolescenten waren volgens de toenmalige justitie minister immers
heel beïnvloedbaar en het gevaar was niet denkbeeldig dat ze een filmsituatie op
hun eigen leven zouden projecteren. Een tweede maatregel wilde voornoemde
‘danswoede’ inperken. Jongeren beneden de achttien mochten niet langer
dansgelegenheden betreden zonder het gezelschap van een volwassene. Met die
volwassene werd in principe de vader of moeder bedoeld.68
Uiteraard konden de meeste redacties van jeugdtijdschriften zich achter
deze maatregelen scharen. Toch bleek het interessant om de reacties van enkele
lezers die minder enthousiast waren onder de loep te nemen. Hiervoor konden
enkel De Bevrijding, Lente en Trouw als bron gebruikt worden want zij hadden
een lezersforum. Meestal werden hierin brieven gepubliceerd die de filosofie van
het blad onderschreven. Naar aanleiding van de maatregelen van vice-premier
Albert Lilar doken in De Bevrijding lezersbrieven op die de slechte behandeling
van de muziek aanklaagden. Dit bleek een eerste duidelijke oppositie in het
vertoog van het KAJ-ledenblad. In de rubriek ‘Hier zeggen jonge mensen hun
gedacht’ verschenen in april 1958 twee opvallende reacties. Een KAJ-lid
beschreef zijn onvrede als volgt: ‘Al die mensen die commentaar geven vergeten
dat ze zelf ook eens jong waren. De ene verlangt nog naar leven, rumoer en ritme.
De andere is de man achter de kachel. Maar het op zijn gemak willen zijn is toch
nog geen reden om deze muziek naar de duivel te wensen […] Als ge dan toch de
algehele vijand van de Rock and Roll zijt probeer dan ook de smaak van het volk
op een hoger peil te krijgen. De critici luisteren op de radio naar slechte muziek in
het dialect, vrouwen die kwelen over Johny Jordaan en een presentator die zevert
over zijn stamcafé.’ Een andere lezer pleitte er in diezelfde rubriek voor om open
te staan en al het mooie in alle muziek genres te ontdekken.69 Een maand later
probeerde een KAJ-lied duidelijk te maken dat wandaden van nozems niets te
maken hadden met de Rock and Roll muziek maar met het stadsklimaat: ‘De stad
68 Eggers, 9o sex, no drugs, just rock and roll, 80-85 en L. Mutsaers, ‘Nederlandse popmuziek:
schatplichtig aan buitenland troef’, in: Spiegel Historial, 9 (2003 Amsterdam) 393. 69 ‘Hier zeggen jonge mensen hun gedacht’, in: De Bevrijding, j. 13 (1958) nr. 165, 2.
39
waar ze wonen is een broeinest waar de mensen dicht bij elkaar komen en dit is al
een oorzaak van vele invloeden en moeilijkheden.’70 Men kan de publicatie
verklaren als een middel van de redacties om de sympathie van vele jongeren te
behouden, zonder tegen de kar van de katholieke intelligentsia te stoten. De lezers
uitte immers hun commentaren, niet de journalisten zelf.
Het discours van ABC had geen lezersbrieven nodig om een
onrechtstreekse commentaar te leveren op de katholieke minister Lilar. Net omdat
het blad tot de linkse zuil behoorde durfde de redactie de minister openlijk
tegenspreken: ‘Met het stellen van de Rock and Roll als probleem komen we er
niet. Integendeel, als we steeds maar weer de Rock and Roll als probleem
noemen, dan gaat men het voelen als een probleem. En in wezen is het niet zo’n
probleem…er is immers maar een miniem klein percentage dat zich overgeeft aan
Rock and Roll en bijhorende dans. Daarbij zijn nog vele jongelui die het zien als
ontspanning en zeker niet van zins zijn voor hun ideaal zalen af te breken.’71
Aanpassing van het genre en kritische aanvaarding 1960 - 1962
De Rock and Roll-plaatjes en films die helemaal op het einde van de jaren vijftig
Vlaanderen bereikten waren anders dan hun voorgangers. De sound had duidelijk
zijn wilde haren verloren door het kapitalistische hedonisme minder sterk naar
voor te laten komen in teksten. Ook het muziektempo werd iets naar beneden
gehaald. Bepaalde muziekliefhebbers spraken zelfs niet meer van Rock and Roll
maar van een nieuw soort tienerpop. Deze wijziging had alles te maken met
ontwikkelingen in de Verenigde Staten. De echte Rock and Rollers hielden zich
rond 1959 op het achterplan. Elvis trok voor enkele jaren met het Amerikaanse
leger naar Duitsland en de ster Little Richard koos voor een carrière als dominee.
Tot overmaat van ramp voor de fans kwamen Jerry Lee Lewis en gitaarheld
Chuck Berry beiden in opspraak in zaken van seksuele delinquentie. De ene zou
zijn dertienjarig nichtje onteerd hebben, terwijl de andere een prostituee over de
70 ‘Hier zeggen jonge mensen hun gedacht: Nozems, bloussons noirs & Halbstarken’, in: De
Bevrijding, j. 13 (1958) nr. 165, 8. 71 ‘Rock and Roll…meer acrobatie dan dans’, in: ABC, j. 26 (1957) nr. 6, 7-9.
40
Amerikaanse grens smokkelde. Het werd helemaal droevig wanneer datzelfde jaar
nog The Big Bopper, Richy Vallens en Buddy Holly om het leven kwamen na een
vliegtuigcrash. Na 1959 zou de Rock and Roll populariteit in dalende lijn
evolueren. Conservatief Amerika zag zijn kans om in te grijpen. Onder impuls van
grote protestacties en het uitblijven van nieuwe Rock and Roll-helden kozen
platenmaatschappijen en liedjesmakers ervoor de Rock and Roll aan te passen aan
de wensen van de oudere generatie.
De muziekindustrie moest onder impuls van deze strekking andersoortige
platen uit brengen. Rockabilly72, de ruige gitaar van Chuck Berry en de rauwe
klanken van Elvis waren voortaan uit den boze. Tienersterren met een softe stem
als Pat Boone en Paul Anka kwamen ervoor in de plaats. De nieuwe Amerikaanse
songs bereikten begin jaren zestig Vlaanderen en gingen over mensen en situaties
die voor iedereen herkenbaar waren, zoals verdriet om de dood van een kind,
afscheid nemen en liefdesperikelen. Door deze evolutie verschenen in de
verzuilde jeugdbladen minder commentaren op de Rock and Roll. Toch bleven er
nog tamelijk wat negatieve geluiden opduiken. De jeugd luisterde immers nog
veel naar de plaatjes uit de glorieperiode en de sound bleef, hoe men het ook
draaide of keerde, nog steeds vrij wild klinken in de oren van vele ouderen.73
Niet alleen de hoeveelheid kritieken daalde eind jaren vijftig. Ook de
manier waarop men commentaar leverde wijzigde bij de meeste redacties. Zo
probeerden de journalisten van De Bevrijding om zich meer aan te passen aan de
moderne maatschappij, waarin Rock and Roll duidelijk zijn plaats had verworven.
Deze mentaliteitswijziging was eigenlijk al aan de gang sinds 1959 omdat
ontevreden leden toen voor het eerst een forum kregen. De reden hiervoor moest
men binnen de organisatie zelf gaan zoeken. De KAJ keerde zich meer en meer
naar de moderniteit in reactie op de neerwaartse trend in ledenaantallen die zich,
ondanks de katholieke actie, vanaf 1958 begon af te tekenen. De KAJ-leiding
besefte dat vele jongeren genoeg hadden van altijd constant hetzelfde te moeten
beluisteren. Daarnaast wisten de journalisten van De Bevrijding goed dat
72 Rockabillie is een verzamelterm voor een groep erg snelle en wilde Rock and Roll-nummers.
73 Mutsaers, ‘Nederlandse popmuziek: schatplichtig aan buitenland troef’, 390-395 en R. van
Yper, Rock it!!! Race met de duivel (Berchem 2002) 98-101.
41
adolescenten graag naar de cinema of de dansvloer trokken, net omdat zoiets het
dagelijkse waarden- en normenpatroon doorbrak. Commercieel vermaak was niet
langer taboe zolang men zich maar achter de idealen van de Kajotters-beweging
schaarde. Het hele discours wijzigde tot kritische aanvaarding van de moderniteit
met regelmatig nog een duidelijke vorm van afwijzing. Rock and Roll-films
bleken plots niet meer slecht en niet de jongeren die luisterden maar de
producenten die plaatjes maakten gingen in de fout.74
Het totaliserende antimodernisme van de Katholieke Actie temperde dus
grotendeels maar verdween niet. Zo moesten jongeren nog steeds goed beseffen
dat ze zelf verantwoordelijk waren voor hun daden en dat ze in alles wat ze deden
de katholieke idealen in het achterhoofd moesten houden. Ook werden zuilvrije
muziekbladen zoals Juke Box en Song Parade nog dikwijls aangevallen omdat ze
jongeren aanspoorden tot blindelings consumeren. Terwijl tenslotte de kritiek van
De Bevrijding op het gewijzigde waardepatroon van de jeugd slonk, dook wel
meer en meer protest op tegen de groeiende invloed van Engelstalige muziek in
dit blad.75
Het discours van Lente en Trouw temperde niet. Journalisten bleven op een
strenge manier steeds dezelfde zaken aanvallen. Zowel de muziek, de dans, de
rebelse levensfilosofie, de reclame als het toegenomen Amerikanisme, kregen op
regelmatige basis commentaar. Steeds werd erop gewezen dat dit soort zaken niet
te rijmen vielen met de katholieke waarden en normen. Zelfs begin jaren zestig
toen er algemeen een secularisering plaatsvond, bleven de redacties dit volhouden.
In plaats van een afname, verscherpten en vermeerderden de commentaren. De
journalisten probeerden naast commentaren wel steeds alternatieven aan te bieden.
Enkel de Katholieke tradities konden een antwoord bieden op allerlei nieuwe
Amerikaanse trends. Alles wat men deed moest immers geïnspireerd en bezield
74 ‘Ons oog op de schlagermarkt’, in: De Bevrijding, j. 16 (1961) nr. 214, 4 en 7; ‘Ons oog op de
schlagermarkt’, in: De Bevrijding, j. 17 (1962) nr. 221, 4; K. Timperman, Rock en de romantiek:
de begripshistorische evolutie van pop en rock en de perceptie van populaire muziek in
Vlaanderen tijdens de sixties (onuitg. lic.verh.) (Leuven 2003) 58 en R. Laermans, In de greep van
de moderne tijd: modernisering, verzuiling, individualisering en het naoorlogse publieke discours
van de ACW-vormingsorganisatie. Een proeve tot cultuursociologische duiding (Leuven 1992) 69. 75 R. Laermans, In de greep van de moderne tijd. 136-140 en De Bevrijding, j. 15 (1960) nr. 203,
9.
42
zijn. Als men hierbij het gender-discours bekijkt, valt te concluderen dat de
redacties van Lente en Trouw erg conservatief waren. Chiro Jeugd probeerde haar
leden leuke en afwisselende ontspanning aan te bieden maar deze moest altijd
ingebed liggen in traditionele waarden. Het grootste deel van de jeugd had echter
behoefte aan vernieuwing en het verdwijnen van dergelijke starre normen. Is dat
misschien de reden waarom het ledenaantal van Chiro Jeugd begin jaren zestig
sterk terugliep?
In Ons Leven was er hoe dan ook erg weinig aandacht voor Rock and Roll.
Vanaf 1959 tot het jaar 1962 werd er geen woord meer over de muziek met zijn
bijhorende aspecten gerept. Men kan hieruit twee dingen afleiden. Hoogst
waarschijnlijk merkte de redactie dat het genre over zijn hoogtepunt heen was.
Verdere kritieken om de jeugd te waarschuwen bleken dus niet langer nodig. Dit
argument is niet sluitend want andere jeugdbladen bleven de muziek wel
aanhalen. Een andere verklaring bleek meer waarschijnlijk. In het muziekdiscours
van Ons Leven werd steeds meer en meer aandacht gegeven aan het Vlaamse Lied
en de klassieke composities. Alle andere genres verdwenen uit de aandacht van de
journalisten. Vanuit dit oogpunt had het verdwijnen van de Rock and Roll-
commentaren dus niets te maken met het dalende succes van de muziek, maar
eerder met het uitdrukkelijker naar voor brengen van de KVHV-doelen, namelijk
het promoten van de hoogstaande Vlaamse cultuur.76
In DUX komt men duidelijk een evolutie op het spoor. Eind jaren vijftig
bleek de vrij progressieve redactie de heersende waarden en normen nog losser te
hanteren. Men pleitte ervoor om rekening te houden met alle aspecten van de
toenmalige adolescentiejaren. Ook gevoelens, driften en de behoefte om zich uit te
leven kregen de aandacht. Ontspanning moest niet altijd katholiek gebonden zijn
maar mocht gerust een Rock and Roll-dansje inhouden. Het Rock and Roll-genre
76 ‘Muziekrubriek’, in: Ons Leven, j. 70 (1957) nr. 70, 14 en H. Willaert, ‘Met lied, theater, ABN
en kleinkunst: het verbond als cultuurdrager’, in: L. Vos, B. de Wever en H. Willaert, Vlaamse
vaandels, rode petten. Honderd jaar katholiek Vlaams hoogstudentenverbond (Kapellen 2002) 63.
43
werd immers begin jaren zestig zelfs beschouwd als ‘aanvaardbaar’ en
‘ongevaarlijk’.77
Binnen het socialistische ABC valt ook een duidelijke
mentaliteitswijziging op, die gepaard gaat met een oppositie. De reden hiervoor
had alles te maken met de dalende verkoop. Journalisten probeerden zich hierdoor
ook meer en meer naar de moderniteit te keren. Men zette bijvoorbeeld steeds
meer tieneridolen in de spotlights. Daarnaast probeerde de redactie op de boksen
tegen de zware TV-concurrentie door vanaf 1960 de volledige televisie
programmatie af te drukken. Deze kwam in de plaats van de rubriekjes over
natuur en etnografie. Door deze wijzigingen kwam een duidelijke paradox naar
boven. De redactie wou immers graag de moderniteit volgen maar niet vervallen
in een commercieel blad zonder meer. Zoals de doelstellingen het aangaven
moesten journalisten immers oog hebben voor een degelijk cultureel Vlaanderen.
Om deze afspraak na te leven plaatste men plots tegenover het grote aandeel
populaire artikels een kleine groep duidelijke kritieken. Voor het eerst
veroordeelde de redactie nu maatschappelijke fenomenen die botsten met een
traditioneel, socialistisch waardepatroon. Zo kwamen commentaren op
jeugdcriminaliteit en het overdreven Amerikanisme in Vlaanderen naar boven.78
Anderzijds bleef de kritiek op de Rock and Roll, een zuiver
Amerikaanse product, ook na 1959 volledig achterwege. Meer zelfs, men
probeerde jongeren aan te spreken door regelmatig een verslag te geven over Elvis
Presley’s belevenissen in het Duitse leger. Deze beschrijving bleek veel positiever
dan die van de ‘boeman’-artikels die tot en met 1958 opdoken.79 Een ander
voorbeeld is het artikel over de eerste vrouwelijke Rock and Roll-ster, Brenda
Lee. Een journalist benadrukte dat het meisje een hemelse stem had, terwijl ze
toch de hedonistische Rock and Roll-liederen bracht. Ook haar houding tegenover
opdringerige jongens werd bewonderd. Ze kon immers neen zeggen tegen al hun
77 J. Roes, ‘Dux, 1925-1970’, 498-513 en J. Dijkhuis, ‘Rock ‘n’ Roll’, in: DUX, j. 32 (1958) nr.
25, 483-489. 78 ‘ABC…XYZ. Van begin tot einde’, in: ABC, j. 41 (1973) nr. 33, 13-15 en ‘Dam tegen
jeugdcriminaliteit’, in: ABC, j. 29 (1960) nr. 22, 6-7. 79 ‘Elvis Presley heeft een sterretje opgedaan’, in: ABC, j. 28 (1959) nr. 5, 20-21.
44
pogingen om haar met geld te versieren. Op die manier gebruikte de journalist dus
zelfs de handelswijze van een Rock and Roll-ster om maatschappij kritische
idealen te proclameren.80
De collega’s van Vriendschap gaven begin jaren zestig voor een tweede
maal een duidelijke mening over Rock and Roll, althans over één aspect ervan. De
dans werd afgekeurd omdat hij op geen enkele manier in overeenstemming was
met het gemeenschapsideaal. Men discours evolueerde dus niet echt. Men
besteedde niet veel aandacht aan de muziek maar de weinige woorden die men
erover publiceerde wezen op een afwijzing. Toch dient opgemerkt dat film
Blackboard Jungle dan weer aanvaardbaar bleek. De stelling dat de vele kritieken
op het geboorteland van de sound als onrechtstreekse commentaar kunnen
beschouwd worden, kan nu worden bijgeschaafd. Men wees alle aspecten van de
Rock and Roll af die samenhorigheid in de weg stonden. De intenties van
industriëlen en platenbazen ter creatie van een hedonistische cultuur werden dus
als slecht geëvalueerd. De bedoeling van Rock and Roll-filmregisseurs om een
diepere boodschap te brengen waren daarentegen ‘goed’.81
Vanaf 1963 verdwenen overal de commentaren op de Rock and Roll. Het
genre moest definitief de baan ruimen voor andere sounds die een nieuwe
generatie jongeren zou aanspreken. Groepen als The Rolling Stones en The
Beatles scoorden in 1963 hun eerste hits en vonden heel wat inspiratie in de Rock
and Roll. Hun composities waren meestal wel gecompliceerder en de teksten
kregen iets meer diepgang. Ook het ritme en de bijhorende dans waren niet meer
te vergelijken met wat men jaren ervoor van Rock mocht verwachten. Daarnaast
raakten de eerste singer-songwriters zoals Bob Dylan en Leonard Cohen bekend.
Hun muziek was sober en droeg heel wat Folk invloeden. De teksten waren
gebaseerd op poëtische gedichten.82
80 ‘Brenda Lee’, in: ABC, j. 29 (1960) nr. 18, 16-17.
81 ‘Dansen maar hoe en welke’, in: Vriendschap, j. 6 (1958) nr. 2, 18 en ‘Onze jeugd en film’,
Vriendschap, j. 4 (1957) nr. 1, 6. 82 G. Keunen e.a., Pop! Een halve eeuw beweging (Tilburg 2002) 59 en Timperman, Rock en de
romantiek, 66-67.
45
Bij een beschouwing van de hele besproken periode blijkt duidelijk dat,
hoewel Rock and Roll onmiskenbaar in Vlaanderen aanwezig was, die
aanwezigheid moet gerelativeerd worden. Zo bleef de muziek op commercieel en
cultureel gebied steeds op de tweede of derde rij staan. Dit is echter slechts wat
men aan de oppervlakte kan constateren. De echte impact van Rock and Roll valt
nu eenmaal vrij moeilijk af te lezen uit verkoopscijfers en artikels in tijdschriften.
Daarom is het nuttig om dieper in te gaan op de precieze invloed van de muziek
op de Vlaamse zanger(es), de industrie, de jeugd en de katholieke maatschappij.
46
Hoofdstuk 2
Toe-eigening en weerstand. Muziek, performance en
cultuurpessimisme in de Vlaamse Rock and Roll-receptie
‘Onze eigen platen lijken minder gegeerd, de nieuwe melodieën komen uit andere
werelden.’ De Bevrijding83
De Vlaamse Rocker en de invloed uit ‘Amerika’
Vorige paragrafen maakten al duidelijk dat vooral de jonge generatie zich kon
vinden in de Rock and Roll-sound. Om het actieve gebruik van de muziek bij de
jeugd te definiëren werd de term toe-eigening gebruikt, terwijl receptie synoniem
stond voor de ontvangst en appreciatie ervan. Het is zinvol om beide termen
duidelijk te verklaren. De Nederlandse historicus Willem Frijhoff deed een goede
poging. Hij besprak de seksuele moraal zoals die door de kerkelijke autoriteiten in
West Europa werd geproclameerd. Deze moraal was het object van receptie maar
niet van toe-eigening onder gezagsgetrouwe katholieke leden van het verzuilde
Vlaanderen. Mensen conformeerden zich misschien uitwendig maar er was een
grote groep die de moraal niet overnam als zinvol belevingskader. Ze bleef voor
de meeste mensen immers een extern handelingsmodel, dat kon worden
weggeworpen zodra nieuwe modellen zich aandienden. Velen eigenden zich
tijdens de jaren vijftig bijvoorbeeld ‘de moraal van de eerste indruk’ toe die verder
in deze thesis de aandacht krijgt.84
Het verschil tussen receptie en toe-eigening zit hem dus in de mentale
betekenisgeving. Terwijl recipiëren eerder overeenkomt met simpelweg
ontvangen, vindt toe-eigening volgens de visie van Frijhoff steeds plaats door
betekenisgeving in een specifieke context: na een ervaring, vervreemding of
ontvreemding, binnen een machtsrelatie of als antwoord op een gevoel van
83 De Bevrijding, j. 15 (1960) nr. 203, 9.
84 W. Frijhoff, ‘Toe-eigening: van bezitsdrang naar betekenisgeving’, in: Trajecta-Tijdschrift voor
de geschiedenis van het Katholieke leven in de 9ederlanden, 6 (Amsterdam 1997) 104-109.
47
dreiging. Met andere woorden: toe-eigening is de productie van de eigen
zingeving door de ontvanger. Het gaat om het functioneel of betekenisvol maken
van bepaalde zaken binnen de eigen leefwereld, door ze uit een vreemde context
te halen en binnen een nieuwe context betekenis te geven. Deze verklaring moet
goed begrepen worden wanneer men op zoek gaat naar de actoren die de toe-
eigening van de Rock and Roll in de hand werkten. Dit soort onderzoek vereist
een gedetailleerde bespreking van de Vlaamse muzikantenwereld, de openbare
omroep en de ontspanningsindustrie. Het is in de eerste plaats noodzakelijk vast te
stellen in welke mate deze actoren zichzelf de muziek toe-eigenden alvorens
conclusies over hun invloed te trekken. Daarom start het eerste deel van de
zoektocht met de volgende vraag: hoe zorgde Rock and Roll binnen het
Vlaanderen van de jaren vijftig voor een specifieke betekenis of manier van
handelen bij de professionele muzikant.85
Niet alleen het publiek maar ook de Belgische muzikanten werden tijdens de jaren
vijftig overdonderd door hits van over de Atlantische Oceaan. Om te beseffen in
welke mate Amerikaanse Rock and Roll-artiesten de Vlaamse zangers
beïnvloedden (of hoe de muziek voor toe-eigening zorgde) dient men het
toenmalige repertoire onder de loep te nemen. Nuttige gegevens over dit
repertoire staan opgetekend in de twee grootste, niet verzuilde, commerciële
jeugdtijdschriften Juke Box en Song Parade. Dankzij enkele hitlijsten of
noteringen van de best verkochte plaatjes, kan men in deze bladen opzoeken of
een succesnummer al dan niet gebaseerd was op een cover. De lijstjes gaven
immers altijd de oorspronkelijke componisten van de hits weer.86 Dankzij de
opgetekende titels krijgt een onderzoeker daarnaast de kans om een aantal
toenmalige hits te beluisteren en zo zelf te ontdekken of de sound sterk gelijkt op
85 W. Frijhoff, ‘Toe-eigening: van bezitsdrang naar betekenisgeving’, in: Trajecta-Tijdschrift voor
de geschiedenis van het Katholieke leven in de 9ederlanden, 6 (Amsterdam 1997) 104-109. 86 Voor het onderzoek werden de namen uit de tijdschriften vergeleken met de namen van
Amerikaanse componisten.
D. Rees ed., Rock stars encyclopedia (Londen 1996) 19, 54, 78, 98; D. Jasen, Tin Pan Alley, 2004
(http://www.angelfire.com/stars3/halarnold/whatstinpanalley.htm) en R. Rublin en R. Maine, The
composers of Tin Pan Alley, 2005 (http://parlorsongs.com/bios/composersbios.asp).
48
die van de Rock and Roll. Om dit soort onderzoek genuanceerd te laten verlopen
werd gebruik gemaakt van vijfentachtig lijsten (periode 1956-1960). Daarnaast
werd een onderscheid gemaakt tussen Nederlandstalige en Engelstalige zangers,
afkomstig uit Vlaanderen.87
Het viel meteen op dat Nederlandstalige hitlijsten bolstonden van
muzikanten die hun mosterd haalden uit the States. Ongeveer vijfenveertig
procent van composities bleken covers van een Amerikaanse vedette. De meest
geïmiteerde artiesten waren Franky Avalon, Lloyd Price, Conny Francis, Anita
Brand en Sam Cooke. Allen behoorden ze tot het Tin Pan Alley-clubje. Deze
muziek werd al vanaf het begin van de twintigste eeuw gecomponeerd door New
Yorkse muziekschrijvers. Als zij in de zomer hun ruiten openzetten en hun
gevoelige genre uitprobeerden, zouden zij net zoveel lawaai gemaakt hebben als
kletterende tinnen pannen, vandaar de benaming Tin Pan Alley. De rustige songs
handelden over een onwerkelijke, seksloze wereld van rozengeur en maneschijn,
waarin geen plaats was voor de emotionele en fysieke realiteit van een
liefdesrelatie.88
Zelden dook er in Vlaanderen een Rock and Roll-cover op, hoewel de
muziek in dit gedeelte van België behoorlijk populair was. Daarom kan men zich
afvragen of de Rock and Roll misschien op een andere manier het
Nederlandstalige repertoire beïnvloedde, bijvoorbeeld op het tekstuele niveau.
Deze gissing kan echter onmiddellijk worden ontkracht. Terwijl Peter Koelewijn
zich met ‘Kom van dat dak af’ in Nederland naar de top schreeuwde, kende
Vlaanderen geen bekende artiest die in zijn moedertaal Rock and Rolde. Vlaamse
lieddichters legden hun oor wel te luisteren bij buitenlandse voorbeelden, maar de
hedonistische en rebelse touch van de Amerikaanse Rockschrijvers kon nooit
evenveel invloed uitoefenen als bijvoorbeeld het realisme van de Franse
87 M. Dickmans, Vlaamse hitfeiten! Van 1956 tot en met 1995 (Tienen 1995) 3-46; G. de Meyer
en K. Ameryckx, De geschiedenis van de Belgische muziekindustrie (Leuven 1999) 13-15; W.
Vandersypen, Rock and roll in België. Verleden, heden en toekomst (onuitg. lic.verh.) (Leuven
1981) 3-4 en Song parade-Antwerpen-stadsbibliotheek.; Juke Box-Antwerpen-stadsbibliotheek. 88 M. Bane, White boy singin’ the blues (New York 1982) 172-174 en J. Curtis, Rock eras:
interpretations of music and society, 1954-1984 (Ohio 1987) 25-26.
49
lieddichters of het sentimentele karakter van de Tin Pan Alley-producten.
Wanneer men naar de precieze inhoud van de Vlaamse hits speurt, zegt de titel
vaak al genoeg. Enkele gewezen nummer één covers zoals ‘Santé, santé’
(Romain Deconinck), ‘Doe ze nog e ki vul’ (Willy Lustenhouer), ‘Jef en Roza’
(Bobbejaan Schoepen.), ‘Kom binnen duivinne’ (Schoepen), beschreven het
typisch Vlaamse gemeenschapsleven. Uiteraard zijn dit soort nummers niet onder
dezelfde noemer te plaatsen als de Franse poëtische liederen maar beide liedtypes
beschrijven wel de dagelijkse realiteit in plaats van stiekeme verlangens. Ook de
‘brave liefde’ kwam aan bod, net zoals in de Tin Pan Alley-platen.89
Eind jaren vijftig wijzigde dit patroon. Nog steeds bleef vooral het Tin Pan
Alley-genre Vlaamse artiesten muzikaal beïnvloeden. Er deed echter een nieuwe
teksttraditie zijn intrede Vanaf 1959 doken er coverhits op die verwezen naar
situaties of gelukmomenten buiten de Vlaamse grenzen. Nummers zoals
‘Karnaval in Rio’ (Yvonne Henneco.), ‘Ciao Ciao Bambino’ (The Strangers), ‘In
de baai van Las Palmas’ (Bob Benny) en ‘Barcelona’ (Franky Bodet) prijkten
bovenaan de lijsten.90 De inspiratie voor deze songs lag ingebed in het steeds
groeiende kapitalistische hedonisme. Dit cultuurhistorisch concept verwijst naar
genot als motief van de mens zijn handelen. Religie, liefde of vriendschap
bevredigden niet langer de belangrijkste behoeften. Vele mensen wilden bovenop
voornoemde verlangens allerhande materiële nieuwigheden bezitten, voornamelijk
onder de invloed van het toenmalige sociaal-economische klimaat. Om de
inspiratie van de schrijvers en het kapitalistische hedonisme beter te begrijpen is
het zinvol om dieper in te gaan op dit klimaat.
In de jaren vijftig nam de Belgische economie een hoge vlucht en de
producenten ontwikkelden allerlei nieuwe ontspanningsvormen. Reisbureaus
maakten trips naar het buitenland mogelijk en op radio, televisie en in geschreven
bladen werd reclame gemaakt voor allerhande buitenlandse bestemmingen. Vele
Vlamingen werden overdonderd met foto’s en prenten van zonnige locaties. In de
89 T. Nagels, Coverversies in het licht van muzikale globalisering en muzikale lokale identiteit. Een
onderzoek van Vlaamse hitparades (onuitg. lic.verh.) (Leuven 2000) 93 en Dickmans, Vlaamse
hitfeiten! 9-46 en de Meyer, De geschiedenis van de Belgische muziekindustrie, 21. 90 Dickmans, Vlaamse hitfeiten! 9-46.
50
lijn van deze nieuwe trend belsloten marketing specialisten de bevolking te
bekoren met beschrijvingen van vakantietaferelen. Deze specialisten vonden hun
inspiratie bij Amerikaanse collega’s. Het bijzondere was dat dit soort
commerciële Amerikaanse initiatieven de Nederlandstalige zanger(es) sterk
beïnvloedde, terwijl Rock and Roll, soms wel eens de soundtrack van het
commerciële kapitalisme genoemd, niet leek geadapteerd te worden.91
Net zoals de Nederlandstalige scène kreeg het anderstalige repertoire heel
wat aandacht in voornoemde muziektijdschriften Juke Box en Song Parade.
Engels-, Duits- en Franstalige songs werden ondergebracht in een afzonderlijke
hitparade. Wanneer men een onderzoek doet naar het aandeel van Vlaamse
groepen of artiesten in deze lijsten, komt men tot een duidelijke vaststelling.92
Deze werd door de eerste grote Nederlandstalige popencyclopedie als volgt
beschreven: ‘Het Verdriet van België, de succesroman van Hugo Claus, gaat niet
over de Belgische, Engelstalige popmuziek, maar niemand zou bij het tegendeel
verwonderd zijn’.93 Andere bronnen spreken van ‘Elvis in Bobbejaanland’ of
‘Belgenbiet’. Deze grappige citaten dekken nochtans voor een groot deel de
lading. De Vlaamse Engelstalige popscène tijdens de fifties, vertaald in termen
van muziek die de jonge generatie aansprak en populair genoeg was om op de
markt te komen, was niet indrukwekkend. Als een Vlaamse zanger(es) een
Engelstalig hitje scoorde, bleek deze song trouwens weinig invloed te
ondervinden van de Rock and Roll-mania die aan de gang was in de Verenigde
Staten. Als er daarnaast een Belgische Rock and Roll-(cover)artiest opdook
slaagde deze er amper in de hitparade te bereiken. Het wisselvallige succes van de
Vlaamse Rock-artiesten Dan Ellery en Burt Blanca is hiervan het perfecte
91 de Meyer, De geschiedenis van de Belgische muziekindustrie, 13-15; Vandersypen, Rock and
roll in België , 3-4 en Dickmans, Vlaamse hitfeiten! 3-46. 92 Song parade- Antwerpen- Openbare stadsbibliotheek en Juke Box- Antwerpen- Openbare
stadsbibliotheek. 93 F. Steensma ed., Oor’s eerste 9ederlands popencyclopedie (Amsterdam 1985) 29.
51
voorbeeld. Populaire Rock and Roll van Vlaamse makelij vond al helemaal geen
ingang.94
Opnieuw valt dus te concluderen dat de Vlaamse populaire muzikant de
Rock and Roll niet rechtstreeks als voorbeeld gebruikte. Toch beïnvloedde de
nieuwe sound onrechtstreeks de Vlaamse muziekwereld. Niet de zanger maar wel
de producer ontdekte het nut van de opzwepende muziek. Het besef dat de
populaire maar vooral eenvoudige klank, zoals die van de Rock and Roll, een
gegeven was dat niet mocht genegeerd worden, zorgde ervoor dat
platenmaatschappijen steeds meer kansen gaven aan lokaal talent. De
opwaardering van de lichte muziek zorgde er onder andere voor dat Will Tura de
kans kreeg om het eerste Vlaamse tieneridool te worden. Mensen zoals Tura
plukte men niet meer uit muziekacademies of conservatoria, want om populaire
muziek te maken hoefde je niet langer muzikaal geniaal te zijn. Rock and Roll
zorgde dus voor een grondige mentaliteitswijziging binnen het
muziekmanagement.95
Stilaan werd, dankzij het nieuwe beleid van de producers, de deur naar het
internationale succes op een kier gezet. Begin de jaren zestig braken immers de
eerste Vlaamse muzikanten, met een licht en populair muziekrepertoire,
internationaal door. The Cousins en The Jokers slaagden erin om groot te worden
dankzij eigen Engelstalige nummers. Binnen deze paragraaf vallen dit soort
groepen onder te brengen in een derde categorie. Naast de Nederlandstalige en
anderstalige coverartiesten was er voor het eerst sprake van (populaire)
Engelstalige, Vlaamse artiesten met een volledig eigen repertoire. Bepaalde
historici beweerden dat dit soort bands volledig beïnvloed werd door Amerikaanse
Rock and Roll en Tin Pan Alley. Hoewel ze eigen tekst en muziek schreven,
94 G. Keunen e.a., Pop! Een halve eeuw beweging (Tilburg 2002) 54; P. W. Rutten, Hitmuziek in
9ederland. 1960 - 1985 (Amsterdam 1992) 4 en G. de Coster, G. de Bruycker en K. Dierckx, Wit-
lof from Belgium. Veertig jaar popgeschiedenis in België (Brussel 1990) 19-20. 95 W. van den Eynde, ‘De desintegratie van de muziekcultuur’, in: R. Gobyn en H. Gaus, De fifties
in België (Brussel 1988) 164-166 en H. van den Bulck, De rol van de publieke omroep in het
project van de moderniteit: een analyse van de bijdrage van de Vlaamse publieke televisie tot de
creatie van een nationale cultuur en nationaliteit (1953-1973) (onuitg. lic.verh.) (Leuven 2000)
98.
52
namen de artiesten de volledige performance over van hun Amerikaanse
collega’s. Historicus Keith Negus introduceerde in dit verband de these van het
Rock and Roll-imperialisme. Hiermee beschreef hij niet enkel de invloed op
België maar op heel West-Europa. In relatie met Rock and Roll en Tin Pan Alley
had de Amerikaanse overheersing volgens deze historicus zowel een economische
als een culturele dimensie, die met elkaar samenhingen. De Verenigde Staten
bekleedden immers een prominente positie als globale, culturele trendsetter. Het
land werd beschouwd als een jong, modern, vrij en geïndustrialiseerd gebied. Ook
het cultuuraanbod leek aantrekkelijk voor Europa.96
Deze these kreeg veel kritiek. Andere historici bewezen dat dit soort
succesvolle groepen juist wel een eigen identiteit ontwikkelde. Bij de productie
van een nummer liet de muzikant zich niet alleen inspireren door entertainers
zoals Presley en Jerry Lee Lewis. Ook zijn eigen lokale ervaringen en
verwachtingspatroon speelden een rol. Aanhangers van deze mening daagden
Negus uit om een cover op twee manieren te bekijken. Wanneer een
oorspronkelijk Amerikaans nummer werd nagespeeld kon men inderdaad spreken
van een doorgedreven dominantie. Anderzijds gingen lokale muzikanten in
dialoog met een populair genre uit de Angelsaksische traditie. In elke cover zaten
immers elementen die verschilden van het originele nummer. De artiest stak er
steeds iets van zijn eigen, lokale identiteit en liedtraditie in.97 Dit viel bijvoorbeeld
op bij de bekende Vlaamse coverartiest Burt Blanca. Muziekspecialist Milo
Boelen gebruikte hem als voorbeeld om het grote verschil tussen de originele en
gecoverde hits weer te geven: ‘Technisch stond Burt op een zeer hoog peil maar
de feeling was niet puur. Dat kwam omdat de Amerikanen de zwarte muziek en
Country and Western hadden om zich aan op te trekken. Ze werden van jongs af
constant geconfronteerd met deze muziek’.98 Feeling is natuurlijk een erg vage
96 Van den Eynde, ‘De desintegratie van de muziekcultuur’, 143-146 en K. Negus, Popular music
in theory. An introduction (Cambridge 1996) 170-182. 97 K. Negus, Popular music in theory. An introduction (Cambridge 1996) 170-182; T. Mitchell,
Popular music and local identity (Leicester 1996) 26-30 en S. Frith, The sociology of Rock
(Londen 1978) 48. 98 P. W. Rutten, Hitmuziek in 9ederland. 1960 - 1985 (Amsterdam 1992) 295.
53
term, om nog maar te zwijgen van puurheid. Boelen bedoelde waarschijnlijk dat
de artiest de Amerikaanse muziek niet helemaal op dezelfde manier zong als de
originele zangers. Blanca was van opleiding immers accordeonist en verdiende de
jaren voor zijn zangcarrière geld door Vlaamse liedjes te spelen in cafés. Het was
dus niet te verwonderen dat Blanca met zijn Vlaamse roots het Engelse accent en
de rauwe klanken niet identiek overnam.
Dan Ellery was een ander Belgisch Rockidool dat via verschillende
talentenjachten bekend raakte. Zijn succes had veel meer te maken met zijn
uiterlijk dan met zijn muziek. Hij had een jongensachtige look en een exotische
Zuid-Amerikaanse tint. Toch bleek zijn performance typisch Vlaamse elementen
te bezitten. Als Ellery ergens optrad ging hij zonder groepje. Hij stelde samen met
een vriend gitarist een gelegenheidsband samen bestaande uit leden van de
plaatselijke fanfare. We mogen aannemen dat hij enkele dagen voor het optreden
samen met de lokale muzikanten repeteerde om dan in het weekend een
afgewerkte show te brengen.99
Ook de voornoemde bands met een eigen repertoire en een internationaal
succes hadden hun lokale identiteit. The Cousins mengden Vlaamse folklore met
internationale trends. Hun monsterhit ‘Kili-watch’ uit 1962 was hiervan een mooi
voorbeeld. Terwijl de muziek aanleunde bij de sound van de Britse Shadows, leek
de tekst een versneld Nederlands kinderrijmpje. De woorden ‘Kili kili watch, kéi
m ken ké ala, ali a tsalma, a tsalma poli watch’ konden immers niet vertaald
worden. De Jokers vonden hun inspiratie bij de Amerikaan Little Richard die met
‘Awop-Bop-a-Loo-Mop-Alop-Bam-Boomi’ een monsterhit scoorde. Het typische
Vlaamse element van het nummer Kili-watch zat hem in de tekstbron. De
woorden bleken afkomstig uit een Vlaams kinderboekje waarin men regelmatig
een indiaan aan het woord liet. The Jokers integreerden nog meer Vlaamse
kenmerken in hun muziek. Dit kwam dan weer naar buiten via hun grootste succes
‘Cecilia Rock’. Deze song werd geschreven door bandlid André Van Den Broeck.
Hij was op dat moment een veertiger en baseerde ‘Cecilia Rock’ op een in
99 Vandersypen, Rock and roll in België, 3-4.
54
Vlaanderen bekend cantuslied ‘Ik zag Cecilia komen’100 dat hij dikwijls zong
tijdens zijn studie burgerlijk ingenieur. De tekst die handelde over een
liefdestafereel dat zich ergens in de Kempen afspeelde, paste hij een klein beetje
aan. Daarnaast wijzigde hij het traditionele ritme tot een stevige swing.101
Niet alleen op basis van de muziek maar ook op basis van platenhoezen
kan men Amerikaanse en lokale invloeden afleiden. Daarom werden de bekendste
covers (platenhoezen) van de aangehaalde Vlaamse artiesten vergeleken met deze
van Amerikaanse Rock and Roll-hits (zie pagina’s 50 en 51). Het viel op dat
hoezen van Burt Blanca (A1 en B1) sterk leken op deze van Elvis Presley (A2 en
B2). Zowel de lettertypes op het karton als de poses van de zanger werden
overgenomen van Amerikaanse voorbeelden. Ook de look van Blanca op hoes B1
bleek ontleend aan die van Elvis Presely op B2. Dan Ellery’s hoezen kwamen op
het eerste zicht origineler over omdat hij zichzelf liet afbeelden als een ware
superster, omgeven door brieven van fans. Toch zijn er op de afbeelding C1 heel
wat Amerikaanse invloeden aan te duiden. De look van de zanger was net zoals bij
Blanca ontleend aan die van hoes B2. In de achtergrond merkt men een
Amerikaanse Fender-gitaar en een foto van Elvis Presley op. Het strakke pak zou
men dan weer kunnen zien als een niet-Amerikaans element aangezien Elvis en
bijvoorbeeld ook Jerry Lee Lewis (C2) de omsloten kledij niet wensten. Dit bleek
echter geen sluitend argument want andere Rockers zoals Buddy Holy of Bill
Haley droegen wel een maatpak.102
The Jokers en The Cousins stopten de lokale elementen niet enkel in hun
muziek. Ook op hun covers verschenen Vlaamse kenmerken. Terwijl de ene band
poseerde rond het beeld van Manneke Pis (D1), verscheen de andere naast een
Vlaamse burgervrouw die een eigenaardige versie van de sousafoon bespeelde
(E1), een typisch Vlaams instrument dat in zowat elke fanfare opdook. De cover
100 Het nummer is echter niet typisch Vlaamse want ook de Tsjechische componist Smetana
gebruikte het in zijn compositie de Moldau. 101 de Coster, Wit-lof from Belgium, 21- 23; Delvaux, Big in Belgium, 31en L. Roffesart, Belgium
Rock and Roll 1954-1965, 2005 (http://home.scarlet.be/~pin17653). 102 M. Gabrel, Rock around the clock, speelfilm, 1956; M. Ochs ed., Classic rock covers
(Dusseldorf 2002) en L. Roffesart, Belgium Rock and Roll 1954-1965, 2005
(http://home.scarlet.be/~pin17653).
55
van de plaat waarop ‘Kili Watch’ stond (F1), toonde dan weer een Vlaams
weiland, met op de achtergrond een klein kapelletje. Al deze elementen springen
duidelijk in het oog wanneer men de covers vergelijkt met die van gelijkaardige
groepen uit het buitenland (D2, E3 en F2). De Amerikaanse cover F2 geeft
bijvoorbeeld enkele typische Amerikaanse elementen weer. Ondanks de
verschillen is er één belangrijke gelijkenis tussen de platenhoezen van The
Shadows en de twee Vlaamse bands. Alle muzikanten hebben ongeveer dezelfde
houding. Ze lijken overdreven te poseren terwijl ze hun instrument met veel
overacting bespelen. Op een andere hoes lieten ze de instrumenten aan de kant en
probeerden ze op een andere manier een situatie uit te vergroten (E1). Dit ene
element neemt natuurlijk niet weg dat de hoezen wel degelijk verschillen van de
Angelsaksische producten. Algemeen mag men hieruit afleiden dat zowel
Vlaamse als Amerikaanse elementen opdoken in het Vlaamse muzieklandschap.
Waarschijnlijk gaf de verzuilde jeugdpers nooit commentaar op de besproken
Belgische artiesten omdat er nog zo veel typisch Vlaamse elementen opdoken. De
twee heren waarop men het meeste kritiek kon verwachten, Blanca en Ellery,
kwamen niet aan bod omdat ze niet bekend genoeg waren en dus te weinig
invloed uitoefenden op de jeugd.103
Deze paragraaf kan afgesloten worden met één duidelijke conclusie. Rock and
Roll oefende weinig rechtstreekse invloed uit op de Vlaamse muzikantenwereld.
Ten gevolge hiervan gingen de fans op zoek naar succesnummers van
buitenlandse artiesten. Dit geeft meteen aan dat het zinloos is op zoek te gaan naar
de manier waarop de Vlaamse muzikant zorgde voor de toe-eigening van de Rock
and Roll bij de jeugd. Andere actoren zullen dus een antwoord moeten bieden op
de vragen omtrent toe-eigening door het publiek. Naast de muzikanten en hun
managers dienden de amusementsindustrie en de openbare omroep zich aan als
kandidaten ter verspreiding van de Rock and Roll-producten (films, muziek,
kledij,…). Vooraleer de industrie te bespreken is het interessant stil te blijven
staan bij het aandeel van de Rock and Roll op de Belgische staatsradio en -
103 M. Ochs ed., Classic rock covers (Dusseldorf 2002) 7,48,53,61 en L. Roffesart, Belgium Rock
and Roll 1954-1965, 2005 (http://home.scarlet.be/~pin17653).
56
televisie. Dit biedt meteen ook de mogelijkheid om een vergelijking te maken
tussen de reactie op de Rock and Roll van muziekmanagers enerzijds en de
directie van de openbare omroep anderzijds.
57
A1. Eerste plaatje van Burt Blanca dat in 1959 de Belgische
hitparades bereikte.
B1. ‘Faraway places’, de tweede cover waarmee
Blanca in 1962 de hitparade bereikte.
C1. Dan Ellery slaagde er negen keer in de hitparades te
bereiken. Op één van zijn hitsingels verscheen deze foto.
D1. ‘Manneke Twist’, één van de bekendste
hitsingels van de Jokers uit 1961.
E1. Het tweede album van The Cousins uit 1962.
F1.Plaatje van The Cousins uit 1962 waarop onder
andere ‘Kili Watch’ staat.
58
A2. Plaatje met onder andere ‘Hound Dog’ uit 1956. B2. Hitsingel van Elvis Presley uit 1956.
C2. De hoes van Jerry Lee Lewis’ singel Great Balls of fire
uit 1954.
D2. Eerste langspeelplaat van Britse The Shadows
uit 1959.
E2. Tweede langspeelplaat van The Shadows uit 1962.
F2.Plaatje van The Hurricanes. Amerikanen die qua
muziek voor inspiratie zorgde bij The Shadows, The
Jokers en The Cousins.
59
De ‘culturele educatie’ op de openbare omroep
Op de Belgische openbare omroep kregen amusementsprogramma’s van in het
begin hun plaats. Toch moesten ze het op gebied van zendtijd steeds afleggen
tegen politieke of hoogstaande culturele formats. Het was dus maar de vraag of de
directie in het al zo beperkte amusementsblok de Rock and Roll een forum gaf.
Men kon in elk geval moeilijk naast de nieuwe trend kijken want vanaf midden
jaren vijftig begon het aantal populaire Rock and Roll-songs op te lopen. Vooral
de jeugd, een belangrijke groep potentiële luisteraars of kijkers, voelde zich
aangetrokken door deze muziek.
In het culturele beleidsplan dat door de directie van het Nationaal Instituut
voor Radio-Omroep of Institut National de Radiodiffusion (de NIR-
INR,voorloper van de huidige RTBF en VRT) in 1930 werd opgesteld, deed men
in eerste instantie geen poging om de jeugd met lichte programma’s te plezieren.
Volgens journalist Jef Anthierens wilde de gecentraliseerde omroep alle energie
investeren om één duidelijke doelstelling, opgelegd door de overheid, te
realiseren. Miljoenen individuen die elkaar niet kenden moesten een
gemeenschappelijke ervaring en collectieve herinnering delen. Dit project zou
volgens het plan neutraal en op een bepaald niveau verlopen, zonder een bepaalde
maatschappelijke groep te bevoordelen. Ook moest dit op een serieuze en
educatieve manier gebeuren, zonder al te veel ‘onzin’. Met die ‘onzin’ doelde men
waarschijnlijk op een gamma lichte formats uit het buitenland.104
Vanaf de beginjaren werd echter gezondigd tegen de voornemens.
Historicus Herman Van den Bulck stelde dat vooral de katholieke intelligentsia
bepaalde wie er al dan niet werd aangeworven. Politici van de Christelijke Volks
Partij (CVP) zorgden er met andere woorden voor dat de bestuursraad grotendeels
(maar niet uitsluitend) bestond uit personen die tot de katholieke, culturele elite
behoorden. Dit zou de neutraliteitsvoornemens al aardig verstoren. De vooraf
gevormde doelstelling werd voor het eerst duidelijk genegeerd toen men tijdens
104 van den Bulck, De rol van de publieke omroep, 33 en J. Anthierens, Tien jaar Vlaamse
televisie. Een overzicht (Hasselt 1963) 4-15.
60
de jaren veertig aankondigde de ‘burgerlijke’ ontspanning op te voeren. De
radiomakers bedoelden hiermee dat ze cultureel-educatieve logica zouden brengen
die nog meer diepgang inhield. Zo moest de promotie van de standaardtaal, de
hoge cultuur, de goede zeden en de burgerlijke moraal de Vlaamse kijker een
vorming geven. Dit soort hoogculturele intenties kwamen het duidelijkst aan bod
in de kunstprogramma’s die grotendeels in prime time werden uitgezonden. Hierin
was het de bedoeling de Vlaming naar een internationaal niveau te tillen door hem
in contact te brengen met het allerbeste op cultureel vlak. Andere ontspanning
werd beschouwd als bijzaak of beloning na het bekijken van een educatief
programma. Hierdoor kreeg Rock and Roll in de jaren vijftig niet al te veel
aandacht op de openbare radiozenders. De redactie beschouwde de muziek zelfs
als minderwaardig. Slechts heel af en toe liet men in het programma ’Klanken van
Heden voor Mensen van Vandaag’ (vanaf 1955) een Rock hitje horen. Dit enkel
omdat het om een maatschappelijk fenomeen ging dat men moeilijk kon
stilzwijgen. 105
Vele Rock and Roll-fans stemden daarom tijdens de fifties af op radio
Luxemburg. Vooral het Amerikaanse programma ‘Jamboree Rock and Roll
Show’ van Alan Freed zorgde vanaf juni 1956 voor heel wat luisteraars. De
populariteit van deze show begon bij de BRT-redactie een lichtje te doen branden.
Dergelijk programma kon misschien het lage aantal jeugdige luisteraars
opkrikken. Bestuursleden gingen rond de tafel zitten en de gesprekken over een
Rock and Roll-programma kwamen op gang. De plannen voor een modern
muziekforum namen blijkbaar heel wat bezinning in beslag want pas in de jaren
zestig kondigde de bestuursraad het eerste moderne jeugdprogramma aan waarin
het bekende Humo-boegbeeld Guy Mortier op zaterdagmiddag de jeugd plezierde.
‘Tienerklanken’ stuurde populaire Amerikaanse songs de ether in. Rock and Roll
kwam aan bod, maar de populariteit van het genre was in die periode duidelijk
over zijn hoogtepunt heen.106
105 L. Bousse en A. Massinger, ‘Toen de B.R.T. nog N.I.R. was’, in: R. Gobyn en H. Gaus, De
fifties in België (Brussel 1988) 193 en van den Bulck, De rol van de publieke omroep, 47. 106 van den Bulck, De rol van de publieke omroep, 138-160; A. Sinfield, Literature, politics, and
culture in postwar Britain (Berkeley 1989) 154-156 en S. Vanslembrouck, Geschiedenis van de
61
Zolang de openbare omroep Rock and Roll geen forum gaf bleef het in de
verzuilde jeugdpers stil over de rol van de nieuwe muziek op de radio, net zoals er
geen woord werd gerept over Vlaamse Rock and Roll-muzikanten. Toen
‘Tienerklanken’ begin jaren zestig in de ether ging, verschenen er wel reacties. In
De Bevrijding werd een mening gegeven over het jeugdprogramma: ‘Het
televisieprogramma op zaterdagnamiddag is niet goed. Slechte presentator en
slechte muziek. Geef ons maar de teenager-hitparade zondags om 13.30u op radio
Luxemburg. Dit buitenlandse programma is niet slecht maar soms komen er
mindere nummertjes in de ether. Vaak hebben firmabelangen immers voorrang op
degelijkheid en waarde van de programma’s’.107 Er werd dus geopperd dat de
muziek op NIR-INR slecht was, hoewel de journalist de songs op Radio
Luxemburg wel goed vond. Dit bleek een typisch voorbeeld van het zoeken naar
een consensus van de KAJ-redactie. Naarmate de jaren vorderden, wilde het
immers steeds meer een brug slaan tussen jeugd en de oudere generatie. Men kan
dit interpreteren als van twee walletjes eten of gewoon als het zoeken naar een
doordachte, gulden middenweg. Als men dergelijk bericht wil verklaren moet men
te rade gaan bij de vooraf besproken mentaliteitswijziging die de KAJ-leiding
eind jaren vijftig onderging.108
Drieëntwintig jaar na de oprichting van de omroep kreeg deze instelling
een eigen televisienet. In 1953 ging de Vlaamse openbare televisie dadelijk van
start met een intense kruistocht ter verbanning van achterlijkheid en vulgariteit, en
ter verspreiding van kennis en cultuur onder de Vlamingen.
Ontspanningsprogramma’s kregen net zoals op de radio een secundaire rol. Toch
viel het op dat de weinige varianten ervan een groot succes kenden. Zo bleven de
bezitters van een toestel graag thuis voor quizprogramma’s of soaps, beide
Amerikaanse formats. Mensen die geen toestel bezaten keken bij een fortuinlijke
buurman of in een buurtcafé. Wellicht zouden deze kijkers ook met enthousiasme
9IR-BRT de evolutie van de kunstprogrammering (1953-1974) (onuitg. lic.verh.) (Gent 2002) 50-
54. 107 ‘Ons oog op de schlagermarkt’, in: De Bevrijding, j. 16 (1961) nr. 214, 4 en 7
108 K. Timperman, Rock en de romantiek: de begripshistorische evolutie van pop en rock en de
perceptie van populaire muziek in Vlaanderen tijdens de sixties (onuitg. lic.verh.) (Leuven 2003)
58.
62
gekeken hebben naar een moderne muziekshow maar de redactie stond in de
beginjaren nogal argwanend tegenover dit soort programma. In november 1956
besliste de directie toch om een muziekshow uit te zenden omdat buitenlandse
zenders met dergelijk shows vele kijkers aantrokken. Crooner Pete Monti en de
Rockers Dan Ellery en Peter Koelewijn kregen voor de NIR-INR-camera’s de
kans om te tonen wat ze konden. Ondanks de hoge kijkcijfers kreeg het
programma een negatieve beoordeling van de bestuursraad. Men zag er niet veel
heil in, en na één uitzending werd het afgeschaft.109 Rock and Roll kreeg vanaf dat
moment geen forum meer. Het loont de moeite om nog even te blijven stilstaan bij
voornoemde show. Het blad De Bevrijding plaatste immers een opmerkelijk
reactie: ‘Vanaf het begin probeerde men op TV muziek en schlager-programma’s
een plaats te laten innemen, maar dit programma geeft aan dat men hierin nooit op
een goede manier zal slagen. Het scherm geeft het echte karakter van vele zangers
niet weer en daarom houden het publiek en de vele zangers niet van TV
optredens’.110 Zonder iets te verwijten aan het publiek, de zanger of de NIR-INR
wist De Bevrijding dus tot een bediscussieerbare verklaring of consensus te
komen. Men hield er geen rekening mee dat het wel eens de conservatieve
beheerraad was die na enkele commentaren van politici, geestelijken of zelfs
gewone mensen besloot de format af te voeren.111
Na twee jaar Rock and Roll-stilte op televisie, haalde de NIR-INR directie
in 1958 onverwacht Bill Haley naar de Brusselse schouwburg. Hij mocht tijdens
de viering van het vijfjarige bestaan van de openbare televisie enkele nummertjes
spelen. In het nationalistische studentenblad Ons Leven werd deze performance tot
op de grond afgebroken: ‘Na enkele stijlvolle operazangers was het de beurt aan
Bill Haley: “een paar dagen ervoor zwiepte hij het publiek zo op dat het de zaal
van de Hessische Rundfunk bijna afbrak. Rock and Roll, lawaai en ritme, dat
brengt hij met zich mee. Dat soort manifestaties zegt mij niks. Anderen misschien
wel maar…donderdag waren er niet erg veel fans. Het komt er natuurlijk op aan te
109 Anthierens, Tien jaar Vlaamse televisie, 37-38 en D. Slootweg, W. Van Beusekom en C. de
Kloet, Ach ja…de jaren vijftig (Amsterdam 1974) 71. 110 ‘ons oog op de schlagermarkt’, in: De Bevrijding, j. 11 (1956) nr. 160, 4.
111 van den Bulck, De rol van de publieke omroep, 310.
63
weten wat hij wil uitlokken met zijn geluiden. Kunst durf ik het in geen geval te
noemen; als hij kabaal beoogt, mislukte hij. Amper een koel applaus van een
beleefd publiek. Als curiositeit kan het erdoor, in de grond biedt hij grappig
spektakel. Een klein corpulent lid van zijn ensemble gaat plat op zijn contrabas
liggen, tokkelend op dat tuig.” Dat soort instrumentale acrobatiek spreekt een echt
katholiek student niet aan, ik vertelde het reeds. Het inspireert me enkel tot
verveling en als het te lang duurt tot medelijden.’112 Men kan zich nu de vraag
stellen waarom de directie besloot een Rock and Roll-artiest te boeken. De show
uit 1956 had toch bewezen dat het programmeren van dergelijke muziek heel wat
commentaren zou uitlokken. De reden hiervoor had alles te maken met de
intenties van de organisatoren. Deze mensen wilden vooral zoveel mogelijk
bekende namen in Brussel krijgen en daarom werd er weinig rekening gehouden
met de specificiteit van de genres. Na de te verwachten kritiek op Haley werden
de plannen voor een Rock and Roll-forum op televisie definitief begraven.113
Het viel op dat de directie zich steeds weer liet tegenhouden door bepaalde
kritieken van buitenaf. Eerder werd aangehaald dat zowel geestelijken als de
gewone man commentaar uitten via brieven of tijdschriften. Deze mensen
stoorden zich er voornamelijk aan dat het aandeel van het Engels op de openbare
omroep bleef stijgen. Het was dus niet alleen kritiek op de Rock and Roll maar
ook op andere genres. De redactie van De Bevrijding bleek in dit verband het
ijverigst. Verschillende KAJ-journalisten reageerden immers ontgoocheld en
zetten alles op alles om het tij te doen keren: ‘Onze tijd wordt via film, radio en
grammofoonplaat overraasd door dwaze liedjes. Deze banale “songs” dreigen bij
ons volk het waarlijk schone volkslied te verdringen. Wie de eigensoortige
schoonheid van z’n cultuur minacht en verraadt handelt tegen de natuur die Gods
wil was…We moeten oppassen dat ons volk niet wordt opgeslorpt in een
internationale beschaving en z’n eigenheid verliest.’114 Deze reactie bewijst dat de
redactie niet alleen commentaar uitte. Ze probeerde ook het Vlaamse lied te
promoten. Zo verwezen journalisten bijvoorbeeld naar de Belgische soldaten die
112 Luk, ‘Van Mozart tot Bill Haley’, in: Ons Leven, j. 71(1958) nr. 23, 11.
113 Vanslembrouck, Geschiedenis van de 9IR-BRT, 56-58.
114 De Bevrijding, j. 14 (1959) nr. 191, 4.
64
in Duitsland waren gestationeerd: ‘Soldaten in Duistland hebben niets aan Elvis of
Paul Anka op hun radio. Ze voelen zich eerder goed bij nummers zoals ‘hutje op
de hei’ van Bobejaan Schoepen. Simpel omdat de romantische tekst bij hen wat
heimwee uitlokt.’115 Andere verslaggevers gingen dan weer de nostalgische kant
op door te verwijzen naar de goede oude tijd: ‘Vroeger trok een trio met zanger,
accordeonist en teksten verkoper naar een kermis of jaarmarkt. Spijtig genoeg
verdween dit gebruik.’116 Tenslotte spoorde De Bevrijding aan tot actie: ‘We
roepen iedereen om op dertien juni naar Brussel te trekken. Hier krijgen jullie de
kans om onze mooiste volksliederen onder bevoegde leiding aan te leren. Dit is
een resultaat van een volks-culturele actie. Mede georganiseerd door het
Beschermd comité van het Vlaamse lied.’117 Het viel op dat dit soort protesten
tegen de invloed van Engelstalige muziek meer en meer opdook, terwijl de kritiek
op het gewijzigde waardepatroon van de jeugd juist afnam in De Bevrijding.
Bij het opkomen van andere Rock genres en het verdwijnen van de Rock
and Roll-hysterie begin jaren zestig, gingen de commentaren op de vreemde taal
gewoon door. Ook Chiro Jeugd verkoos het Vlaamse, traditionele lied boven ‘de
miauwklanken van jazz en de Rock and Roll’. Men moest geen ‘swing-boy’,’ jazz-
boy’ of ‘rock ’n roll-boy’ zijn, maar ‘Gods-boy’. Deze boy speelde mooie
Vlaamse liedjes op zijn blokfluit of gitaar en hij marcheerde door de straten met
de trommel van een ‘Kristus’ soldaat’.118 Ons Leven reageerde eveneens scherp
tegen de achteruitgang van het Vlaamse lied. De Vlaamsgezinde KHVH-leden
stonden daarom niet enkel negatief tegenover Rock and Roll maar ook tegenover
andere Engelstalige genres. De kritieken zaten vaak verborgen in lange en
diepzinnige artikels over de rol van het ‘Vlaams’. Studenten beschouwden immers
op een meer creatieve en kritische wijze het Angelsaksische aanbod. Getuige van
de liefde voor het ‘Vlaams’ waren trouwens ook de vele kleinkunstsongs die in
het universitaire milieu opdoken en veel aandacht kregen in Ons Leven. Zo werd
er op 8 december 1961 door de KVHV een grootse kleinkunstavond
115 ‘Ons oog op de schlagermarkt’, in: De Bevrijding, j. 16 (1961) nr. 214, 4 en 7
116 ‘Ons oog op de schlagermarkt’, in: De Bevrijding, j. 15 (1960) nr. 204, 2 - 3.
117 M. Vandewiele, ‘Dag van het Vlaamse lied’, in: De Bevrijding, j. 9 (1954) nr. 140, 1.
118 ‘Niets voor mij? Wat denk je wel!’, in: Trouw, j. 12 (1957) nr. 11, 15.
65
georganiseerd als tegenhanger van de toenemende Franstalige en Engelstalige
optredens.119 Het liberale 9eohumanisme eiste ook dat er inspanningen werden
geleverd want de overdreven aandacht voor het Engels op de openbare omroep
zorgde meer en meer voor een cultureel arm Vlaanderen.120
De meest doorslaggevende kritieken kwamen echter niet van
jeugdtijdschriften maar wel uit het kamp van notoire en invloedrijke
flaminganten. Deze personen liepen hoog op met ‘de Vlaamse cultuur’. De
invloed van deze term valt moeilijk te definiëren want voor de ene was dit slechts
het symbool van een vals samenhorigheidsgevoel, terwijl hij bij de ander
(bijvoorbeeld de flaminganten) een soort strijdlust opwekte. Deze strijdlust uitte
zich voornamelijk in het veroordelen van andere culturen die binnen de
landsgrenzen werden opgedrongen. Zo zorgde het veelvuldig gebruik van
vreemde talen in Vlaanderen voor kwade reacties in het kamp van de Vlaamse
cultuurliefhebbers. Soms uitte de onvrede zich in een aanklacht tegen Franstalige
ambtenaren, dan weer in een actie tegen tweetalige straatnaambordjes. Vanaf de
fifties werden anderstalige reclameboodschappen maar vooral muzikale
composities en televisieprogramma’s de grote boosdoeners in de ogen van de
invloedrijke flaminganten.121
Bij de oprichting van de vernieuwde openbare omroep vielen verschillende
kritieken op. In 1960 splitste de NIR-INR in drie organisaties. Het ging om de
Belgische Radio en Televisie-zender (BRT), zijn Waalse tegenhanger Radio et
Télévision Belgique (RTB) en een overkoepelend instituut van de
gemeenschappelijke diensten. Vanaf de splitsing leverden kijkers commentaar
omdat de BRT haar feuilletons voorzag van tweetalige onderschriften terwijl de
Waalse RTB dat niet deed. Ook de onevenredige vertegenwoordiging tussen
Vlamingen en Walen bij de kandidatenselectie voor allerlei zangwedstrijden,
119 H. Willaert, ‘Met lied, theater, ABN en kleinkunst’, 67; M. Hoste, De verangelsaksing van de
lichte muziek in Vlaanderen, 325 en ‘Muziek die de universiteit stimuleert’, in: Ons Leven, j. 69
(1956) nr. 43, 7. 120 W. Lambrechts, ‘Het LVSV en het Willemsfonds’, in: 9eohumanisme, j. 20 (1956) nr. 5, 3.
121 Bousse, ‘Toen de B.R.T. nog N.I.R. was’, 19; H. Willaert, ‘Met lied, theater, ABN en
kleinkunst: het verbond als cultuurdrager’, in: L. Vos en B. de Wever, Vlaamse vaandels, rode
petten. Honderd jaar katholiek Vlaams hoogstudentenverbond (Kapellen 2002) 69 en Hoste, De
verangelsaksing van de lichte muziek in Vlaanderen, 23-31.
66
georganiseerd door de openbare omroep, zette vooral bij flaminganten kwaad
bloed. De verschuivende taalpolitiek binnen het muzieklandschap zorgde
eveneens voor onvrede. Ten gevolge van het blijvende succes van de
Amerikaanse Tin Pan Alley-producten werd het Engelse lied steeds belangrijker
op de Vlaamse radio en televisie. Toen men begin jaren zestig ook nog eens
besloot Rock and Roll te draaien werd het voor vele prominente flaminganten te
veel. De Vlaamse invloedrijke cultuurfondsen, met op kop het Davidsfonds,
formuleerden nu duidelijke kritieken over dit soort evoluties. Ze beschouwden deze
commentaren als een deel van de maatschappelijke taak die ze meekregen van hun
moederorganisatie, de Vlaamse beweging. Traditionele muziek speelde immers
altijd al een essentiële rol bij het uitbouwen van taalbewustzijn en het aanscherpen
van het strijdvaardige karakter van de Vlaming. Het typische van Rock and Roll
stond lijnrecht tegenover deze kenmerken122
Via brieven probeerde het Davidsfonds de NIR-INR en de latere BRT-
redactie op andere gedachten te brengen wat de muziekkeuze betrof. Hierin werd
nooit expliciet commentaar geleverd op een bepaald genre, zoals de Rock and Roll,
maar wel op de minderwaardige positie van het Vlaamse lied. Zo schreef voorzitter
Emile Ampter al in 1948: ‘In dit artikel heb ik getracht de hatelijke handelswijze
aan de kaak te stellen welke aan de Vlaamse muziek bij het NIR wordt
voorbehouden.’123 Een jaar later werd duidelijk dat het Davidsfonds maar ook
enkele andere organisaties een duidelijke invloed uitoefenden op de bestuursleden
van de directieraad. Het aantal anderstalige muzieknummers nam niet af maar het
Davidsfonds mocht een klein gedeelte van de zendtijd zelf invullen. Via de
oprichting van de Vlaamse radio-omroep KVRO kregen een groep katholieke
verenigingen de kans om enkele uren per week programma’s te maken. Ze zouden
uitzendingen verzorgen die de culturele belangen van de katholieke gemeenschap
122 Van den Bulck, De rol van de publieke omroep, 311; H. Willaert en J. Dewilde, Het lied in ziel
en mond: 150 jaar muziekleven en Vlaamse Beweging (Tielt 1987) 153-154 en S. de Clercq, Het
Davidsfonds en de Vlaamse beweging 1945-1960 (Leuven 2002) 18-33. 123 E. Ampter, ‘Brief aan de programma directeur van de openbare radio’. Onuitgegeven bronnen:
Correspondentie tussen het Davidsfonds en de 9.I.R/B.R.T. 3 april 1948- Leuven- KADOC.
67
verdedigden. Een ander doel van de KVRO was de overheid ervan te overtuigen
het cultuurbeleid en de rol van het Vlaams ernstig te blijven nemen.124
Net voor de komst van de televisie zag het Davidsfonds een nieuwe kans
om dergelijke Vlaamse eisen kracht bij te zetten. De organisatie sloeg de handen
in elkaar met het liberale Willemsfonds om een gemeenschappelijk standpunt in te
nemen over de rol van het Vlaams op de toekomstige televisie. Ze legden een
gebundeld eisenpakket voor aan de toenmalige minister van Verkeerswegen.125
Het hoofd van het nationale mediabeleid nam de eisen van de organisaties
misschien wel ernstig maar kon het tij niet doen keren. Het feit dat men niets deed
aan het aandeel anderstalig materiaal werd nog opmerkelijker als men weet dat
vele NIR-INR en BRT-directieleden lid waren van het Davidsfonds. Toch vonden
de bestuursleden een motivatie om de vele kritieken te blijven negeren. Deze had
te maken met de verwachtingen van een veel grotere groep mensen die geen
problemen hadden met het afnemende aanbod Nederlandstalige formats. Het
afvoeren van bijvoorbeeld Engelse soaps zou bij dit soort kijkers dan weer heel wat
commentaar uitlokken.
De commentaren van het Davidsfonds bleken echter niet voor niets. Ze
zorgden ervoor dat de Rock and Roll tijdens de jaren vijftig weinig forum kreeg op
de openbare omroep. Begin jaren zestig besefte de directie echter dat deze ban van
populaire jongerenmuziek op lange termijn onhoudbaar zou zijn. Vooral de
openbare radio zou immers door het blijven weigeren van dit soort Engelstalige
muziek steeds meer luisteraars verliezen aan stations zoals BBC of Radio
Luxemburg.126
Het viel op dat het beleid er in the States helemaal anders aan toe ging.
Hier raakte Rock and Roll juist bekend dankzij zijn positie op de openbare
omroepen. De nieuwe muziek kreeg er zoveel aandacht omdat de inkomsten van
de verschillende omroepnetwerken afkomstig waren van reclame, onder andere
124 ‘Oprichting KVRO’, 5 maart 1948. Correspondentie tussen het Davidsfonds en de 9.I.R/B.R.T.
125 ‘Brief aan de directeur van het Willemsfonds’, 4 april 1951, Correspondentie tussen het
Davidsfonds en de 9.I.R/B.R.T en ‘Brief aan de minister van Verkeerswegen’, 3 mei 1951.
Correspondentie tussen het Davidsfonds en de 9.I.R/B.R.T 126 Vanslembrouck, Geschiedenis van de 9IR-BRT, 46-49 en H. Willaert, ‘Met lied, theater, ABN
en kleinkunst’, 72.
68
voor de platenindustrie. De staat trad enkel op als regulerende en
licentieverstrekkende autoriteit (dus er was geen sprake van een echte
commerciële status). De Belgische omroep genoot ook van een verregaande
onafhankelijkheid maar toch behield de staat het ultieme toezicht en was er een
streng toezicht van culturele intelligentsia. In beginsel zou men het onderscheid
tussen de twee landen kunnen terugbrengen tot een keuze tussen de prioriteit
‘openbare dienst’ en de optie ‘industrie’, met aanzienlijke gevolgen voor de
programmering. Het amusementsblok diende zich in België korter maar
gevarieerder aan; er werd met andere woorden ruime aandacht besteed aan
kwalitatief hoogstaande ontspanning (cabaret, klassieke muziek,…), wat in de
Verenigde Staten op of nabij prime time zelfmoord betekende.127
Na een analyse van het Belgische openbare omroepbeleid valt, na de
vaststelling met betrekking tot de Vlaamse muzikantenwereld, opnieuw op dat er
geen sprake was van toe-eigening. Rock and Roll oefende immers amper invloed
uit op de NIR-INR-directieraad en het presentatorenkorps. Deze mensen konden
op hun beurt niet fungeren als verspreiders van het genre en dus op geen enkele
manier voor toe-eigening bij het grote publiek zorgen. De openbare omroep
verhield zich zelf op een andere manier tegenover de Rock and Roll dan de
Vlaamse muzikantenwereld. De muziekmanagers leerden dankzij de Rock and
Roll de commerciële waarde van popmuziek kennen, terwijl de openbare omroep
op geen enkele manier een duidelijke invloed ondervond. Door constante
kritieken van buitenaf, vooral door de culturele intelligentsia, duurde het immers
tot in de jaren zestig vooraleer Rock and Roll een klein forum kreeg.
Er rest binnen dit onderzoek naar toe-eigening nog één belangrijke actor,
namelijk de amusementsindustrie. Dankzij de vrije markteconomie en vrije
cultuurmarkt kon de muziek via deze sector wel invloed uitoefenen. Industriëlen
en firmabazen voelden zich immers niet geremd om Rock and Roll een forum te
127 P. Burton, Radio and television broadcasting on the European continent (Boston 1967) 232-
233.
69
geven. Meer nog, ze probeerden via de muziek een specifieke groep consumenten
aan te spreken.128
De muziekindustrie als verspreider van de Rock and Roll-microbe
Na het succes van Rock around the clock begonnen Vlaamse industriëlen en
firmabazen te beseffen dat er geld te verdienen viel dankzij de opkomende Rock
and Roll-rage die vooral bij de adolescenten ingang vond. Tijdens de jaren vijftig
werd de jeugd immers als nieuw type consument geconstrueerd. Door de
verhoging van het ouderlijke inkomen was er geld genoeg om een aardige zakcent
aan de kinderen te geven. Dit geld bleek hoofdzakelijk naar vrijetijdsartikelen te
gaan. Aangezien bij vele jongeren de Rock and Roll aansloeg, zouden bijgevolg
platen of specifieke kledij de winstcijfers van bedrijfsleiders kunnen optrekken.129
Dit kapitalistische, hedonistische beeld moet echter worden genuanceerd.
Voorgaande vaststelling betreffende de gunstige financiële situatie in België kan
men niet ondermijnen. Toch was het pas tijdens the golden sixties dat de
economische en maatschappelijke wijzigingen het leven van de hele bevolking
duidelijk gingen bepalen. De jaren vijftig waren eerder een overgangsperiode.
Volgend citaat van historicus Johan Struye zegt daarover het volgende: ‘In 1950
vond men in een provinciestadje één plaatselijke bank. In de straten lagen
kasseien die niets meer waard werden geacht. Daarover reden dan de tractions van
Citroën rond, de bolhoedjes van Renault en zelfs de eerste lelijke eendjes […] De
laatste gaslantaarns verdwenen, en de wereldtentoonstelling van ’58 verraste ons
met zijn hostesses, zijn atomium en zijn public-relation mannen die plots vaste
werknemers in vele ondernemingen werden. […] De eerste elektrische gitaren
werden verkocht aan jonglui die ’s winters nog met ijsbloemen op de ramen
opstonden en voor hun moeder de zwarte kolen uit de kelder moesten ophalen in
128 W. van den Eynde, ‘De desintegratie van de muziekcultuur’, in: R. Gobyn en H. Gaus, De
fifties in België (Brussel 1988) 154-156. 129 M. Hoste, De verangelsaksing van de lichte muziek in Vlaanderen (onuitg. lic.verh.) (Gent
1992) 70-73.
70
een huis waarvan de kraantjes met krantenpapier en zakgoed tegen de vorst
werden afgedekt, alvorens ze in korte broek met blote knieën boven bergkousen
naar de vroegmis trokken. […] Er werd wel degelijk veel jeans gekocht […] maar
je droeg ze niet overal.’130
De grotere Vlaamse bedrijven voelden aan dat binnen dit wijzigende
maatschappelijke klimaat Rockfilms, kledij en jukeboxen jaar na jaar beter
konden opbrengen. Het meest verkochte product bleek eind jaren vijftig echter de
langspeelplaat. Via deze muziekschijf kwamen de meeste jongeren voor het eerst
in contact met de nieuwe muziek. Dit product was met andere woorden de
belangrijkste verspreider voor de Rock and Roll en mede door toedoen van de lp
startte de toe-eigening bij de jonge garde. Het loont dus de moeite om even stil te
staan bij de manier waarop de schijven Vlaanderen bereikte.
De populaire Rock and Roll-hits waren nagenoeg allemaal van
Amerikaanse makelij. Vanaf de fifties kwam er tussen Vlaanderen en de
Verenigde Staten, een importstroom van platen op gang. Deze handel werd vanaf
het begin gesuperviseerd door de gebroeders Van Hoogten. René Van Hoogten
richtte in Amerika het bekende label Moonglow op. Midden jaren vijftig legde hij
zich toe op het verschepen van Rock and Roll-platen. Zijn oudere broer Albert
regelde de import in België en richtte in 1951 het label Ronnex Records op. Dit
bedrijfje financierde al snel de eerste Vlaamse popartiesten zoals Freddy Sunder
en Burt Blanca. Terwijl Ronnex moeilijk van de grond kwam gingen de
geïmporteerde Rockplaten als zoete broodjes over de toonbank. Rock and Roll
bleek het publiek jaar na jaar beter aan te spreken in Vlaanderen en daarom richtte
Albert Van Hoogten het muziektijdschrift Song Parade op, dat vooral aandacht
besteedde aan de nieuwe muziek. Het geluk kon niet op voor de familie Van
Hoogten want dankzij de stijgende populariteit kwam er ook meer vraag naar de
door hen geïmporteerde Juke Boxen.131
130 L. Mutsaers, ‘Nederlandse popmuziek: schatplichtig aan buitenland troef’, in: Spiegel Historial,
9 (2003 Amsterdam) 389; J. Struye, R. van Cauwelaert en P. Ibou, Ik weet nog hoe het was.
Dorpen in Vlaanderen (Antwerpen 1978) 319-20, 332, 334 en U. Claeys, J. van den Bosch en F.
van Mechelen, Volksontwikkeling en vrijetijdsbesteding in Vlaanderen. Een sociologisch
onderzoek bij de actieve 9ederlandstalige bevolking van België (Leuven1964) 180-190. 131 Vandersypen, Rock and roll in België, 3-4 en Keunen, Pop: een halve eeuw beweging!, 28-29.
71
De hoge verkoopcijfers van de Rock and Roll-platen moeten echter
gerelativeerd worden. Uit een studie van socioloog Udo Clayes bleek dat de aard
van platen die de Vlaming kocht sterk verschilde. Het viel op dat lichte muziek,
waaronder jazz en Rock and Roll tot een klein percentage behoorde in
vergelijking met de Vlaamse chansons of de klassieke muziek. Dit bleef zo tot
eind jaren vijftig.132 Toch kwam vanaf het midden van dit decennium elke
Vlaming in contact met de nieuwe muziek dankzij de producten van grote firma’s.
De tweede en derde generatie hoorde de sound regelmatig uit een jukebox in hun
stamcafé blazen, terwijl jongeren na het zien van bijvoorbeeld Rock around the
clock op zoek gingen naar een plaatje. Het huwelijk tussen de nieuwe muziek en
de amusementsindustrie had dus een dubbel effect. De platen-, kleding-, reclame-
en filmindustrie kenden een nieuwe impuls, terwijl deze sectoren op hun beurt het
grote publiek in contact brachten met de nieuw sound.133
Toch blijkt er ook nog een derde, belangrijk verband te zijn tussen de Rock
and Roll-industrie en het publiek. Onder impuls van de bedrijven werden de
waarden en deugden die de Vlaamse jeugd via het onderwijs en de jeugdbeweging
ontving (respect, deugdzaamheid,…), aangevuld, zoniet vervangen, door een
andersoortige belangstelling voor het lichamelijke. Het kwam tot een nieuw soort
hedonistische moraal, een ‘moraal van de eerst indruk’. Volgens historicus Fean
Donald moest men dit in verband brengen met een paradox: het heersende ethos
van soberheid had geleid tot een nieuwe vorm van kapitalisme die een
hedonistische ingesteldheid vereiste.134
De Vlaamse bedrijven waren natuurlijk niet alleen verantwoordelijk voor
deze mentaliteitswijziging maar ze werkten ze toch in de hand door het afbeelden
van wild dansende rockers of sexy danseressen op platenhoezen en reclame
affiches. Dit soort afbeeldingen inspireerde vele jongeren om zelf ook de
uitstraling van een Rock(st)er te krijgen. Daarom gingen deze fans op zoek naar in
132 Claeys, Volksontwikkeling en vrijetijdsbesteding in Vlaanderen, 55-56.
133 R. van Yper, Rock it!!! Race met de duivel (Berchem 2002) 47-49.
134 P.G. Christenson en D.F. Donald, It’s not only Rock and Roll. Popular music in the lives of
adolescents (Liverpool 1998) 100-102.
72
het oog springende objecten om zichzelf herkenbaar te maken. Het ging
voornamelijk om kledingstukken en gadgets afkomstig uit voornoemde
consumptie-industrieën die inspeelden op de sterk gestegen koopkracht. Op deze
manier kwam het in België tot een keerpunt in de geschiedenis van kleding en
mode. Er verschenen in het oog springende materialen en kledingstukken en voor
het eerst konden gewone mensen maar ook jongeren zich de vraag stellen of hun
kleren wel ‘in de mode’ waren.135
Een reeks films zorgde bij de Rock and Roll-fans voor het succes van de
jeans. Deze stof werd door de volwassen goegemeente met een scheef oog
bekeken en afgeschilderd als ‘ordinair’, wat het succes bij de jeugd alleen maar
vergrootte. Ook Elvis Presley lanceerde een specifieke dress code. Dankzij de ster
uit Tennesee vonden strakke broeken en wijd openstaande hemden met opstaande
kraag hun ingang. Bij deze kledij hoorde een specifieke snit. Elvis streek de haren
met brillantine naar achter en zijn bakkebaarden zorgden voor de finishing touch.
Vanaf het midden van de fifties boden Vlaamse shops dit soort Rock and Roll-
kledij aan. Vele jongeren deden er hun inkopen en al snel werd de James Dean of
Elvis-look erg populair.136
Het mag dus duidelijk zijn dat de smaak van de jeugd voornamelijk
gevoed werd door Amerikaanse succesformules. Het is zinvol even te blijven
stilstaan bij dit fenomeen, want de toe-eigening van Rock and Roll bleek in feite
onlosmakelijk verbonden met de toe-eigening van Amerikaanse cultuurproducten.
Volgens historicus Emile Morin verzwakte de nationale culturele verscheidenheid
in West-Europa door de komst van de Amerikaanse consumptiegoederen en
cultuurproducten. In ruil kwam er een transnationale cultuurbeweging, waar voor
velen geen ontsnappen aan was. Er ontstond een cultureel landschap waarin men
niet langer kon spreken over achterhaalde termen zoals ‘hoge cultuur’ (deze van
de elite) en ‘massacultuur’ (deze van het volk). Volgens deze termen was cultuur
135 M.A. Wilsens ed., Bij leven en welzijn. Een eeuw dagelijks leven in België (Tielt 1999) 103 en
J. Janssen, ‘Van kakkers tot punkers. Over kleding, mode en jeugdcultuur’, in: Jeugd en
samenleving, 5 (Rotterdam 1987) 269-272. 136 G. Tillekens en M. du Bois-Reymond, 9uchterheid en nozems: de opkomst van de jeugdcultuur
in de jaren vijftig (Muiderberg 1990) 24-26 en Janssen, ‘Van kakkers tot punkers’, 269-272.
73
altijd het voorrecht geweest van enkele hoger ontwikkelden. Morin stelde echter
dat er tijdens de fifties grote groepen van de bevolking in de gelegenheid waren
allerlei cultuurproducten tot zich te nemen. Op deze manier kon de Amerikaanse
invloed dus een veel groter publiek bereiken Socioloog Jean Amery reageerde
hierop en benadrukte eerst en vooral de zinloosheid van termen als hoge en lage
cultuur. Anderzijds bevestigde hij het discours over een transnationale
cultuurbeweging van zijn collega.137
Ook filosoof Richard Hoggart pleitte voor een radicale uitschakeling van
alle waardegebonden indelingen van het culturele landschap, nadat hij de
ontvangst van Amerikaanse producten in West Europa had bestudeerd. Edward
Shils, nog een criticus van de mass society-theorieën hanteerde wel een distinctie
tussen drie culturele niveaus. Het ging volgens hem niet meer om rigide, statische
klassen, maar om lagen met een voortdurende en dynamische interactie. Shils
stelde vast dat het aantal verbruikers van de ‘superior culture’ overweldigend
gegroeid was sinds de meeste West-Europeanen allerlei soorten goederen en
cultuurproducten tot zich namen. Het ging daarom niet om de opname van
zogenaamd hoogstaande creaties, beweerde hij, maar eerder om varianten speciaal
vervaardigd voor dat publiek. Van een culturele eenheid kon zodoende geen
sprake zijn. Daarom was het volgens socioloog Dwight Macdonald zelfs niet
langer mogelijk van zaken zoals Rock and Roll als cultuurproducten te
beschouwen.138
Hoewel de zojuist geformuleerd beschouwingen vaak zelf uitblonken in
intellectuele kitsch, en een goede emanatie vormden van een culturele
aristocratische traditie, bleken de diverse waarschuwingen van de mass society-
adepten dikwijls, om het met de woorden van socioloog Bob Rosenberg te
zeggen, meer dan een storm in een glas water. Dit gold in eerste instantie voor de
137 Hoste, De verangelsaksing van de lichte muziek in Vlaanderen, 41 en J. Amery en M. Mok, Het
moderne westen: culturele ontwikkeling na 1945 (Utrecht 1963) 235-241. 138 R. Hoggart, Contemporary cultural studies: an approach to the study of literature and society
(Birmingham 1969) 12-13; S. Frith, ‘Music and identity’, in: S. Hall ed., Questions of cultural
identity (Londen 1996) 110-111 en Hoste, De verangelsaksing van de lichte muziek in Vlaanderen,
42-43.
74
homogenisering van de culturele inhoud. Elke massaproductie streeft naar een
maximale consumptie, naar een universeel zo gevarieerd mogelijk publiek waarbij
wordt gezocht naar een gemeenschappelijke noemer. Het was duidelijk dat dit
syncretisme (versmelten van alle mogelijke waarden) gevaren inhield voor de
kwaliteit van het culturele leven tijdens de jaren vijftig. Dit soort negatieve
mening had veel te maken met de voornoemde waarden die verbonden waren aan
de Amerikaanse way of life of de nieuwe consumptiecultuur.139
De zuigkracht van de performance
Nu men weet op welke manier de nieuwe muziek tot bij de toenmalige Vlaming
kwam en welke producten men toe-eigende, kan men zich afvragen waarom
jongeren net door het fenomeen Rock and Roll werden aangetrokken. Om hierop
een antwoord te geven kan men zich toespitsen op sociaal-economische maar ook
op de cultureel-filosofische draagkracht van Rock and Roll. Via dit laatst
vernoemde terrein beïnvloedde de sound een groep mensen zodat hun
betekenisgeving gedeeltelijk op elkaar werd afgestemd. Dit mag eerst en vooral
niet verbazen aangezien de termen muziek en identiteit op een bepaald gebied
dezelfde betekenis hebben. Ze beschrijven zowel een performance, een manier
van doen, als een verhaal verbonden aan een groep of persoon. De eigen accenten
van zo’n verhaal liggen altijd ingebed binnen een organisatie van sociale,
psychische en materiële krachten en brengen tot uitdrukking hoe een individu
binnen een groep bepaalde ethische codes en sociale ideologieën begrijpt.
Postmodernistische historici geven aan dat identiteit of voorkeur voor een
muzikale stijl geen eenvoudige keuzes waren maar eerder processen, door
verschillende zaken bepaald.140
Zo droeg het luisteren naar Rock and Roll bij tot de vorming van een
identiteit. De muziek veroorzaakte bij de luisteraar een inwendige performance.
139 B. Rosenberg, ‘Mass culture in America’, in: A. Coser en B. Rosenberg, Sociological theory: a
book of readings (New York 1957) 5 en C.G. Brown, ‘The sixties and secularisation’, in: The
death of Christian Britain. Understanding secularisation 1800-2000 (Londen 2001) 190-193. 140 Frith, Music and Identity, 108-112 en S. Frith, Performing rites. Evaluating popular music
(New York 1998) 13.
75
Deze ervaring was in de eerste plaats persoonlijk omdat het verstand van een
luisteraar de Rock and Roll op een zuiver persoonlijke manier opnam. Toch was
deze mentale beleving niet vreemd of marginaal net omdat ook anderen ze
(lichtelijk anders) ondergingen. De persoonlijke beleving gaf dus alle schijn een
gemeenschappelijke ervaring te zijn, of een deeltje van een eigen maar ook
gemeenschappelijke identiteit. Dit gemeenschapsgevoel kwam er onder andere
door de commentaren van bepaalde groepen. Omdat alle jongeren door deze
andere groepen normatief gedisciplineerd werden en dus commentaar kregen,
ontstond een gemeenschappelijke ervaring. Men mag deze ervaring echter niet
gebruiken om de hele Vlaamse jeugd te typeren. Terwijl bepaalde jongeren zich
afzetten tegen de heersende normen en de muziek na een tijdje gebruikten om hun
ongenoegen te uiten, waren er anderen die geen oog hadden voor de kritische
functie en puur luisterden als ontspanning. Op die manier gebeurde eigenlijk het
omgekeerde van wat hierboven staat beschreven. De muziek bepaalde niet alleen
een gedeelte van iemands persoonlijkheid, ook het publiek creëerde de identiteit
van de muziek zelf, door hem te linken aan het onconventionele of aan een
bescheiden vorm van escapisme. 141
Wanneer dergelijke vaststellingen in rekening worden gebracht kan men
op een cultuurfilosofische manier oordelen over de populariteit van het genre en
de rede van de toe-eigening. Het succes van platen of optredens hing af van de
luisteraars en toeschouwers die het werk beoordeelden aan de hand van hun eigen
ervaring van de performance of de kritieken op die performance. Het ging dus om
een persoonlijke manier van begrijpen en opvatten van de verleiding, de poses, de
lichaamstaal, de tekst en het ritme.
Zo’n Rock and Roll-performance bleek dus iets persoonlijk, dat op één of
andere manier toch een collectief bewustzijn kon veroorzaken. Door deze
eigenschap kreeg historicus Noël Caroll de idee om dergelijke acts te omschrijven
als de zogenaamde performance art. De hoofdrolspeler binnen deze artistieke
stroming bleek de populaire artiest. Hij gebruikte lichaam en uiterlijk als materiaal
141 S. FRITH, Performing rites (New York 1998) 203-212.
76
van zijn kunst. Volgens deze beschrijving werd het medium van de kunst iets
levendig, iets dat kon bewegen en bijgevolg veranderen. De artiest en het werk
werden één. Een belangrijk kenmerk van deze kunstvorm was het kortstondig
event. De performance duurde slechts tot het optreden over was. Niet alleen Rock
and Roll maar ook alle andere muziekgenres, inclusief de zogenaamde ‘klassieke
muziek’, die live konden gebracht worden, vielen te categoriseren onder deze
performance art. Alle artiesten konden hun lichaam immers als object
beschouwen dat ze gebruiken om gevoelens en eigen verhalen (op het moment
zelf) te uiten. Op die manier plaatsten ze bij wijze van spreke een kunstwerk op
het podium. Elke stijl had zo zijn eigen artistieke kenmerken om dergelijk
kunstwerk vorm te geven. In dit verband was er een groot verschil tussen de Rock
and Roll-performer en zijn vroegere collega’s.142
Elvis en friends volgden niet langer een uitgestippelde choreografie of
script. Daardoor werd wat op het podium gebeurde veel meer als bij bijvoorbeeld
klassieke muziek, gedetermineerd door de wil van de performer zelf. Bij een
bespreking van Rock and Roll optredens is het dus zinvol het subjectieve van de
performer centraal te stellen, net omdat hij veel meer dan in vorige genres zelf
besliste over het verloop van de performance. Caroll besprak echter steeds de
objectieve artiest, de persoon die zelf het medium van z’n kunst was.143
Historicus James Miller had meer oog voor de subjectieve kenmerken. Hij
beschreef een kenmerk dat uniek was aan de Rock and Roll-artiest met zijn
specifieke movements. Uiteraard waren zijn bewegingen wilder en heviger dan de
dansen die men tot de jaren vijftig kende, maar er was een andere belangrijke
eigenschap die de bewegingen onderscheidde van de Rock acts vanaf de jaren
zestig. Om dit te bewijzen moest men volgens Miller een Rock and Roll-artiest
zoals Elvis Presley vergelijken met een Rockgroep uit de jaren zestig zoals The
Rolling Stones. Elvis wilde met zijn bewegingen op het podium helemaal niet
provoceren. Hij wilde op de eerste plaats muziek maken, muziek die op dat
moment vernieuwend was en ook inging tegen de heersende waarden. Bij de
142 D.P. Szatmary, Rockin’ in time: a social history of rock-and-roll (New Jersey 2000) 45-48 en
Frith, Performing rites, 203-212. 143 Frith,’ Music and Identity’, 108-112.
77
Stones daarentegen werd heel de act gekoppeld aan een volgehouden non-
conformisme. Hun manager spoorde hen aan om te provoceren en daarom
behoorden kleding, bewegingen en soms harde taal tot een opgelegd imago.144
Deze mening kreeg achteraf veel kritiek want andere historici beweerden dan
weer dat managers van bijvoorbeeld Bill Haley en Elvis Presley juist wel
aanspoorde om bepaalde bewegingen te maken. De meest gangbare en meest
waarschijnlijke these stelt dat verschillende Rock and Roll-performers hun
bewegingen uitvoerden om te provoceren. Dit deden ze vooral uit eigen
initiatief.145
Om de impact van deze performance art op een deel van de Vlaamse
bevolking te onderzoeken dient men een groot Rock and Roll-optreden te
analyseren. De performance van Tommy Steele in 1957 bleek hiervoor ideaal. Het
was immers de eerste keer dat een Rock-optreden in Vlaanderen voor een massale
jeugdige opkomst zorgde. Het publiek wist niet goed wat de avond in het Paleis
voor Schone Kunsten zou brengen. De verontwaardiging was dan ook groot
wanneer de voorstelling begon met een documentaire over Amsterdamse
tapijtwevers. Het resultaat werd in het muziektijdschrift Juke Box als volgt
omschreven: ‘Dertien minuten lang zinderde het Paleis voor “Schone Kunsten”
onder het gefluit en het ahoe-geroep van een paar duizend verontwaardigde fans.
Maar… de gewenste, gespannen atmosfeer was er.’ Vervolgens projecteerde men
een film over het leven en de carrière van Tommy Steele die zeer enthousiast
onthaald werd. De Juke Box redactie beschreef wat er hierna gebeurde: ‘En
dan…kwam Tommy Steele zelf! De Beaux Arts zal wel zelden zo’n gedaver
hebben meegemaakt. Over Tommy’s stem kunnen we u eigenlijk weinig vertellen.
Om de eenvoudige reden dat we ze wegens het ontzettende lawaai niet hebben
kunnen horen (we zaten nochtans op de tweede rij!). De taferelen die volgen zijn
144 J. Miller, Flowers in the Dustbin, 203-205 en M. Bane, White boy singin’ the blues (New York
1982) 39. 145 P. W. Rutten, Hitmuziek in 9ederland. 1960 - 1985 (Amsterdam 1992) 76; S. Frith, The
sociology of Rock (Londen 1978) 134 en Nagels, Coverversies in het licht van muzikale
globalisering, 39.
78
memorabel: een jongeman, die plots op het podium springt en een verwoede solo-
dans uitvoert tot hij er door de Brusselse politie wordt afgesleurd, het meisje met
de paardenstaart dat onafgebroken met bolle wangen en verdwaasde ogen op een
trekfluitje staat te blazen, de rock-ende paartjes tussen de stoelen in, het
hysterische en vervaarlijk zwetende meisje met de rode trui dat recht op haar zetel
staat en met de armen naar Tommy gestrekt almaardoor “Tommy” roept, het
politiekordon rondom Tommy, de geladen atmosfeer, de spanning…Dat moet u
eigenlijk zelf meegemaakt hebben om het u te kunnen voorstellen. Nog geen
twintig minuten duurde het optreden. Twintig dolle, uitzinnige minuten. Tot de
politie besloot dat het welletjes geweest was en de situatie niet meer in de hand te
houden was. Tommy droop af en mocht zelfs niet meer terugkomen om zijn
ovatie in ontvangst te nemen…’146
Op basis van dit artikel kan men dus stellen dat er sprake was van een
soort Rock and Roll-hysterie. De uitlatingen van het publiek konden als een
gevolg worden beschouwd van het imago en de te verwachten sfeer van dergelijk
optreden. Het volk wilde deel uitmaken van het wilde en opgezweepte spektakel
dat Tommy tijdens al zijn optredens veroorzaakte. Deze sfeer creëerde hij door
zijn muziek en zijn bewegingen. De impact van dergelijk performance art was
dus zo groot, aangezien het publiek nog voor de ‘kunstenaar’ het podium betrad in
vervoering raakte. Deze opgezweepte sfeer had duidelijk te maken met de aard
van de performance. Andere vormen van muziek konden echter ook op een zekere
manier hevig zijn. Denk maar aan de soloviolisten uit de negentiende en
twintigste eeuw die met hun hele lichaam opgingen in het spel of aan Frank
Sinatra die probeerde door verschillende bewegingen gevoelens op te roepen.
Bepaalde Rock and Roll-sterren slaagden er anders dan hun muzikale voorgangers
in ook bij het publiek hevige bewegingen of gedragingen op te wekken.147
Het feit dat vooral de jonge generatie van de Rock and Roll genoot en hem
gebruikte om te genieten of uit de bol te gaan gaf aan dat er een toe-eigening
plaatsvond. Vooraf besproken kledij, haarstijl, platenaankoop en wijzigende
146 ‘Tommy Steele’, in: Juke Box, j. 1 (1957) nr. 37, 4-5.
147 Delvaux, Big in Belgium, 40-43; Eggers, 9o sex, no drugs, just rock and roll, 396 en M.
Gabrel, Rock Around the Clock, speelfilm, 1956.
79
moraal zijn hiervan de bewijzen. Dit proces valt niet alleen vanuit een cultuur-
filosofisch maar ook vanuit een sociale-economische en psychologische
invalshoek te bespreken. Binnen deze context moet eerst en vooral opgemerkt
worden dat geen andere stijl er zich beter toe leende ‘de wil tot maatschappelijke
verandering’ bij vele jongeren te symboliseren. De bewegingen en teksten van
Rock and Roll waren immers anders dan alle brave en beschaafde
muziekuitdrukkingen die men kende. Rock and Roll vormde met andere woorden
een schijnbaar zinvolle soundtrack voor vele adolescenten omdat de muziek
lijnrecht inging tegen het traditionele waardepatroon. Hierdoor was hij in feite
onbewust en ongewild maatschappijkritisch. Om te begrijpen waarom men blij
was met dergelijke soundtrack moet men even blijven stilstaan bij het dominante
waardepatroon dat tijdens de jaren vijftig Vlaanderen heerste. Het meest gangbare
beeld van de ideale jongere kwam in de ogen van vele ouders overeen met dit
citaat van historica Elizabeth Roberts: ‘They were to do as their parents told them;
they were to be honest and respectable; they were not to bring shame on their
families, by getting into any kind of trouble.’148
Ook in Vlaanderen kwamen er ondanks de maatschappelijke wijzigingen
na de Tweede Wereldoorlog nog steeds vele dwingende normen voor. Deze
werden door ouders, school, Kerk en politieke partij opgelegd aan de jonge
generatie. Zo bleek het uitgangspunt van het didactische model van het vrije
onderwijsnet negatief: kwaad voorkomen of bestraffen. Aanmoedigen of een
prettig klimaat scheppen stond niet in de handleidingen van vele leerkrachten. In
vele vrije scholen bestond daar bovenop nog de plicht om elke morgen naar de
vroegmis te gaan en ook de biecht behoorde op vele plaatsen tot een wekelijks
ritueel. Dit soort dwingende normen hing vele jongeren de keel uit.149
De liefde voor Rock and Roll was voor velen een aanvechting van dit
heersende waardepatroon. De muziek bleek hiervoor de perfecte soundtrack
dankzij de minder brave teksten, het opzwepende ritme en de hevige
performances. Deze stonden lijnrecht tegenover het gene de oudere generatie als
148 Brown, ‘ The sixties and secularisation’, 174-175 en Tillekens, 9uchterheid en nozems, 69.
149 Tillekens, 9uchterheid en nozems: de opkomst van de jeugdcultuur in de jaren vijftig, 10.
80
esthetisch of waardevol beschouwde. Het lied Rip it Up had bijvoorbeeld zo’n
controversiële tekst. Vanaf het jaar 1956 werd de song door artiesten zoals Jerry
Lee Lewis, The Big Bopper en Chuck Berry opgenomen. De tekst beschrijft een
persoon die na het ontvangen van z’n salaris het geld in grote mate uitgeeft aan
‘ontspanning’. Deze song is representatief voor een hele reeks hits die tijdens de
jaren vijftig Vlaanderen bereikte.150
Refrein ‘Rip it Up’
Well it’s saterday night, And I just got paid:
A fool about my money, Don’t try to save.
Gonna rock it up, Gonna rip it up,
Gonna shake it up, Gonna ball it up,
Gonna rock it up and ball tonight.151
Net zoals het hoofdpersonage in dit lied maakten Vlaamse jongeren gebruik van
de verworvenheden van het kapitalisme in een soort strijd tegen het heersende
conformisme. Zo genoten ze met scooters en auto’s van hun vrijheid en troffen
elkaar in de bioscoop, de rokerige danszaal of het café waar de jukebox Rock and
Roll speelde.
Niet alleen het onconventionele maar ook de escape-functie van de muziek
sprak de jonge generatie aan. Rock and Roll zorgde ervoor dat jongeren even
konden vluchten uit de sleur, terwijl Tin Pan Alley, Vlaamse Schlagers of
klassieke muziek hiervoor zorgden bij de oudere generaties. Dit escapisme moet
men kaderen binnen de sociaal economische ontwikkelingen van de jaren vijftig.
Zo raakten vele jongeren bijvoorbeeld in de war wanneer ze een
mentaliteitswijziging bij hun ouders opmerkten. Papa en mama lagen niet meer
wakker over hoe ze de volgende dag het gezin zouden voeden. Ze piekerden
eerder over het merk van een nieuwe auto, nieuwe meubels of andere
consumptiegoederen,… De levensstandaard van de Belgen ging er tussen 1945 en
150 Frith, The sociology of Rock, 37-39; Sinfield, Literature, politics, and culture in postwar
Britain, 154-156; Laermans, In de greep van de moderne tijd, 136-140 en M.A.Wilsens ed., Bij
leven en welzijn. Een eeuw dagelijks leven in België (Tielt 1999) 114. 151 Sinfield, Literature, politics, and culture in postwar Britain, 156.
81
1960 zoals eerder vermeld op vooruit. Jongeren en hun ouders werden overstelpt
met nieuwigheden en de maatschappij leek enkele versnellingen hoger te
evolueren. Vooral bij adolescenten zorgde deze mentaliteitswijziging voor
problemen omdat de overgang van het ouderlijke, beschermende milieu naar een
wereld waarin het om geld verdienen draaide, erg groot was. Een jongvolwassene
kwam met andere woorden van de één op de andere dag onder sociale druk en
stress te staan, dingen die hij vroeger amper kende. Net hierdoor voelden velen de
behoefte om kortstondig te ‘vluchten’ uit het hectische, dagelijkse leven door
bijvoorbeeld weg te dromen bij een plaatje of de dansvloer op te zoeken. Hierbij
dient opgemerkt dat jongeren meer de kans hadden om ‘even te vluchten’ omdat
het aantal schoolvakantiedagen vanaf de Tweede Wereldoorlog aanzienlijk
vermeerderde. Jongeren hadden met andere woorden meer vrije tijd, ook al omdat
de nieuwe gunstige financiële situatie ervoor zorgde dat ze niet meer mee moesten
instaan voor het voeden van het gezin. Denk bijvoorbeeld aan de vele Vlaamse
adolescenten die tijdens het interbellum in Wallonië verschillende weken per jaar
bieten rooiden.152
De amusementsindustrie was in Vlaanderen dus de grote
verantwoordelijke voor de toe-eigening van allerhande Rock and Roll-producten.
Voor vele jongeren bleef het echter niet bij een materiële toe-eigening. Ze
verbonden de sound maar zeker ook de perfomance met bepaalde gevoelens van
ontevredenheid of wilden door het luisteren of dansen vluchten uit een hectische
wereld. Al deze kenmerken zorgden ervoor dat de Rock and Roll gestalte gaf aan
een nieuw soort hedonistische jeugdsubcultuur.
152 Wilsens, Bij leven en welzijn, 95-97 en Frith, The sociology of Rock, 37-39.
82
Hoofdstuk 3
Kritiek van de jeugdtijdschriften op de toe-eigening van de
Rock and Roll door de jonge generatie
‘Rock and Roll als symbool voor een nieuwe levensvisie voor de jeugd? Symbool
van muzikale hoogspanning? Wel, het is een symbool van belediging van wat
muziek is en van wat de waarden zijn van onze jonge mensen als jij en ik…’
Trouw153
Historicus Simon Frith onderzocht de reden waarom de oudere generatie en
jeugdleiders zo fel reageerden tegen de toe-eigening van Rock and Roll-producten
door vele jongeren. Hij kwam eerst en vooral tot de vaststelling dat vele leden van
de oudere generatie leefden met de gedachte dat het vandaag misschien wel goed
ging, maar morgen kon alles weer anders zijn. Vele producenten zorgden er echter
voor dat jongeren zonder enige norm consumeerden en het slachtoffer werden van
een soort marktmanipulatie. De tiener veranderde vanuit dit oogpunt in een
commerciële creatie die zich goed voelde binnen een nieuwe cultuur. Dit soort
jongere kende volgens Frith’s stelling vooral bekommernis voor opzichtige,
directe pleziertjes.154
In het begin van de jaren vijftig viel van een nieuwe subcultuur waarin het
persoonlijke hedonisme of bijhorende ‘losse zeden’ een belangrijke rol speelden,
in het gemiddelde Vlaamse dorp weinig te merken. De traditionele moraal had
immers stevige funderingen. De maatschappelijke veranderingen, waaronder de
nieuwe rol van de consumptiemaatschappij, zorgden pas midden jaren vijftig voor
een stijgende individualisering en de groei van een subcultuur, onder andere
veroorzaakt door de toe-eigening van de Rock and Roll. Deze processen gingen
gepaard met een groeiende secularisering binnen Vlaanderen. De invloed van de
Kerk bleef, maar begon stilaan aan belang te verliezen, vooral bij de jonge
153 Trouw, j. 14 (1957) nr. 27, 2.
154 S. Frith, Performing rites. Evaluating popular music (New York 1998) 66.
83
generatie. Vlaamse rituelen en traditie, ingebed in een religieuze sfeer verloren
met andere woorden hun intimiteit, terwijl nieuwe seculiere tradities aan hoog
tempo en in veelvoud werden uitgevonden.155
Eén van de belangrijkste seculiere evoluties werd gecreëerd door de
Amerikaanse muziek- en filmindustrieën en in Vlaanderen overgedragen door de
amusementsindustrie. Eerder in deze thesis werd deze traditie gedefinieerd als de
‘moraal van de eerste indruk’. Historicus Jan Janssen gebruikte deze woorden om
een mentaliteitswijziging te definiëren. Tot midden jaren vijftig was het volgens
hem gebruikelijk anderen te beoordelen op basis van een verondersteld innerlijk:
het uitwendige gedrag was altijd het symbool van of de verwijzing naar een
bepaalde mentaliteit of houding. Halfweg het decennium veranderde dit patroon.
Vele jonge Vlamingen gingen elkaar niet meer op basis van deze morele normen,
maar op basis van schoonheidscriteria beoordelen. Het ging om een esthetische of
zelf playback-cultuur. Wie de aansluiting bij de mode miste kon aanvaarding
binnen de subcultuur vergeten.156
Toch moet deze vaststelling genuanceerd worden. Het getuigd van een
soort naïviteit te geloven dat voor de jaren vijftig uiterlijke verschijning weinig
belang had. De wijziging die tijdens de jaren vijftig plaatsvond was namelijk iets
complexer dan een aandachtsverschuiving van innerlijk naar uiterlijk. Het ging
eerder om het verdwijnen van de legitimatie van een beoordeling (van iemand)
aan de hand van idealistische, morele en romantische concepten zoals
innerlijkheid of ziel. Hierdoor kwam het in de jaren vijftig tot een openlijke
appreciatie, in bredere kring, van een andere soort innerlijkheid. Deze
innerlijkheid werd vooral door specifieke kledij geaccentueerd. In die zin was er
dus sprake van een ‘hernieuwde moraal van de eerste indruk’ die hand in hand
ging met een secularisering van Vlaanderen.
155 M.A.Wilsens ed., Bij leven en welzijn. Een eeuw dagelijks leven in België (Tielt 1999) 95-97 en
K. Timperman, Rock en de romantiek: de begripshistorische evolutie van pop en rock en de
perceptie van populaire muziek in Vlaanderen tijdens de sixties (onuitg. lic.verh.) (Leuven 2003)
74. 156 J. Janssen, ‘Van kakkers tot punkers. Over kleding, mode en jeugdcultuur’, in: Jeugd en
samenleving, 5 (Rotterdam 1987) 286-288.
84
Het opkomen van deze hernieuwde moraal baarde vele ouders en
jeugdleiders zorgen. De oudere generatie bleef echter niet bij de pakken zitten en
probeerde jongeren ervan te overtuigen zich niet te laten inpalmen door allerlei
consumptiegoederen en de bijhorende nieuwe moraal van de eerste indruk.
Jongeren moesten neen zeggen tegen het door de vrijetijdsmarkt veronderstelde
hedonisme en individualisme. Waarden zoals respect of solidariteit moesten het
opnieuw halen van de marktmoraal van het individuele.157
De toe-eigening van de moderne ontspanningsvormen en rebelse filosofie als
struikelblokken158
Als antwoord op de zogenaamde verloedering, mede veroorzaakt door het Rock
and Roll-dansen en luisteren, boden verschillende jeugdbladen ‘goede’
ontspanningsalternatieven aan. De periodieken van de jeugdbewegingen
beschouwden hun namiddagwerking uiteraard als een ideale way out. Tijdens
sport en spel vergaten jongeren zogezegd hun taken en plichten hoewel zelfs op
zo’n momenten de nadruk werd gelegd op verschillende traditionele waarden en
normen. Chiro Jeugd bejubelde niet alleen haar eigen zondagswerking maar
probeerde ook een alternatief te bieden voor de ‘slechte’ Rock and Roll-film. Al
in 1956 verhaalde een journalist van Lente dat regisseur Gust Geens ontspannende
films uitbracht over de vrije tijd van de ideale Chiroleden.159 Een jaar later
publiceerde de redactie van Trouw een uitgebreid artikel dat jongeren ertoe
aanspoorde niet langer te genieten van een Rock-plaatje maar tot rust te komen
door zich toe te leggen op traditionele muziek: ‘Waarom die pick-upnaald bij een
stemmingsavond of een bivakvuur, bij een jeugdavond of een groepsfeest.
157 C.G. Brown, ‘The sixties and secularisation’, in: The death of Christian Britain.
Understanding secularisation 1800-2000 (Londen 2001) 176. 158 Alle commentaren van de verzuilde jeugdpers in dit hoofdstuk komen uit een periode tussen
1955 en 1959. Op dat moment was de Rock and Roll erg populair en vond er bij vele jongeren een
toe-eigening plaats. Dit was ook de periode voordat het discours van o.a. De Bevrijding, DUX,…
gematigder werd. 159 ‘Modern’, in: Lente, j. 7 (1956) nr. 16, 17
85
Kunnen jullie zelf ook eens geen muziek maken? Beslist! Want de blokfluit is niet
zo maar een klein-jongensinstrumentje – zoals sommigen het meelijdend bekijken
– doch een waardige deelgenoot in de lange rij van het muziekgezelschap. Weet je
dat grote komponisten als Haendel en Bach haar een plaats gaven in hun muzikale
scheppingen? Prent je dat maar in je hoofd! Natuurlijk dat de stoofbuis-mensen
maar weinig behagen zullen stellen in de rustige, landelijke klank van de
blokfluit.’160
De redactie van ABC leverde zoals gezegd geen kritiek op de Rock and
Roll. Ook de toe-eigening van de muziek bleek geen groot probleem. Journalisten
begrepen dat ze moeilijk konden voorkomen dat jongeren naar de nieuwe sound
luisterden. Men pleitte er wel voor om tijdens dergelijke toe-eigening de
socialistische idealen in acht te nemen. Zonder samenhorigheidsgevoel of respect
voor de ander zouden Rock and Roll-avonden immers ontaarden in ‘een orgie van
weerspannigheid en terreur’.161 Andere bladen zoals Vriendschap, De Bevrijding
en Ons Leven reageerden anders. Het beluisteren op zich was volgens de
organieken niet zondig maar wel gevaarlijk, terwijl de toe-eigening (althans tot
midden jaren vijftig) duidelijk werd afgekeurd.162
Het maandblad DUX ging zoals gewoonlijk iets genuanceerder te werk.
Dit tijdschrift verkondigde dat de vrijetijdsbesteding in belangrijke mate de
levenshouding beïnvloedde. Precies daarom probeerde de redactie een
progressieve oplossing te formuleren zonder de katholieke leer uit het oog te
verliezen: ‘We moeten jongeren op weg naar volwassenheid mogelijkheden
bieden die objectief waardevol zijn en zich subjectief aan hun behoeften
aanpassen. Er zijn verschillende gevarieerde vormen van jeugdwerk nodig. Op
gebied van sport, muziek,… Vooral bij arbeidsjongeren is er een probleem. Zij
hebben bijvoorbeeld wel behoefte aan vakantie of muziekbeoefening, maar weten
die niet te verwerkelijken zonder individuele hulp.’ Op basis van dit artikel kan
160 Trouw, j. 14 (1957) nr. 27, 2.
161 ‘Rock and Roll…meer acrobatie dan dans’, in: ABC, j. 26 (1957) nr. 6, 7-9.
162‘Over de hedendaagse jeugdmentaliteit’, in: Vriendschap, j. 4 (1956) nr. 7, 8;
‘Nieuwjaarswensen van de redactie’, in: De Bevrijding, j. 13 (1958) nr. 173, 8 en
‘Ontspanningsleven’, in: Ons Leven, j. 69 (1956) nr. 32, 7.
86
men besluiten dat de journalist geen enkele toe-eigening of ontspanningsvorm
veroordeelt maar wel duidelijk zijn voorkeur uit voor de zogenaamde brave,
traditionele way out. Drie jaar later kwam een andere stem bovendrijven. In een
lang artikel keerde journalist Joop Dijkhuis zich veel meer naar de moderniteit
dan zijn collega. In 1958 raadde hij aan niet langer te protesteren tegen Rock and
Roll als ontspanningsvorm en de toe-eigening ervan door de jeugd. Hij benadrukte
daarnaast dat de oudere generatie te weinig begrip kon opbrengen voor deze
muziekvorm. Volgens Dijkhuis moest men traditionele en moderne
ontspanningsvormen immers gelijkwaardig behandelen.163
Niet alleen de ontspanningsmogelijkheden verbonden aan de muziek
sloegen aan. Ook de rebelse en hedonistische filosofie verbonden aan de Rock and
Roll trok jongeren aan die genoeg hadden van de traditionele waarden en normen.
Onder impuls van de muziek deden velen met andere woorden wat niet
veroorloofd was te doen. De redacties van De Bevrijding en Chiro Jeugd zaten op
dezelfde golflengte als het ging om het anti-gedrag van de jongeren tegenover hun
ouders te veroordelen. Allen waarschuwden ze de jeugdige generatie om hun
eigen geluk en de geborgenheid van het gezin niet te laten vallen voor de
producten van enkele dollargeile managers. De Bevrijding deed dit door te
getuigen over zangers zoals Pat Boone. Deze Amerikaan was begin jaren vijftig
een Rock and Roller maar veranderde na enkele jaren van genre. Pat ging rustiger
zingen en koos ervoor zijn leven in het teken van vrouw en kinderen te stellen.
Opstandigheid was niet meer aan hem besteed.164
Ons Leven haalde eveneens Pat Boone aan. Hij koos er immers voor naar
de universiteit te gaan en muziekleraar te worden in plaats van zich tegen alles af
te zetten.165 De redactie van Chiro Jeugd vond het ook onaanvaardbaar dat het
jeugdige geluk en waarden zoals gezinsliefde werden aangetast door een nieuwe
filosofie. Hierdoor verscheen in het najaar van 1957 een duidelijke kritiek op het
163 H. Fortmann, ‘Moderne jeugd op haar weg naar volwassenheid’, in: DUX. Katholiek
maandblad voor allen die medewerken aan de vrije jeugdvorming in België en 9ederland, j. 28
(1955) nr.22, 153 en J. Dijkhuis, ‘Rock ‘n’ Roll’, in: DUX, j. 32 (1958) nr. 25, 483-489. 164 ‘Geef mij maar muziek’, in: De Bevrijding, j. 12 (1957) nr. 164, 4.
165 ‘Inderdaad een liedje’, in: Ons Leven, j. 71(1958) nr. 9, 14.
87
rebelse karakter van de Rock and Roll: ‘Rock and Roll als symbool voor een
nieuwe levensvisie voor de jeugd? Symbool van muzikale hoogspanning? Wel,
het is een symbool van belediging van wat muziek is en van wat de waarden zijn
van onze jonge mensen als jij en ik…Wij worden diep in jong-zijn bedreigd en
beledigd. Snullen zijn het, die tot zelfs in hun smakeloze kleding de Rock and
Roll-uitbarsting prediken…Als schapen, die ons mede voelen en ons medelijden
verdienen, laten zij zich leiden door een sensatiezotte wereld, die munt slaat uit
zijn eigen snulhartigheid en zijn protest tegen de ouders.’166
Men kan zich nu afvragen in welke mate Vlaamse jongeren uiting gaven
aan hun rebelse gevoelens en welke reactie hierop kwam. Het viel eerst en vooral
op dat tieners hun rebelse gevoelens minder hevig naar buiten brachten dan in de
meeste andere gebieden. Vergeleken met bepaalde shows in het buitenland vielen
bijvoorbeeld de gevolgen van de hysterie tijdens het optreden van Tommy Steele
best mee. Er waren geen berichten van afgebroken stoelen, in katzwijm gevallen
jonge deernes of vechtpartijen onder de over hitte jongemannen en slechts één
arrestatie door de politie.167 Echte Vlaamse rebellen, of personen die Rock and
Roll beschouwden als soundtrack die motiveerde tot delinquentie, kwamen op dit
soort optredens zelden voor. Het aantal zogenaamde nozems bleek in Vlaanderen
immers klein. Zo viel het verschil in rebellie tussen Nederland en Vlaanderen
duidelijk op. In België was er maar één, grote bekende nozemgroepering,
namelijk de Gentse Kattenbende. De Noorderburen kenden daarentegen
honderden georganiseerde Rock and Roll-clans.168
Toch besteedden verzuilde jeugdbladen aandacht aan het kleine aantal
Vlaamse nozems en de motivatie bij hun misdaden. Volgens De Bevrijding moest
men zelfs geen misdaad begaan alvorens men de stempel nozem kreeg opgedrukt.
De redactie stelde het woord nozem synoniem aan een persoon die in weelde
166 Trouw, j. 14 (1957) nr. 27, 2.
167 ‘Tommy Steele’, in: Juke Box, j. 1 (1957) nr. 37, 4-5.
168 L. Mutsaers, ‘Nederlandse popmuziek: schatplichtig aan buitenland troef’, in: Spiegel Historial,
9 (2003 Amsterdam) 392-395; K. Eggers, 9o sex, no drugs, just rock and roll. Een biografisch
onderzoek naar de jeugdsubcultuur van de rockers in het Vlaanderen van de jaren vijftig (onuitg.
lic.verh.) (Leuven 1993). 76-79 en A. Racine, De jeugdmisdadigheid in België in 1958 en 1959
(Brussel 1961) 1-45.
88
zwom, geen offerzin kende of naar Rock and Roll luisterde. Wel dient opgemerkt
dat in 1960 een artikel werd gewijd aan de echte mens achter de nozem.169 Beide
studentenbladen Ons Leven en 9eohumanisme hadden het nooit uitdrukkelijk over
Rock and Roll-rebellen, terwijl DUX de woorden nozem en misdadiger duidelijk
synoniem waren. Volgens deze redactie kon een Rock and Roll-liefhebber dus een
goed persoon zijn, terwijl een echte nozem begeleiding nodig had.170 In de
Chirobladen Lente en Trouw bleek de term nozem een erg brede betekenis te
dragen. Hij stond symbool voor elke persoon die de Chiro-idealen aan zijn laars
lapte. Het volgende citaat geeft aan hoe ver men ging in die betekenisgeving. Een
persoon die een scheldwoord riep werd enkel en alleen door zijn korte uitspraak
en wellicht zijn kledij beschreven als nozem. De redactie kon immers onmogelijk
de achtergrond laat staan de muziekkeuze van deze jongen kennen: ‘Tijdens een
optocht van Chiromeisjes begon een onbekende ‘nozem’ vanuit het publiek te
fluiten. Ook riep hij een schunnig woord.’171
ABC besteedde verschillende artikels aan de criminaliteit bij jongeren,
zowel in de Verenigde Staten als in Vlaanderen. Men opperde telkens dat de
Vlaamse jeugd moest oppassen want in Amerika ging het goed fout op het gebied
van misdaad. De redactie stelde de Amerikaanse maatschappij en niet de Rock
and Roll-muziek hiervoor aansprakelijk. De grootste schuld werd bij radio- en tv-
programma’s gelegd waarin men vaak forum gaf aan horror en geweld. Enkel
sociale projecten van begeleiding en gecontroleerde ontspanning konden een
oplossing bieden.172 Toen het blad later het profiel van een nozem beschreef, leek
dit fel op dat van DUX. Voor de ABC-redactie was een nozem iemand die
misdaden beging zoals joy riden. Bij deze misdaad werden voertuigen eigenlijk
niet gestolen maar ‘ontleend’ om op die manier aangenaam de tijd te verdrijven.
ABC waarschuwde de jonge lezer ervoor dit soort wandaden niet te begaan. De
oorzaak ervan lag bij de Amerikaanse films. In vele prenten zoals de westerns
169 ‘Filmkritiek bij Rebel without a cause (Nicolas Ray)’, in: De Bevrijding, j. 12 (1957) nr. 163, 7
en ‘Nozems, blousons noirs & Halbstarken’, in: De Bevrijding, j. 15 (1960) nr. 48, 2-8. 170 J. Dijkhuis, ‘Rock ‘n’ Roll’, in: DUX, j. 32 (1958) nr. 25, 483-489.
171 Trouw, j. 16 (1959) nr. 31, 7.
172 ‘De verloren jeugd van East side’, in: ABC, j. 26 (1957) nr. 7, 23-25.
89
toonden revolverhelden hun stoerheid. ABC interpreteerde dit als het uitdagen van
jeugdigen en het aansporen om erg ver te gaan in machogedrag. In de lijn van het
socialisme weigerde het blad de Amerikaanse de arbeidersjeugd aan te vallen,
terwijl uit sociologisch onderzoek bleek dat de meeste joy riders er wel uit een
arbeidersmilieu afkomstig waren. Een journalist stelde dat dit soort criminelen in
alle lagen van de bevolking voorkwam.173
De collectieve aanval tegen de Big Business
Niet alleen Rock-rebellie en ontspanning maar ook de aankoop van allerlei
producten behoorden voor velen tot het proces van toe-eigening. Bij het
stimuleren van dit soort consumptie speelden de amusements- en
kledingsindustrie een cruciale rol. Zowel de Amerikaanse als Vlaamse
industriëlen kregen daarom uitgebreide kritiek van de jeugdpers. Het blad
Vriendschap was één van de eersten die duidelijk in de aanval trok tegen de
Amerikaanse managers en hun idealen. Als remedie tegen ‘de duivels’ werd
samenhorigheid gepredikt: ‘Jongeren moeten de handen in elkaar slaan met de
oudere generatie om zo te vechten tegen de gemeenschappelijke vijand, het
kapitalisme.’174 Het meisjesblad Lente formuleerde een ander alternatief dat bijna
kan omschreven worden als een ascetisch ideaal. Het veroordeelde scherp de toe-
eigening, gestimuleerd door Amerikaanse grootverdieners: ‘Het gevolg van al die
nieuwe producten is leugen en overdrijving. Wie zich daaraan laat vangen, is voor
de liturgie verloren […] De H. Mis is geen sensatiegeval en mag ook niet
kunstmatig tot sensatie worden vervormd. Liturgie eist innerlijke waarachtigheid
en stilte. Alles moet eenvoudig en eerlijk zijn. De mis is nooit effectvol en er zijn
daar geen verrassende dingen te verwachten. Net daarom kan de misvieringen
voor ontspanning en rust zorgen.’175 De redactie van De Bevrijding richtte zich in
173‘Joy-riding, gevaarlijke avonturen die miljoenen kosten’, in: ABC, j. 25 (1956) nr. 1, 14-15; H.
Cammaer, ed. Jeugdproblematiek: tien jaar onderzoekswerk (Antwerpen 1967) 7 en Racine, De
jeugdmisdadigheid in België in 1958 en 1959. 174 ‘Over de hedendaagse jeugdmentaliteit’, in: Vriendschap, j. 4 (1956) nr. 7 en 8.
175 ‘Operatie en houding’ in: j. 11 (1959) nr. 36, 7.
90
zijn kritiek tegen de Vlaamse platenbazen. De KAJ-journalisten snapten niet dat
deze groep bedrijfsleiders zich liet beïnvloeden door de Amerikaanse markt. Toch
stelde de redactie ook dat de Vlaamse Rock and Roll-liefhebber zelf een stuk
verantwoordelijkheid droeg voor zijn hedonistische levensstijl: ‘Het venijn zit
hem bij de grote platenbazen. In hoeverre houden deze rekening met kunst en
werkelijke schoonheid […] Voor de centen waar ze op uit zijn misbruiken ze
kunstenaars en publiek. Er zit ook venijn bij het publiek want wij smijten met geld
naar onnozelheden. Wij moesten beschaamd zijn om zoveel geld te smijten naar
film-, televisie- en muzieksterren terwijl twee derde van de wereld honger lijdt.’176
De KAJ-leiding legde de verantwoordelijkheid dus deels in de handen van
de jongeren zelf. Ze moesten zelf selecteren welke producten en reclame al dan
niet in orde waren. Daarbij mochten ze hun katholieke waarden niet achterwege
laten en moesten ze rekening houden met de geldzucht van een groot aantal
bedrijven. Vanaf het begin van de jaren zestig begon De Bevrijding echter minder
commentaar te uiten op de consumptie-industrie. Een journalist-kajotter toonde
zich bijvoorbeeld zelfs medestrijder van de jonge generatie door de ouders te
vragen niet te veel te zeuren over de Amerikaanse invloed. De meeste andere
bladen bleven hun commentaren echter tot begin jaren zestig in termen van
bezorgdheid uiten. Die bezorgdheid was er bij de Lente, Trouw, ABC, Ons Leven
en Vriendschap één van argwaan tegenover het cultuurimperialisme uit de States.
Nochtans waren de volwassen journalisten en jeugdleiders evengoed onderworpen
aan dat imperialisme, maar dat was in hun ogen lang niet even erg of werd
gewoon niet aangehaald. Televisie kijken was bijvoorbeeld geen slechte zaak,
Rock and Roll beluisteren volgens de journalisten wel.177
Naast de muziekindustrie werd ook de mode-business aangevallen. Vele
jongeren wilden immers niet alleen Rock and Roll beluisteren of kopen, ze wilden
ook aan de buitenwereld laten zien dat ze van de muziek hielden. Dit konden ze
het beste door hun uiterlijk aan te passen via kledij en haarstijl. Het succes van de
nieuwe Rock and Roll-mode was zo overweldigend dat enkele katholieke
176 ‘Elvis Presley- story’, in: De Bevrijding, j. 12 (1957) nr. 164, 5.
177 ‘Nieuwjaarswensen van de redactie’, in: De Bevrijding, j. 15 (1960) nr. 193, 8 en S. Frith, The
sociology of Rock (Londen. 1978) 201.
91
jeugdbladen lange artikels wijdden aan het nieuwe fenomeen. Verschillende
organisaties wilden in allerijl de jeugd waarschuwen voor de van Amerika
afkomstige dress codes met bijhorende levensfilosofie, opnieuw ingegeven door
de toenmalige consumptie industrie.178
Zo beschreef Trouw twee soorten ‘mode-mensen’: de witte en de zwarte. De
‘witte’ waren dandy’s die zich netjes kleedden en naar Jazz luisterden. Ze droegen
meestal een kostuum en hadden hun haren voorzien van de nodige brillantine: ‘Hij
is een gratis reclame voor brillantine fabrieken, coiffeurs en modemagazijnen […]
Hij is de jonge man met intelligentie. Hij bestudeert voortdurend zijn eigen toilet
en draagt een kostuum volgens de nieuwe snit. De stakker weet niet dat hij het
slachtoffer is geworden van de mode. Hij weet niet eens hoe hopeloos zijn
gevalletje geworden is en wij hem met medelijdende blikken volgen.’179 Een
gedeelte van de katholieke pers bestempelde deze jongens zelfs als
‘verschrikkelijke gedrochten’ of ‘verwaande idioten’. Hun ijdelheid werd door de
Kerk gezien als een teken van egoïsme. De ‘zwarten’ vormden de tweede soort
mode-mensen volgens Trouw. Deze waren echter wat ruiger en opvallender dan
hun witte collega’s. Tot deze groep behoorden de jongeren die zich kleedden
volgens de vooraf beschreven Rock and Roll-stijl. Ze droegen broeken die nauw
aansloten met daaronder korte, witte sokjes, vandaar hun bijnaam
‘stoofbuisbroekmensen’: ‘Dit soort jongeren verzetten hemel en aarde om ook
eens in het brandpunt van de belangstelling te komen. Ze vinden ieder ander mens
een minderwaardig en bespottelijk wezen. De ganse wereld begrijpt hen niet,
daardoor komt het ook dat ze, zeer jong nog, verbitterde wezens worden die op
achttienjarige leeftijd reeds reikhalzend naar wat rust en hun pensioen uit zien. Zij
dragen een broekje dat een tikje te klein is geworden, sierlijke korte witte sokjes.
Ieder ander toilet is burgerlijk en uit den boze. Ik kan maar niet geloven dat die
brillantine pompadoers enige redding zouden kunnen brengen in dit doodzieke
178 G. Tillekens en M. du Bois-Reymond, 9uchterheid en nozems: de opkomst van de jeugdcultuur
in de jaren vijftig (Muiderberg 1990) 35 en M.A.Wilsens ed., Bij leven en welzijn. Een eeuw
dagelijks leven in België (Tielt 1999) 115. 179 Trouw, j. 13 (1956) nr. 3, 12.
92
Vlaanderen.’180 Dit blad geeft echter niet aan waarom de Rock and Roll-
liefhebbers net zwart als favoriete kleur uitkozen. Toch is het interessant deze
keuze nader onder de loep te nemen. De fans probeerden zich met deze speciale
kleur bewust van de traditionele wereld af te schermen, en anders te zijn. Men
haalde deze motivatie uit het kapitaalkrachtige, burgerlijke milieu. De zwarte
wagen, het zwarte kostuum en de aktetas waren voor rijke heren middelen om
aanzien en prestige te verwerven. Ze gaven aan dat een persoon zich duidelijk
differentieerde van de “bonte” wereld van de massa. Rock and Roll-fans wilden
zich in deze lijn via de zwarte kleur van de alledaagse normen en plichten
distantiëren.181
Meisjesblad Lente maakte duidelijk dat niet alleen jongens maar ook
meisjes zich kleedden naar het voorbeeld van een Rock and Roll-mode. Volgens
het Chiroblad probeerden vrouwelijke fans om de actrices uit Rock-films na te
bootsen. Ze kozen voor dit alternatief omdat de Rock and Roll-muziekscène
voornamelijk uit mannen bestond. Films toonden daarentegen af en toe een
female nozem. Voor vele fans bleek ook Brigitte Bardot een voorbeeld. De dress
code van deze Amerikaanse leek immers sterk op die van de vrouwelijke Rock
and Roll-fans in films zoals Rebel without a cause, The wild one en Rock around
the clock. Vlaamse meisjes namen van voornoemde voorbeelden de volgende
kledingstukken over: helgekleurde vestjes, witte opgerolde kousen onder een
geklede mantel, smalle rokken, schoenen met ‘naaldhieltjes’, glacé handschoenen
en een lederen handtas. In die handtas zat altijd een poederdoos, een spiegeltje en
lippenstift, die het meisje dagelijks een paar keer gebruikte.182 Volgens Lente
gebruikten tienermeisjes deze make-up maar voor één doel, namelijk om jongens
te ‘strikken’. Het katholieke persorgaan vond het dan ook ongehoord dat een
meisje, jonger dan twintig, zich bekladde met make-up. Een meisje moest er wel
altijd netjes uitzien, maar het mocht nooit de bedoeling zijn om met je toilet of
opschik de aandacht te trekken. Daarom bleef de commentaar komen: ‘Als je
180
Trouw, j. 13 (1956) nr. 16, 15. 181 H. Gaus, J. van Hoe en M. Brackeleire, Mensen en mode: de relatie tussen kleding en
konjunktuur (Leuven 1992) 55. 182 Tillekens, 9uchterheid en nozems, 91-92.
93
zoiets ziet, dan kan je gewoon niets anders zeggen dan “ocharme”! Wat bij een
volwassene dood normaal is, wordt bij opgroeiende mensen ongewoon,
belachelijk, met overdreven maniertjes, omdat het er maar opgeplakt is, en niet bij
hun eigen aard hoort.’183
Lente spoorde de meisjes met andere woorden aan de mode niet te volgen.
Mode was iets voor ‘poppetjes’. Christenen van het vrouwelijke geslacht moesten
er niet als een slons bijlopen, maar gewoon zorgen voor een nette uitstraling. Om
dit duidelijk te maken beschreef het blad twee soorten slechte kledij om daarna tot
een ideaalbeeld te komen. Je was als vrouw een nonchalante sloddervos, ofwel
een mondain modepoppetje. Wie hieraan wou ontsnappen koos de gulden
middenweg: ‘Een kleed in van die nieuwe stof met strepen en bloemen – of een
plooirok met een marinière - zijn geknipt om door jonge meisjes gedragen te
worden […] Voor een echt, flink Chiromeisje is de keuze eigenlijk niet moeilijk
…want: Schoonheid koop je niet, maar kun je alleen van binnen veroveren. Ze
straalt uit een fijne meisjesziel langs heel je voorkomen naar buiten’.184
Uit de artikels van het blad ABC bleek dat ook deze redactie niet tuk was
op de Rock and Roll-mode en bijhorende moraal van de eerste indruk. Dit was
met andere woorden het enige Rock and Roll-aspect waarop een uitgesproken
commentaar kwam. Het tijdschrift had echter socialistische roots en het had dus
minder problemen met het afbrokkelen van de katholieke waardentempel. Men
veroordeelde de mode eerder sporadisch in vergelijking met katholieke bladen.
Toch werd de verkiezing van rockster Jerry Lee Lewis als best geklede man
ronduit een belachelijke gebeurtenis genoemd. Elvis werd dan weer als profeet
van ‘extatisch hysterische bekrompenheid’ bestempeld.185
Het blad DUX reageerde opnieuw iets genuanceerder op de nieuwe
modetrends. Hoofdredacteur Henri Fortman opperde dat de toenmalige
christelijke kledingsmoraal, als norm opgelegd door de geestelijkheid, aan
vernieuwing toe was. Hij herformuleerde de katholieke norm: ‘Het kindschap
Gods is weliswaar niet aan de lengte van de mouwen gekoppeld maar “goede
183 Lente, j. 11(1959) nr. 9, 8 en 9.
184 Lente, j. 10 (1956) nr. 18, 18.
185 ABC, j. 25 (1956) nr. 30 , 27 en ABC, j. 25 (1956) nr. 6, 13.
94
smaak” en “gevoel voor maat en stijl” dienen de basis te vormen voor een nieuwe
christelijke kledingsmoraal’.Volgens deze nieuwe moraal moest men
kledingsstijlen in categorieën onderverdelen. De verschillende mogelijkheden
waren grote zonde, kleine zonde, bevorderend voor de jeugd en hoog cultureel
fatsoenlijk. Het blad vervolgde met een negatieve reactie op de extravagantie van
bepaalde jongeren. Toch werd besloten met een positieve gedachte. Kledij bleek
immers een façade, men moest dit uiterlijk relativeren. De echte persoon zat
eronder.186 De redactie van de kajotters reageerde anders. Volgens De Bevrijding
hoefden al die zogezegde versieringen niet. Ook al was een jonge persoon
misschien niet van de knapste, de ogen en zijn specifieke levenswijze hadden
genoeg aantrekkingskracht voor het andere geslacht dat bekommerd was om echt
familiegeluk.187
Net zoals de kledij was het kapsel voor de echte Rock and Roll-fan een
middel om zijn of haar muziekliefde te symboliseren. Meisjes droegen hoog
opgestoken paardenstaarten of permanentjes, terwijl jongens de haren met grote
hoeveelheden brilcrème naar achter streken. Het veelvuldige gebruik van deze gel
zorgde ervoor dat vele jongeren de bijnaam ‘vetkuif’ of ‘swingkallotje’ kregen.
Toen vanaf de tweede helft van de fifties meer en meer Vlaamse jongeren kozen
voor dit soort revolutionaire kapsels, stonden leden van de grootste zuil klaar met
een reactie. Aan haarverzorging mocht niet té veel aandacht worden besteed. Zo
moest men het hoofdhaar maar om de twee à drie weken wassen. Een permanente
laten zetten mocht, maar zeker niet te dikwijls en enkel als dat echt de haarstijl
was die bij je paste. Je haar verven was echter uitgesloten. Je kreeg van God de
haarkleur mee die bij je paste en dat moest je niet veranderen. De jeugdleiders van
de socialistische zuil konden zich bij deze mening aansluiten, al lieten ze de
religieuze termen tijdens hun formuleringen achterwege.188
186 Janssen, ‘Van kakkers tot punkers’, 269-272 en H, Fortman, ‘Voorwoord bij de christelijke
kledingsmoraal’, in: DUX, j. 18 (1951) nr. 5, 265-270. 187 ‘Te breed of te eng’, in: De Bevrijding, j. 10 (1955) nr. 140, 8.
188 Lente, j. 7 (1953) nr. 3, 14 en Vriendschap, j. 6 (1958) nr. 2, 16.
95
Het genderaspect binnen de bespreking over jeugdige Rock and Roll fans
De Rock and Roll-performances, teksten en zelfs commentaren op de toe-
eigening werden tijdens de jaren vijftig gedomineerd door masculiene patronen
die erg vrouwonvriendelijk waren. Dit had alles te maken met maatschappelijke
tendensen. De werelden van mannen en vrouwen waren gescheiden. Meisjes
vertegenwoordigden de privé-sfeer terwijl de straten en het publieke café waren
voorbehouden voor de mannen. Zowel de ouders als de jongeren zelf hielden dit
verschil in stand en pas in de loop van de jaren zestig veranderde dit stereotiepe
beeld.189
Het katholieke meisjesblad Lente beschreef hoe een ‘ideaal’ meisje zich in
de jaren vijftig best gedroeg. Er werd uit te doeken gedaan hoe haar dag eruit zag,
welke kleren ze aantrok en hoe ze haar vrije tijd doorbracht. Bewust staat het
woord ‘ideaal’ tussen twee aanhalingstekens. Het ging om een beeld opgehangen
door de redactie van Chiro Jeugd Vlaanderen. Niet alle tienermeisjes gedroegen
zich zoals in Lente werd voorgeschreven. Het blad gaf wel een richtlijn om de
opgedrongen katholieke meisjescultuur van de jaren vijftig te beschrijven. In
Lente bevestigde men immers enkele typische rolpatronen. Van een meisje werd
in de eerste plaats verwacht dat zij de moeder hielp in het huishouden: ‘Een
meisje, zeker een groot meisje, brengt in de huiskamer ’n aparte, gezellige sfeer.
Tenminste als het iemand is die aanvoelt, dat zij een bijzondere gave heeft
gekregen om voor huisgenoten en gasten de kamer aangenaam te maken. Als het
een meisje is, die de handen uit de mouwen kan steken en weet hoe het moet […]
Ieder meisje die haar toekomstige taak van een fijne huismoeder begrijpt, zal in
dit boekje belangstellen en er graag aan mee doen.’190 Binnen het
ontspanningsdiscours van het jongensblad Trouw werden duidelijk andere
accenten gelegd. Men verzocht vrouwen om zoveel mogelijk thuis te blijven,
terwijl jongens de volgende raad kregen: ‘Enkel mits toelating van je leider rook
189 Eggers, 9o sex, no drugs, 20 -21.
190 ‘Hoe dat moet’, in: Lente, j. 1(1952) nr. 14, 11.
96
je in uniform en kom je in uniform in ‘n herberg.’191
Dit leek misschien niet zo’n
duidelijk verschil maar het gaf toch aan dat jongens net iets meer mochten dan
meisjes.
Ondanks het feit dat beide bladen het rollenpatroon kracht bijzetten, gaven
ze af en toe forum aan ontevreden leden. De opmerkingen van dit soort
briefschrijfsters maakten duidelijk dat niet alle meisjes zich bij het
maatschappelijke onderscheid neerlegden: ‘Ginds de jongens, hier de meisjes. De
Chirojongens om naar de herbergen te trekken; de Chiromeisjes om de afwas te
doen. Voelt ge dat ook aan? […] Zou O.L.Heer ons daarmee willen leren dat de
vreugde en het geluk van de vrouw niet liggen op het toneel, in ’t hel geschitter
van de schijnwerpers, op de sportvelden, op het podium? Wij mogen enkel
optreden als het goed en nuttig is, wanneer men ons nodig heeft.’192 De redactie
van Lente besefte dat dit soort meisjes werd aangetrokken door het rebelse en
onconventionele karakter van de Rock and Roll. Daarom waarschuwden
journalisten om niet te veranderen in een zogenaamde ‘nozem’of ‘be-bopster’.
Om dit te verwezenlijken gaf het blad een erg subjectieve verklaring voor het
succes van de Rock and Roll: ‘Deze meisjes hebben hun princiepen meestal van
enkele “groten” uit de Rock and Rol-rangen, die om één of andere reden in
botsing zijn gekomen met de Kerk en wiens persoonlijkheden zo sterk waren, dat
zij hele massa’s konden meetrekken.’193
Ondanks de waarschuwingen van een blad als Lente, kochten steeds meer
meisjes Rock and Roll-plaatjes. Volgens socioloog Allen Mcrobbie was er wel
een groot verschil tussen de manier waarop een vrouwelijke en mannelijke fan
met de muziek omging. Terwijl jongens vaak in café’s, clubhuizen of danszalen
luisterden, genoten meisjes op een meer ingetogen of passieve wijze. Vaak
nodigden ze onder het waakzame oog van hun ouders vriendinnen uit. Op een
kamer draaiden ze dan meerdere Rock and Roll-hits. Dit fenomeen groeide
191 ‘Jeugd is een houding’, in: Trouw, j. 8 (1952) nr. 7, 13.
192 ‘Lezersbrieven’, in: Lente, j. 8 (1959) nr. 2, 4.
193 Lente, j. 7 (1958) nr. 7, 11.
97
volgens de socioloog uit tot een echte ‘slaapkamercultuur’.194 Mc Robbies’
theorie botste in Vlaanderen echter op een zekere beperktheid. Vele Belgische
meisjes luisterden op hun veilige kamertje maar anderen gingen dan weer volledig
uit de bol op de dansvloer of tijdens optredens. De groep hevige vrouwen was
zelfs vrij omvangrijk, maar klein in vergelijking met de verzameling actieve
mannelijke fans. Sommigen genoten enkel van de muziek, anderen zagen het dan
weer als middel om het klassieke rollenpatroon te doorbreken. 195
Het feit dat vele vrouwen Rock and Roll gebruikten als protestmiddel
tegen hun minderwaardige rol valt op z’n minst een contradictie te noemen omdat
de Engelstalige Rock and Roll-lyrics vaak alles behalve vrouwvriendelijk waren.
Wanneer men de positie die de vrouw kreeg toebedeeld onderzoekt, zorgt een
vergelijking met de Tin Pan Alley-teksten voor een duidelijke vaststelling. Het
merendeel van de conventionele en populaire Tin Pan Alley-songs had ‘de liefde’
als thema. Crooners (typische naam voor de zangers) beschreven liefde in termen
van houden van, aanbidden, nodig hebben en verlangen. Het uitdrukken van
seksuele verlangens gebeurde verhuld en charme was een algemeen gangbare
term die voor zowel geestelijke als lichamelijke aantrekkingskracht werd gebruikt.
Zangers en zangeressen hadden het niet over werkelijk bestaande relaties, maar
meer over een geïdealiseerde toestand, romantiek als droom. In deze teksten
kwam duidelijk een respect voor de vrouw naar boven.196
Binnen het Rock and Roll-genre werd minder fijnzinnig over liefde
gedacht. De term stond niet langer symbool voor ‘houden van’ maar had
voornamelijk te maken met lichamelijke aspecten. Het ging om amusement dat
niet eeuwig bleef duren. Toch waren expliciete seksuele uitingen in teksten
uitgesloten. Er bestond weliswaar geen vastgelegde code zoals die in de
filmindustrie bestond, maar de tekstschrijvers legden zichzelf een bepaalde vorm
van censuur op. Anders werd een nummer niet gedraaid op de radio. Wel waren
vele teksten dubbelzinnig. Men kon de vrouw als speeltje of seksobject
194 A. Mcrobbie, Feminism and youth culture (Basingstoke 1991) 203-209.
195 Eggers, 9o sex, no drugs, just rock and roll, 20 -21.
196 J. Curtis, Rock eras: interpretations of music and society, 1954-1984 (Ohio 1987) 25-26 en G.
Keunen e.a., Pop! Een halve eeuw beweging (Tilburg 2002) 18.
98
beschouwen in nummers zoals als ‘Good Golly Miss Molly’ of ‘Whole lotta
shakin’ going on’. Het kwam daarnaast ook veel voor dat de vrouw werd
afgeschilderd als het brave huismoedertje zoals in het nummer ‘I like my Baby’s
Puddin’.197
Het controversiële karakter van de dans en het ritme hadden tijdens de
fifties in elk geval meer invloed dan de inhoud van de Rock and Roll-teksten. Vele
Vlaamse meisjes keken immers voorbij de vrouwonvriendelijke boodschappen,
terwijl andere theorieën aangeven dat de meeste fans de Engelse teksten gewoon
niet verstonden. Nog een mogelijkheid maakt duidelijk dat vrouwen heel goed
begrepen waar de nummers over gingen. Toch hielden ze van de muziek, net
omdat de vrouw niet langer werd beoordeeld op basis van innerlijke waarden
maar op basis van het uiterlijke. Vele vrouwen vonden de aandacht voor het
uiterlijke dus boeiend omdat dit indruiste tegen de conservatieve normen en
waarden. Het feit dat de vrouw vaak werd beschreven als een soort ‘seksspeeltje’,
bleek voor de fans niet op te wegen tegen de protestwaarde die zich vaak uitte in
een moraal van de eerste indruk. Pas in de late jaren zestig ontstond er voor het
eerst een duidelijke kritiek op de inhoud van Rock and Roll-teksten. Feministen
en lesbische vrouwen maakten muziek waarin ze de slechte behandeling aan de
kaak stelden. Ze benadrukten opnieuw de schoonheid van het innerlijke en de
waarde van een goede relatie.198
197 R. Labree, Rock and Roll in rood-wit-blauw. De invloed van de Amerikaanse Rock en Roll op
9ederland en de 9ederlandse popmuziek tussen 1955 en 1965 (Amsterdam 1993) 16-17. 198 E.K. Petersen, ‘An investigation into woman-identified music in the united States’, in: E.
Koskoff, ed. Woman and music in cross-cultural perspective (Londen 1982) 203-205.
99
Epiloog
In de rustig ingedommelde samenleving midden de jaren vijftig heeft de Rock and
Roll in Vlaanderen een betekenisvolle invloed gehad als symbool van iets nieuws,
iets onbekend. Bij sommigen sloeg hij in als een bom. Indien deze periode niet het
aura van rust, conformisme en welvarende saaiheid droeg, was er waarschijnlijk
ook nooit sprake geweest van een Rock and Roll-revolutie. Het systeem leek
perfect te functioneren maar individuele vrijheid bleek vaak zoek. Zo vereiste het
Belgische systeem, hoe mooi en evenwichtig het in theorie ook was, op
maatschappelijk en cultureel vlak een soort gehoorzaamheid tegenover een
normen- en waardenpatroon. Wie niet meedraaide in het systeem, was een
gevaarlijk en bedreigend element. Vrijheid was slechts mogelijk indien ze steunde
op een kritiekloos inpassen in het verzuilde systeem, dat nooit tevoren zo
georganiseerd was geweest in alle lagen van het maatschappelijke bestek.
Allerlei verzuilde organisaties of groepen werkten mee om het gangbare
normen- en waardenpatroon in stand te houden. De katholieke jeugdtijdschriften
kwamen voor de dag met verschillende soorten vertoog, die naarmate de golden
sixties naderden niet altijd even traditioneel bleven. Het ene tijdschrift durfde al
wat meer afwijken van het heersende patroon dan het andere. Een beperkte
analyse van enkele jongerentijdschriften en dan specifiek hun kijk en commentaar
op de verschijning van de Rock and Roll, maakt dat duidelijk. De katholieke
arbeidersjeugd werd aangesproken via een discours dat steeds weer naar een
gulden middenweg zocht. De redactie van het blad De Bevrijding volgde wel de
lijn van de Katholieke Actie maar verloor nooit de actuele jeugdmentaliteit uit het
oog. Commentaar op de Rock and Roll vertrok daarom vanuit de sociaal-culturele
christelijke houding die geleidelijk meer en meer aanleunde bij de moderniteit.
Binnen deze progressieve context, werd gewaarschuwd voor het gevaar van de
nieuwe muziek. Jongeren die Rock and Roll als protestmiddel gebruikten kregen
slechte punten maar langs de andere kant werd via lezersbrieven opgeroepen voor
meer begrip. Begin jaren zestig verzwakten de kritieken, waarschijnlijk onder
impuls van het afnemende ledenaantal. De redactie neigde nu meer de koers te
100
volgen van de moderniteit en verlegde de consensusgrens. Kritiek op de
verangelsaksing van Vlaanderen leek de Rock and Roll-commentaren te
vervangen.
Het discours van Chirobladen Lente en Trouw bleef tot het verdwijnen van
de Rock and Roll-populariteit sterk conservatief. Chiro-leiders interpreteerden de
Katholieke waarden en normen duidelijk anders dan de kajotters. Alles wat ook
maar enigszins te maken had met de muziek was slecht en kon een verloedering
veroorzaken bij de jeugd. In plaats van zich progressief open te stellen voor de
maatschappelijke wijzigingen, bleef men hameren op traditionele idealen of
waarden. Een typische plattelandswerking (Chiro) kwam dus meer behoudsgezind
naar buiten. De KAJ-beweging die zich vooral richtte op jongeren die zich in
stedelijke milieus bewogen, had meer aandacht voor de evolutie binnen de
jeugdige leefwereld. Toch bleken beide bladen een gemeenschappelijke
bezorgdheid te bezitten. Ze konden nooit begrip opbrengen voor het feit dat
jongeren zich de muziek met bijhorende aspecten zomaar zouden toe-eigenen.
De redactie van DUX stelde zich eind jaren vijftig wel open voor een
progressiever proces. Het blad was weliswaar een katholiek instrument, maar het
had geen rechtstreekse banden met een jeugdbeweging. Deze vaststelling helpt
om de openheid van het tijdschrift te begrijpen. In plaats van jeugdleiders
leverden vooral hoogopgeleiden een bijdrage. Deze professoren of geestelijken
volgden de pedagogische en maatschappelijke evoluties op de voet. Zij beseften
dat de katholieke waardentempel stilaan aan een restauratie toe was. Dit betekent
niet dat er geen kritiek werd geuit. Ook deze redactie wees op het gevaar van
hedonisme of rebellie. Toch bleek de groep journalisten begrip op te brengen voor
de Rock and Roll-rage. Ook minder ‘brave’ of minder ‘traditionele’ ontspanning
moest bespreekbaar zijn. Deze vaststelling geeft aan dat DUX een dissidente stem
vertegenwoordigde binnen de katholieke zuil.
Het katholieke studentenblad Ons Leven verkoos daarentegen de toe-
eigening als verwerpelijk te beschouwen. De muziek botste met het traditionele
denken. Het waardepatroon paste niet bij het beeld van de ideale student. Rock
and Roll was te boers en bevorderde de nagestreefde hoge, Vlaamse cultuur niet.
101
De redactie ontkende evenwel niet dat de jeugd kritisch moest denken, maar het
heersenden ongenoegen kon men muzikaal het best uiten via kleinkunst. Ons
Leven bleef de Amerikaanse sound als verwerpelijk beschouwen in tegenstelling
tot DUX, waarbinnen het discours evolueerde naar een positieve houding
tegenover de Rock and Roll.
De liberaal-nationalistische studenten van Gent lieten nooit uitdrukkelijk
uitschijnen of ze al dan niet met een toe-eigening instemden. Wel kwam een
bewondering voor de hedonistische filosofie verbonden aan de muziek naar
boven. Men drukte immers enige waardering uit voor de Amerikaanse
Rockfilmindustrie. De overdreven aandacht voor het Engels op de openbare
omroep bleek bij de studenten dan weer in minder goede aarde te vallen. Deze
paradoxale houding valt te verklaren vanuit de idealen van de beweging. Ze
streefden enerzijds een liefde voor de Vlaamse cultuur na. Anderzijds bezaten zij
een voorkeur voor vrijzinnige idealen en individuele vrijheid.
Wanneer men de Rock and Roll-kritieken van de afzonderlijke zuilen
naast elkaar plaatst, blijkt het resultaat complex. Eerst en vooral bestond er binnen
het kamp van de katholieken geen éénvormige mening. Elk blad legde eigen
accenten en de enige gemeenschappelijke noemer leek de christelijke leer. Daar
werd dan nogmaals een individuele interpretatie aan gegeven. Voor de ene groep
konden de waarden niet streng genoeg worden toegepast. De andere ging er dan
weer soepeler mee om. Binnen het socialistische kamp heerste eveneens
diversiteit.
Vriendschap besteedde niet veel aandacht aan het fenomeen Rock and
Roll maar het veroordeelde wel enkele malen heel duidelijk de toe-eigening. Bij
de redactie speelden duidelijk andere motieven dan bij de katholieke collega’s.
Het hedonisme werd veroordeeld maar het kreeg geen kritiek omwille van het
verdwijnen van het respect voor de ouders, het afnemen van de liturgische
beleving of het negeren van de noodzakelijke taak in het huishouden.
Socialistische journalisten vreesden eerder voor het verdwijnen van het
gemeenschapsideaal, de collectieve gedachte om samen aan een goede wereld te
bouwen. Daarnaast kreeg de overdreven aandacht voor het materiële, ingegeven
102
door het kapitalisme, bakken kritiek. De socialistische jeugdbeweging wilde naar
het voorbeeld van de politieke partij andere accenten leggen dan de katholieken.
Dit betekende geenszins dat de leden van deze zuil zich afkeerden van de
traditionele normen en waarden. Er restte immers nog enkele gemeenschappelijke
kenmerken tussen de roden en de gelen. De vrees voor de verangelsaksing van
Vlaanderen is hiervan een goed voorbeeld.
De socialistische collega’s van ABC gingen minder moraliserend te
werk. Ze probeerden niet halsstarrig vast te houden aan tradities en
welomschreven waarden. Ze evolueerden voorzichtig mee met populaire trends.
De redactie beoordeelde Rock and Roll eerder op een neutrale manier. Begin jaren
zestig gebruikte ze het genre zelfs als ondersteuning binnen een moraliserend
betoog. Terwijl commentaren op de mentaliteit van het moederland van de Rock
en dan vooral op de jeugdcriminaliteit daar stegen, bleef de muziek gespaard van
kritieken. Binnen het discours werd regelmatig verwezen naar het
gemeenschapsideaal. De link met hun rode partij werd vooral duidelijk door een
opmerkelijke vorm van publiciteit. Het blad ABC kondigde net als het dagblad
Vooruit heel wat Rock and Roll-optredens aan, georganiseerd in de Gentse
feestzaal Vooruit. De positieve toon van deze artikels, waarin de socialistische
organisatoren werden aangehaald, kon begrepen worden als een soort propaganda
voor deze politieke partij.
De kritieken op de Rock and Roll-performance binnen de verschillende
bladen verdienen extra aandacht. Binnen het corpus werd immers duidelijk dat
dankzij de hevige movements en de manier van optreden een soort
aantrekkingkracht ontstond. Deze kon dan weer leiden tot een beperkte Rock and
Roll-hysterie. De redactie van Vriendschap kon de Rock-performance nooit als
een aanvaardbare actor binnen het identiteitsvormingsproces van een jonge
persoon goedkeuren. De collega’s van ABC leken hier minder problemen mee te
hebben, al had dit alles te maken met publiciteit in plaats van ideologie. De
katholieke bladen spaarden hun kritieken tot midden jaren vijftig. Ze bleken
eensgezind over de negatieve invloed van een hevige performance. Vooral Ons
Leven beoordeelde de movements zwaar en kon ze niet anders als ‘barbaars’ en
103
‘zielig’ omschrijven. DUX draaide echter snel bij en toonde nog halfweg de jaren
vijftig begrip voor de zuigkracht van de performance, iets wat de ook collega’s
van De Bevrijding enkele jaren later, zij het subtieler, probeerden.
Men kan concluderen dat het Rock and Roll-discours van alle besproken
bladen wezenlijk verschillend was. Toch herkennen we enkele parallellen. Een
paar periodieken beschouwden de toe-eigening van de moderne
ontspanningsvormen zoals dans en platen als struikelblok. De ongelijke gender-
benadering binnen deze kritieken gaf duidelijk aan dat ze geworteld waren in een
conservatieve en starre traditie. De meeste redacties konden niet overweg met de
rebelse filosofie verbonden aan de muziek. Tenslotte viel een collectieve aanval
tegen de Big Business in de gedaante van de amusements- en kledingindustrie op.
Enkel het bescheiden, liberale 9eohumanisme sloot zich niet aan bij dit offensief.
Los van de verschillen of gelijkenissen tussen bladen is het duidelijk dat
‘het proces van toe-eigening’ het sterkst onder vuur lag. Het waren niet de
Vlaamse muzikanten of Belgische openbare omroepjournalisten die kritiek op de
toe-eigening veroorzaakten. Ze hielden zich ver van de Rock and Roll-rage en
droegen zeker niet bij tot de verspreiding van de muziek en alles wat erbij hoorde.
De toenmalige succeshits van Belgische origine ondergingen weliswaar heel wat
Amerikaanse invloeden maar baseerden zich zelden rechtstreeks op de Rock and
Roll-muziek. Toen begin jaren zestig internationale successen werden geboekt
door groepen als The Jokers of The Cousins, bleek een mix van lokale en
Amerikaanse elementen hun muziek maar ook hun commerciële beeldvorming te
beheersen. Rock and Roll kon enkel zorgen voor een mentaliteitswijziging bij de
managers van de muzikanten. Populaire muziek voor jongeren opende immers
nieuwe vergulde poorten. Ook de openbare omroep kon de muziek nooit een
duidelijk forum geven. De directie voelde zich geremd door massa’s
commentaren in onder andere verzuilde jeugdtijdschriften maar vooral door de
katholieke intelligentsia. Binnen deze groep speelde het Davidsfonds de
belangrijkste rol. De inspanningen van deze organisatie kon een forum voor Rock
and Roll tot begin jaren zestig tegenhouden. De verangelsaksing van de NIR-INR
of BRT kon echter nooit stopgezet worden door deze invloedrijke commentaren.
104
De enige echte verantwoordelijke voor de toe-eigening was dus de
industrie. Via vinyl plaatjes, jukeboxen en kledij verspreiden grote bedrijven de
Rock and Roll-microbe. Deze nieuwe ontspanning paste perfect bij de
hedonistische levensstijl die naarmate de jaren vijftig vorderden steeds meer zijn
intrede vond bij de jeugd. Men kan zich zelfs de vraag stellen in welke mate de
hele Rock and Roll-scène deze genietende levensstijl nu veroorzaakt heeft. Op
weg naar de golden sixties zag de financiële situatie er steeds rooskleuriger uit
voor de doorsnee Vlaming. Dit spoorde vooral de jeugd ertoe aan het traditionele
normenpatroon overboord te gooien. Hierbij maakten ze handig gebruik van de
rebelse functie van de muziek. De oudere generatie bleef vaak afstand houden.
Een grote groep jeugdigen beoogde slechts een kortstondige vlucht. Hierbij dient
opgemerkt dat niet alleen economische invloeden maar ook culturele factoren
bijdroegen tot een toe-eigening. Zo sprak de Rock and Roll ook mensen aan
omwille van de ‘stoutere’ gender-benadering, of werkte de typische performance
een toe-eigening in de hand. Ondanks al deze economische en culturele factoren
was het revolutionaire karakter van de muziek beperkt in Vlaanderen. Hij zorgde
met andere woorden niet direct voor een spectaculaire metamorfose van de jeugd
in de maatschappij. Wel werd een behoorlijke groep jongeren beïnvloed door de
Rock and Roll en alles wat erbij hoorde. Dit veroorzaakte een proces van
identiteitsvorming dat er voor zorgde dat betekenisgeving gedeeltelijk op elkaar
werd afgestemd. Door dit proces kwam het dus tot een nieuw soort cultuur,
gekenmerkt door een vernieuwde moraal van de eerste indruk’ en de
hedonistische levensstijl.
Rock and Roll bleek slechts later een deel van een proces te zijn dat het
einde inluidde van het traditionele Westers denken en dat voleinding kende in de
jaren zestig. De muziek was een katalysator, die de aanwezige krachten
kanaliseerde naar de generatie die de toekomstige leiders van de maatschappij zou
leveren. Cultuurspecialist Simon Frith formuleerde het als volgt: ‘Het waren de
jongeren uit de Rock and Roll generatie die in de jaren zestig, wanneer ze
eindelijk binnen de vaste structuren van het systeem volwassen waren geworden
105
en hadden ontdekt waar de hendels en handgrepen zaten die beroerd moesten
worden, de oude wereld een andere richting konden insturen.’199
De conclusies van dit onderzoek openen meteen een aantal nieuwe
deuren. De jeugdtijdschriften gaven een duidelijk beeld van de verzuilde reacties
op de muziek. Een sluitende vaststelling met betrekking op verzuild Vlaanderen
zou pas mogelijk zijn na het bestuderen van alle verzuilde dagbladen, een massa
interviews met partijleden en zelfs parlementaire interventies met betrekking tot
de muziek. De weg ligt na dit onderzoek open voor een zoektocht naar de
geografisch bepaalde invloeden. De Bevrijding en de Chirobladen gaven al aan
dat jongeren in het stedelijk milieu op een minder conservatieve manier werden
aangesproken als deze op het platteland. Was dit verschil algemeen geldend?
Werd hierdoor de Rock and Roll op het platteland minder toegeëigend en hadden
de kritieken meer invloed buiten de stad? Deze vragen maken duidelijk dat met de
aangehaalde conclusies omzichtig dient omgesprongen te worden. Er werd slechts
in beperkte mate aangehaald welke invloed de kritieken op de jeugd hadden. Het
zou daarom interessant zijn een onderzoek te verrichten naar de reacties van de
leden van de zuil via lezersbrieven en interviews. Belangrijk blijft echter wel dat
de liefde van jongeren voor de muziek nooit duidelijk afnam, ondanks de critici.
Er dienen zich nog enkele interessante onderzoeksmogelijkheden aan.
De centrale vraagstelling van dit werk zou men bijvoorbeeld op Wallonië kunnen
toepassen om een vergelijking te maken met Vlaanderen. Waarschijnlijk zouden
er enkele andere zaken opduiken die het proces van toe-eigening beïnvloedden. In
dit werk werd immers aangetoond dat er kleine verschillen bestonden tussen de
situatie in Vlaanderen en andere gebieden. Rock and Roll kreeg in het Vlaamse
landsgedeelte geen eigen gezicht, en de jeugdcultuur ontwikkelde zich een stuk
trager dan bijvoorbeeld in Nederland. Rockrelletjes waren er helemaal niet. Men
kan dus stellen dat Vlaanderen zijn naam van brave en rustige regio alle eer aan
deed. Dit betekende echter niet dat er helemaal geen invloed was.
199 S. Frith, ‘Music and identity’, in: S. Hall ed., Questions of cultural identity (Londen 1996) 114.
106
Tenslotte kan men zich afvragen of bepaalde factoren die het discours
over populaire jongerenmuziek in de jaren vijftig bepaalden vandaag nog een rol
spelen in Vlaanderen. Vanaf de jaren zestig verdween zoals gezegd de echte Rock
and Roll. Groepen als The Beatles en The Rolling Stones namen de fakkel over en
pacifistische protestzangers werden nieuwe strijders tegen de traditionele waarden
en normen. Toch was de sound van de nieuwe sixties-genres op een andere manier
revolutionair dan die van de Rock and Roll. De strijd leek zich op een ander
muzikaal terrein af te spelen. Protestzangers creëerden een nieuwe subcultuur.
Hierin werden nu eerder zaken zoals maatschappelijke ongelijkheid en
ideologisch conservatisme aangeklaagd. Het was deze generatie die definitief de
het traditionele waarden- en normenpatroon de rug toekeerde, hoewel restanten
bleven gelden binnen hun leefwereld. Historicus Kim Timperman toonde aan dat
de scherpe woorden van deze nieuwe generatie zangers vanaf midden jaren zestig
ook andersoortige kritiek met zich mee brachten. De composities en teksten
werden veel complexer en bij de protestzangers werden woorden belangrijker dan
de manier van performen. Hierdoor bekritiseerde of bejubelde men in vele
verzuilde tijdschriften steeds meer de muziek zelf in plaats van de dans, de
bewegingen of de bijhorende mode.200
Na de hippies, in feite nauw aanleunend bij het protestgenre uit de jaren
zestig, die drugs en vrije seks propagandeerden, dook een nieuwe muzikale
antibeweging op. Tijdens de jaren tachtig ontstond een (universeel) populair
geluid dat indruiste tegen de gangbare waarden en normen. Psycholoog James
Arnett gaf aan waarom de ruige Metal en Punk aansloegen. Vele adolescenten
voelden zich vervreemd binnen de westerse geïndividualiseerde maatschappij.
Door de stijgende ontzuiling en het gebrek aan sociaal-constructieve krachten
werden de mogelijkheden tot betekenisgeving immers sterk uitgehold. Instituties
als kerk, staat en school hadden gedurende de jaren zestig en zeventig steeds meer
invloed op de jeugd verloren. Punk en Heavy Metal vormden een nieuwe
200 K. Timperman, Rock en de romantiek: de begripshistorische evolutie van pop en rock en de
perceptie van populaire muziek in Vlaanderen tijdens de sixties (onuitg. lic.verh.) (Leuven 2003)
66-67.
107
soundtrack voor het jeugdige verzet. De genres spraken jongeren aan omwille van
hun bitterheid jegens de directe sociale omgeving en maatschappij in het
algemeen. De slagzin van het protest veranderde volgens historicus Frans van
Gemert van ‘make love, not war’ naar ‘no future’.201 De aantrekkingskracht van
beide genres nam stilaan af maar leefde gedeeltelijk door in de Grunge. De
hevigste aanhangers van dit genre beschouwden de ‘Ichschmertz’ van Nirvana
zanger Kurt Cobain als een voorbeeld van antigedrag. Binnen de steeds groeiende
Amerikaanse grootsteden dook dan weer de Rap-muziek op die eveneens voor de
vorming van een subcultuur zorgde. De leden van die cultuur reageerden tegen de
armoede en het sociale onderscheid die het kapitalisme met zich meebracht.
Via de Rap komen we tot de populaire muziekscène anno 2005. Is er bij
het begin van de éénentwintigste eeuw nog een revolutionair geluid te horen in
Vlaanderen en wordt de muziek op dezelfde manier toegeëigend als dat het geval
was met de Rock and Roll? Eerst en vooral lijkt ‘de moraal van de eerste indruk’
en de hedonistische filosofie meer dan ooit springlevend. Daarnaast is de culturele
invloed van Amerika binnen het populaire muzieklandschap alles overheersend
gebleven. Bij het begin van de éénentwintigste eeuw werden zelfs genres waaraan
de Rock and Roll schatplichtig was, opnieuw aangesproken. Binnen de virtuele
cultuur tonen televisiezenders om de haverklap R&B-clips (ritmische mix van
Rap en Rythm and Blues, meestal met heel wat Latino invloeden) waarin prijzig
aangeklede zangers of zangeressen tussen halfnaakte dames staan te dansen.
Binnen de eigentijdse cultuur duiken ook heel wat populaire Techno of Drum and
Base-nummers op, die met hun opzwepend ritme aanzetten tot wild dansen.
Op het eerste zicht zijn er dus opvallend veel gelijkenissen tussen de
Rock and Roll en de actuele-performances, althans als men de verschillende
omstandigheden waarin men toen en nu muziek maakt wil relativeren. Als men
specifiek de kritiek tegen het hedendaagse normen- en waardenpatroon in acht
neemt, valt vooral een gelijkenis tussen Rock and Roll en de moderne Gansta Rap
201 J. Arnett, Metalheads. Heavy metal music and adolescent alienation (Colorado1996) 189-192
en F. van Gemert, Crips in drievoud en dossieronderzoek naar drie jeugdbendes (Amsterdam
1998) 16.
108
(Eminem, Tupac,…) op. Deze Amerikaanse muziek schets immers een wilde
wereld, die op gespannen voet staat met de respectabele samenleving. Het
revolutionaire karakter blijft dus, want jongeren kunnen bijvoorbeeld uit de
alledaagse werkelijkheid vluchten door te dansen of luisteren naar de muziek.
Toch is er vandaag minder sprake van twee kampen (jongere fans versus oudere
critici) zoals tijdens de jaren vijftig bestond. De bedrijfs- en mediawereld doen
vandaag veel meer pogingen om het rebelse karakter van de muziek te gebruiken
om er munt uit te slaan. Dit heeft uiteraard te maken met het afnemen van het
aantal katholieke of zelfs socialistische ‘controleurs’ en ‘critici’. Dit leidt tot een
paradoxale conclusie. Enerzijds kan men stellen dat jongeren zich de kenmerken
van de Gansta Rap toe-eigenen omdat ze daarmee willen protesteren tegen
bepaalde normen en waarden. Anderzijds valt het op dat de rappers en fans
bepaalde andere hedendaagse waarden juist appreciëren. Hun kledij en manier van
dansen sluit perfect aan bij de moraal van de eerste indruk en de individuele
keuzevrijheid die in de westerse samenleving, begin éénentwintigste eeuw,
algemeen gangbaar zijn.202
De aantrekkingskracht van de moderne performance lijkt daarentegen
nog steeds ontegensprekelijk op die van de Rock and Roll. Hierbij dient wel
opgemerkt dat voorgaande populaire genres zoals Disco of Funk eveneens op
bijna dezelfde manier als de Rock and Roll werden geperformed. Dit maakt dan
weer duidelijk dat de Rock and Roll de grondlegger was een nieuw soort
performance waarin seks en dynamiek centraal stonden. Al deze vaststellingen
maken duidelijk dat de verzuilde kritieken op lange termijn niet meer waren dan
een storm in een glas water. De receptie van de Rock and Roll veroorzaakte een
revolutionair proces van toe-eigening dat naarmate de jaren vorderden in
aangepaste of gemuteerde vorm het verband tussen jeugd en populaire muziek
bleef verduidelijken.
202 F. van Gemert, Crips in drievoud en dossieronderzoek naar drie jeugdbendes (Amsterdam
1998) 27-28.
109
BIBLIOGRAFIE
BRO00E0
ONUITGEGEVEN BRONNEN
Gent- Instituut voor sociale geschiedenis (AMSAB)
Archief SM het Licht, Onuitgegeven informatie over festivals georganiseerd in de
Vooruit tijdens de jaren vijftig en zestig, dossiernummer Z100348.
Leuven- Documentatie- en onderzoekscentrum voor religie, cultuur en
samenleving (KADOC)
Archief van het Davidsfonds, Correspondentie tussen het Davidsfonds en de
9.I.R/B.R.T., dossiernummer 9.9.6.
ONUITGEGEVEN BRONNEN
Antwerpen- Openbare Stadsbibliotheek
Song Parade- jaargang 1 (1955) tot jaargang 6 (1960).
Juke Box- jaargang 1 (1957) tot jaargang 4(1960).
Leuven- Documentatie- en onderzoekscentrum voor religie, cultuur en
samenleving (KADOC)
De Bevrijding. Ledenblad van de katholieke arbeidersjeugd- jaargang 5 (1950) tot
jaargang 12 (1962).
DUX. Katholiek maandblad voor allen die medewerken aan de vrije
jeugdvorming in België en 9ederland- jaargang 23 (1950) tot 35 (1962).
Lente. Ledenblad van Chiro 9ationaal- jaargang 2 (1950) tot jaargang 14 (1962).
Trouw. Ledenblad van Chiro 9ationaal- jaargang 7 (1950) tot jaargang 19 (1962).
Ons Leven. Periodiek van het katholiek Vlaamse hoogstudentenverbond,
verbonden aan de katholieke universiteit Leuven- jaargang 62 (1950) tot jaargang
74 (1962).
110
Gent- Instituut voor sociale geschiedenis (AMSAB)
Vriendschap. Ledenblad van de socialistische jeugdbeweging- jaargang 1 (1953)
tot jaargang 9 (1962).
ABC. Socialistisch jongerenblad voor wetenschap en cultuur- jaargang 22 (1953)
tot jaargang 31 (1962).
Gent- Het liberale Archief
9eohumanisme. Periodiek van het liberaal Vlaamse hoogstudentenverbond,
verbonden aan de Rijksuniversiteit Gent- jaargang 17 (1953) tot jaargang 26
(1962).
WERKE0
F. vanden Abbeele, De socialistische jeugdbeweging in Vlaanderen, ontwikkeling,
organisatie en werking. Bijdrage tot een vergelijkende studie (onuitg. lic.verh.)
(Leuven 1979).
J. Amery en M. Mok, Het moderne westen: culturele ontwikkeling na 1945
(Utrecht 1963).
J. Anthierens, Tien jaar Vlaamse televisie. Een overzicht (Hasselt 1963).
J. Arnett, Metalheads. Heavy metal music and adolescent alienation (Colorado
1996).
M. Bane, White boy singin’ the blues (New York 1982).
P. Blaas, ‘De verjongde barbaren. Enkele historische ficties van de romantiek’, in:
J. Tollebeek, F. Ankersmit en W. Krul, ed. Romantiek en historische cultuur
(Groningen 1996) 47-65.
K. Blondeel en K. Depruydt, ‘Alle 100 top. De platen die uw leven veranderen’,
in: De Morgen (7 maart 2003) 11-30.
L. Bousse en A. Massinger, ‘Toen de B.R.T. nog N.I.R. was’, in: R. Gobyn en H.
Gaus, ed. De fifties in België (Brussel 1988) 193-202.
C.G. Brown, ‘The sixties and secularisation’, in: The death of Christian Britain.
Understanding secularisation 1800-2000 (Londen 2001) 170-193.
111
H. van den Bulck, De rol van de publieke omroep in het project van de
moderniteit: een analyse van de bijdrage van de Vlaamse publieke televisie tot de
creatie van een nationale cultuur en nationaliteit (1953-1973). (onuitg. lic.verh.)
(Leuven 2000).
P. Burton, Radio and television broadcasting on the European continent (Boston
1967).
H. Cammaer, red. Jeugdproblematiek: tien jaar onderzoekswerk (Antwerpen
1967).
U. Claeys, J. van den Bosch en F. van Mechelen, Volksontwikkeling en
vrijetijdsbesteding in Vlaanderen. Een sociologisch onderzoek bij de actieve
9ederlandstalige bevolking van België (Leuven1964).
P.G. Christenson en D.F. Donald, It’s not only Rock and Roll. Popular music in
the lives of adolescents (Liverpool 1998).
S. de Clercq, Het Davidsfonds en de Vlaamse beweging 1945-1960 (Leuven
2002).
G. de Coster, G. de Bruycker en K. Dierckx, Wit-lof from Belgium. Veertig jaar
popgeschiedenis in België (Brussel 1990).
J. Curtis, Rock eras: interpretations of music and society, 1954-1984 (Ohio 1987).
J. Delvaux, Big in Belgium. Het verhaal van de Belgische pop (Antwerpen 1997).
M. Dickmans, Vlaamse hitfeiten! Van 1956 tot en met 1995 (Tienen 1995).
K. Eggers, 9o sex, no drugs, just rock and roll. Een biografisch onderzoek naar
de jeugdsubcultuur van de rockers in het Vlaanderen van de jaren vijftig (onuitg.
lic.verh.) (Leuven 1993).
P.L. van Elderen, Van de wieg tot het graf. Popliedjes in de verzorgingsstaat, in:
P.L. van Elderen e.a., De held in het oorlogsmuseum en andere beschouwingen
over populaire cultuur (Leuven 1983).
W. van den Eynde, ‘De desintegratie van de muziekcultuur’, in: R. Gobyn en H.
Gaus, De fifties in België (Brussel 1988) 143-169.
M. Fraeyman, M. Bonte en G. Marivoet, Het probleem van de jongeren aan de
arbeid, KAJ, ACW (Brussel 1970).
112
W. Frijhoff, ‘Toe-eigening: van bezitsdrang naar betekenisgeving’, in: Trajecta-
Tijdschrift voor de geschiedenis van het Katholieke leven in de 9ederlanden, 6
(Amsterdam 1997) 99-118.
S. Frith, The sociology of Rock (Londen 1978).
S. Frith, ‘Music and identity’, in: S. Hall ed., Questions of cultural identity
(Londen 1996) 108-127.
S. Frith, Performing rites. Evaluating popular music (New York 1998).
H. Gaus, J. van Hoe en M. Brackeleire, Mensen en mode: de relatie tussen kleding
en konjunktuur (Leuven 1992).
F. van Gemert, Crips in drievoud en dossieronderzoek naar drie jeugdbendes
(Amsterdam 1998).
A. Hermans, ‘Krachtlijnen in de doelstellingen van Chirojeugd (tot medio jaren
’60’)’, in: M. de Vroede ed., Chiroleven 1934 - 1984. Aspecten uit verleden en
heden van een jeugdbeweging (KADOC jaarboek) (Leuven 1984) 11-34.
R. Hoggart, Contemporary cultural studies: an approach to the study of literature
and society (Birmingham 1969).
M. Hoste, De verangelsaksing van de lichte muziek in Vlaanderen (onuitg.
lic.verh.) (Gent 1992).
L. Huyse, De verzuiling voorbij (Leuven 1987).
J. Janssen, ‘Van kakkers tot punkers. Over kleding, mode en jeugdcultuur’, in:
Jeugd en samenleving, 5 (Rotterdam 1987) 269-288.
G. Keunen e.a., Pop! Een halve eeuw beweging (Tilburg 2002).
I. de Kessel en M. Verhelst, De roerige en oproerige jaren, 1955-1975 (Brussel
1977).
R. Laermans, In de greep van de moderne tijd: modernisering, verzuiling,
individualisering en het naoorlogse publieke discours van de ACW-
vormingsorganisatie. Een proeve tot cultuursociologische duiding (Leuven 1992).
R. Labree, Rock and Roll in rood-wit-blauw. De invloed van de Amerikaanse
Rock en Roll op 9ederland en de 9ederlandse popmuziek tussen 1955 en 1965
(Amsterdam 1993).
113
‘Les nouveaux temps’, in: Le Peuple (11 November 1955) (Leuven, Centrale
universiteitsbibliotheek) 9.
L.B. Meyer, Emotion and meaning in music (Chicago 1956)
G. de Meyer, ‘ Sprekende machines: geschiedenis van de fonografie en van de
muziekindustrie’, in: Cultuurstudies, dl. 2 (Leuven 1996) 52-68.
G. de Meyer en K. Ameryckx, De geschiedenis van de Belgische muziekindustrie
(Leuven 1999).
J. Miller, Flowers in the Dustbin. The rise of Rock and Roll, 1947-1977 (Toronto
1999).
T. Mitchell, Popular music and local identity (Leicester 1996).
L. van Molle, Sociale geschiedenis van de 9ieuwste Tijd (cursus) (Katholieke
Universiteit Leuven, departement geschiedenis, 2004).
L. Mutsaers, ‘Nederlandse popmuziek: schatplichtig aan buitenland troef’, in:
Spiegel Historial, 9 (2003 Amsterdam) 388-395.
T. Nagels, Coverversies in het licht van muzikale globalisering en muzikale lokale
identiteit. Een onderzoek van Vlaamse hitparades (onuitg. lic.verh.) (Leuven
2000).
K. Negus, Popular music in theory. An introduction (Cambridge 1996).
M. Ochs ed., Classic rock covers (Dusseldorf 2002).
E.K. Petersen, ‘An investigation into woman-identified music in the United
States’, in: Koskoff, E. ed. Woman and music in cross-cultural perspective
(Londen 1982) 201-214.
A. Racine, De jeugdmisdadigheid in België in 1958 en 1959 (Brussel 1961).
D. Rees ed., Rock stars encyclopedia (Londen 1996).
H. Righart, ‘De muzikale formattering van een generatie. Popmuziek en de jaren
zestig’, in: Sociologische gids: tijdschrift voor sociologie en sociologisch
onderzoek, 37 (2000) 413-422.
J. Roes, ‘Dux, 1925-1970. Over herkomst en wording van de moderne katholiek’,
in: J. Roes ed., Tussen jeugdzorg en jeugdemancipatie. Een halve eeuw jeugd en
samenleving in de spiegel van het katholieke maandblad Dux, 1927-1970.
(Utrecht 1979) 490-513.
114
B. Rosenberg, ‘Mass culture in America’, in: A. Coser en B. Rosenberg,
Sociological theory: a book of readings (New York 1957) 4-17.
P. W. Rutten, Hitmuziek in 9ederland. 1960 - 1985 (Amsterdam 1992).
A. Sinfield, Literature, politics, and culture in postwar Britain (Berkeley 1989).
L. Sioen, Can't help falling in love: de receptie van en de mythevorming rond
Elvis Presly in Vlaanderen (1956-1977) (onuitg. lic.verh.) (Leuven 2004).
D. Slootweg, W. Van Beusekom en C. de Kloet, Ach ja…de jaren vijftig
(Amsterdam 1974).
De Standaard, 6 oktober 1956, 12.
De Standaard, 11 december 1957, 3.
Le Soir, 12 december 1957, 14.
F. Steensma ed., Oor’s eerste 9ederlands popencyclopedie (Amsterdam 1985).
J. Stroop, ‘Popmuziek tussen platenconcerns, massamedia en management’, in: J.
Stroop, Popmuziek, kunst, cultuur of koopwaar (Amersfoort 1977) 18-49.
J. Struye, R. van Cauwelaert en P. Ibou, Ik weet nog hoe het was. Dorpen in
Vlaanderen (Antwerpen 1978).
D.P. Szatmary, Rockin’ in time: a social history of rock-and-roll (New Jersey
2000).
G. Tillekens en M. du Bois-Reymond, 9uchterheid en nozems: de opkomst van de
jeugdcultuur in de jaren vijftig (Muiderberg 1990).
K. Timperman, Rock en de romantiek: de begripshistorische evolutie van pop en
rock en de perceptie van populaire muziek in Vlaanderen tijdens de sixties
(onuitg. lic.verh.) (Leuven 2003).
W. Vandersypen, Rock and roll in België. Verleden, heden en toekomst (onuitg.
lic.verh.) (Leuven 1981).
S. Vanslembrouck, Geschiedenis van de 9IR-BRT de evolutie van de
kunstprogrammering (1953-1974) (onuitg. lic.verh.) (Gent 2002).
Vooruit, 5 april 1957, 4.
115
L. Vos, ‘De nieuwe studentenbeweging. Welvaart en mentaliteit in de jaren
zestig’, in: Frijhoff, W. en Hiemstra, M. Bewogen en bewegen. De historicus in
het spanningsveld tussen economie en cultuur (Tilburg 1986) 65-90.
H. Willaert en J. Dewilde, Het lied in ziel en mond: 150 jaar muziekleven en
Vlaamse Beweging (Tielt 1987).
M.A.Wilsens ed., Bij leven en welzijn. Een eeuw dagelijks leven in België (Tielt
1999).
R. van Yper, Rock it!!! Race met de duivel (Berchem 2002).
H. Willaert, ‘Met lied, theater, ABN en kleinkunst: het verbond als cultuurdrager’,
in: L. Vos, B. de Wever en H. Willaert, Vlaamse vaandels, rode petten. Honderd
jaar katholiek Vlaams hoogstudentenverbond (Kapellen 2002) 57-70.
DIGITALE INFORMATIE
T. Claerhout, 9eohumanisme, 2004.
(http://student.ugent.be/lvsv/pages/neohumanisme/text_neohumanisme.html)
D. Jasen, Tin Pan Alley, 2004
(http://www.angelfire.com/stars3/halarnold/whatstinpanalley.htm).
L. Roffesart, Belgium Rock and Roll 1954-1965, 2005
(http://home.scarlet.be/~pin17653).
R. Rublin en R. Maine, The composers of Tin Pan Alley, 2005
(http://parlorsongs.com/bios/composersbios.asp.).
SPEELFILMS
M. Gabrel, Rock around the clock, speelfilm, 1956.
S. Stern, Rebel without a cause, speelfilm, 1954.
GESPREKKEN
Gesprek met Luc Pareyn, directeur van het Liberaal Archief te Gent, 22 maart
2005.