„As you see, it is a weapon. This is a cutting ...€¦ · 3 van de andere kleuren te zien. Het...
Transcript of „As you see, it is a weapon. This is a cutting ...€¦ · 3 van de andere kleuren te zien. Het...
1
„Les idées arrivent n‟importe quand, piquent,
tiens, en voici une... et le dard minuscule
s‟enfonce, j‟ai mal... « Maman a la peau d‟un
singe. » Nathalie Sarraute
1
„As you see, it is a weapon. This is a cutting
instrument, but if you don‟t want to see that, you
can say, “No, it‟s not a cutting instrument; it is a
toy.” It is a game between what is real and what
is a toy.‟
Louise Bourgeois2
Het is vijf september 2000. Dominique Panhuysen (Utrecht, 1961) heeft achteloos,
zonder nadenken, een bol rode wol in haar huiskamer achtergelaten, zoals je wel eens vaker
„iets‟ „ergens‟ zomaar achterlaat. Als ze even later de ruimte opnieuw binnenkomt, betreedt ze
een universum dat in niets meer lijkt op de haar zo bekende huiskamer, háár kamer, van even
daarvoor. De rode wol doorkruist de ruimte, is aan een handvat vastgeknoopt, om een
tafelpoot gewikkeld, om een stoelleuning gedraaid, door het oog van een sleutel gehaald die,
waarschijnlijk een kwartslag gedraaid, stevig in zijn sleutelgat steekt. Lijnen zijn getrokken
die voorheen nog niet bestonden: haar meubelen zijn met elkaar in verband gebracht op een
wel erg letterlijke manier.
Boris (Amsterdam, 1993) was toen zeven jaar oud, had de bol garen afgerold en de
wol opnieuw gebruikt. Het leek alsof alles was gaan zweven, alsof de huisraad boven zijn
1 Sarraute, Nathalie, Enfance. Éditions Gallimard, 1983. p99
2 Bourgeois, Louise, Drawings & Observations. Boston, New York, London, 1999. p139
2
oorspronkelijke werkelijkheid was uitgetild om vervolgens op een nieuw plan „iets anders‟ te
worden. Met de draad had Boris een web gesponnen, zíjn web, getekend door een patroon dat
hij verzonnen had en dat hem eigen was. Boris had een wereld gecreëerd, zíjn wereld. Hier
golden andere regels, zíjn regels, andere wetmatigheden die slechts een afgeleide waren van
de wereld om hem heen. Een meubel bestond hij bij de gratie van zijn verbintenis met de
overige meubelen; de draad maakte de stoel, bijvoorbeeld, deel van het ameublement. De
stoel was geen stoel meer in deze wereld, maar was aanknopingspunt geworden. Deze stoel
was een leuning plus een poot plus een zitting plus een ornament.
Sinds zijn geboorte houdt Panhuysen zich als kunstenaar met Boris bezig. Het is niet
zozeer hij, haar zoon, die haar intrigeert, als wel het kind dat hij is. Hij is leven, een stukje van
de wereld, van de bol waarop hij zijn plek inneemt. En hij creëert een leven, zoals ieder
spelend kind een wereld voor en in zichzelf concipieert. Haar fascinatie begon in die eerste
dagen na de geboorte, toen ze „kind‟ op een papiertje schreef en het uitknipte, en het woord op
zijn voorhoofd legde. Dat is nu tien jaar geleden. Enkele maanden geleden gaf Boris aan dat
hij niet meer gefotografeerd wilde worden. Het is niet zo dat Panhuysens fascinatie hiermee
ophield te bestaan, of dat ze stopte met fotograferen. Maar Boris had zijn grenzen
aangegeven. De grenzen van zijn wereld? Een periode was afgesloten, het project was af,
„1993 – 2003‟ is voltooid, Borisdingen is geboren.
I Je zou kunnen zeggen dat de verzameling foto‟s die in de periode 1993 – 2003
is ontstaan, grofweg onderverdeeld kan worden in twee groepen. De eerste categorie foto‟s
wordt meer door de omgeving bepaald, door het huis waar Panhuysen en haar zoon wonen,
het decor, foto‟s gerelateerd aan wat je de „thuissituatie‟ kunt noemen. De tweede groep foto‟s
ontstaat in datzelfde huis maar heeft meer nog dan met dát huis te maken met het „huis‟ dat
Boris zelf creëert, de eigen wereld zoals beschreven in de foto‟s getiteld „rode draad‟. De
tweedeling is kunstmatig, de grens tussen de twee gebieden vervloeit en is niet altijd even
duidelijk. Zo is het moeilijk te zeggen waar, in de foto‟s „rode draad‟, Boris‟ wereld begint en
waar, op welke foto‟s, de huiskamer waarin de draad gespannen is de overhand heeft. Maar
noodzakelijk is de tweedeling ook, om aan te geven wat het is dat Panhuysen fascineert en
hoe zij dit verbeeldt.
Centraal staat een houten schilderspalet, resten blauwe, rode en gele verf kleuren het,
en een mengsel van de laatste twee kleuren. In iedere kleur afzonderlijk is een veeg van een
3
van de andere kleuren te zien. Het palet is haarscherp weergegeven. Onder het palet staat een
rode plastic beker, rechts van het palet zijn gedeelten zichtbaar van wat een redelijk grof
penseel moet zijn. Als je voorbij deze attributen kijkt, zie je dat zij zich niet in hun „normale‟
omgeving bevinden, in een atelier of in de hand van een kunstenaar. Zij staan op een
keukenaanrecht in een afdruiprek, dat naast het palet wordt gevuld door borden, glazen,
schaaltjes en bestek.
In binnenvallend strijklicht staat op een houten vloer een kasteel van blokken. Of: een
stellage van lego staat op een tafel voor de openslaande deuren naar het balkon. Maar ook de
gebruiksaanwijzing van een legovoertuig is gefotografeerd: dit is het voorbeeld waarnaar de
stellage gebouwd had moeten worden. De blokken van het kasteel die eerder kantelen waren,
zijn inmiddels opgeruimd in hun houten kist.
Panhuysen legt wat ze ziet met een zekere afstand vast. Dit resulteert in foto‟s die in
reeksen bestaan. Hun interpretatie ontlenen ze aan het onderling verband. De reeksen zijn
4
vaak narratief van karakter in een structuur die aan „en toen...‟ doet denken, alsof het een kind
is dat vertelt. Een tafel vol met knutselgerei en een jongetje dat „maakt‟; vervolgens een witte
zakdoek waarop onder andere de klei, de schaar en het garen waarmee de jongen op de eerste
foto bezig was zichtbaar zijn. Uiteindelijk zien we het beeld dat hij gemaakt heeft van de
materialen. Panhuysens beweging is naar binnen toe: van situatieschets in vogelperspectief
naar onderdeel, naar detail. Het bovenaanzicht dat zij gebruikt geeft de omgeving weer,
waarna zij via de handen van de jongen inzoomt op een kleiner element. Deze kleinere
gegevens komen, als terloops, vroeger of later in het verhaal terug. We zien ze niet alleen in
de originele, verhalende reeksen, maar ook in groter verband. Want is de schaar niet dezelfde
die de „rode draad‟ doorknipte? Zo ontstaan door dwarsverbanden en terugkering van
elementen opnieuw reeksen van foto‟s. Maar het is niet de directe opeenvolging op elkaar die
deze sequensen betekenis verleent.
De jongen zelf is amper in beeld. We zien zo nu en dan zijn handen, zoals zojuist, of
Boris verborgen achter het web van rood draad. Hier draagt Boris een zelfgemaakte hoofdtooi
die zijn hoofd en gezicht goeddeels bedekt; daar knutselt hij of knipt hij, waarbij zijn vingers
gehuld zijn in papieren vingerhoedjes. Dan weer zien we de vingers die ingespannen
schrijven: we zien een pen, de achterkant van een hoofd gebogen over een vel papier. Het
licht valt op de materialen die voor hem liggen, deze zijn haarscherp in beeld gebracht, de
jongen zelf is een vage contour. Hij is compositorisch tegenwicht voor de helderheid van wat
hij maakt. Boris‟ aandacht en concentratie is de concentratie van de foto.
In het kasteel van blokken, bijvoorbeeld, is niet alleen het bouwsel zichtbaar, maar ook
de schaduw van het raamkozijn op de vloer. Deze is de lijst van een schilderij waarvan het
5
blokkenkasteel het onderwerp is. Centraal, in het schilderij zowel als op Panhuysens foto
ervan, staat het kinderbouwsel. Dit is waarnaar je kijkt. En meer en meer, hoe langer je naar
Panhuysens werk kijkt, raak je doordrongen van het feit dat de creatie van een kinderhand
onderwerp van jouw perceptie is.
De afstand die Panhuysen in acht neemt, is de afstand van een volwassene, vol
verwondering, bewondering en verbazing over wat een kinderleven is (licht glijdend over
rijen knikkers).
Een afstand vol humor ook, een hardop lachen om de verrassingen afkomstig van
Boris‟ hersenspinsels waarmee zij wordt geconfronteerd. Snoepjes, aardbeien, tomatenpuree,
pasta, penne rigate, en lepeltjes, aluminiumfolie, schuursponsjes, kurken, tandenstokers of
6
langere prikkers, voor de saté. In Boris‟ handen worden de blikjes sambaballen, de sponzen
vinden we terug doorboord met de waaiers van het Chinees restaurant. Penne zijn in poreuze
stenen gestoken, snoepjes meanderen, en lepels zijn op stokjes geplakt en hebben een handvat
dat langer is dan normaal.
7
Maar Panhuysens afstand is ook de afstand van een fotografe, voor wie niet genoeg
schaduwen kunnen bestaan. Niet alleen heeft zij de situatie die zij aantrof in beeld gebracht,
als een „in kaart brengen‟, zo je wilt: zij heeft vanuit het vogelperspectief gefocust en
gefragmentariseerd. Ook zijn de fragmenten uit hun geheel gelicht, ieder door Boris gemaakt
voorwerp is afzonderlijk in beeld is gebracht. De objecten zijn niet op een voetstuk geplaatst,
maar evenmin „in de schaduw‟ van een grotere wereld. Zij staan op voet van gelijkheid met de
beschouwer of met dat wat „een grotere wereld‟, de échte wereld is. Zo hebben de lepels op
stokjes een egaal wit achtervlak gekregen. Zij zijn geportretteerd. Zij liggen naast elkaar,
frontaal in beeld, centraal, dan gefotografeerd met de holle kant naar boven gekeerd, dan met
de bolle kant naar boven toe. Het licht is zacht en gelijkmatig, egaal, als de ondergrond. De
lepels vullen het beeld, we zien ze van dichtbij. Of er is een uitsnede van de voorwerpen
gemaakt waarbij het plakband waarmee de stokjes op de lepels zijn aangebracht duidelijk
wordt, of de afzonderlijke splinters van de stokjes haarscherp zichtbaar zijn. De objecten
werpen, nu ze alleen zijn, een schaduw die verder reikt dan wanneer met hen geroerd wordt,
wanneer zij functioneel zijn, kortom. De schaduwen die Panhuysen hen op bovenstaande
foto‟s geeft, reiken verder ook dan wanneer de lepels tussen de lego liggen en pionnen.
Schaduw en voorwerp krijgen even veel aandacht hier, iets wat Barthes het
„agressieve‟ en „opdringerige‟ van een foto noemt. Anderzijds wordt door het bestaan van de
schaduw het bestaan van het voorwerp erkend. Zij zijn niet meer slechts in het hoofd van de
jongen, maar gekozen tot onderwerp van de foto zijn zij voor Panhuysen zelf, als fotografie
gaan bestaan. Weer is de concentratie van de jongen verworden tot die van Panhuysen zelf.
8
Haar aanvankelijke verwondering over wat de jongen maakte en bezighield, is omgezet in
nauwkeurige artistieke observatie. Boris‟ associatief denken en knutselen is haar aandacht
geworden. Het heeft haar aan het nadenken gezet, over materie, textuur, vorm en
functionaliteit, van de stokjes zowel als van de lepels, in dit geval (een koord gerold als
leukoplast, splitpennen in een gedrukt in kurk hebben, in andere gevallen een zelfde effect).
In het werk van Panhuysen zijn diverse „series‟ te onderscheiden die worden
gekenmerkt door een overeenkomst in thematiek. Nog steeds is het onderwerp „dat wat Boris
maakte‟. En hoewel hij op de vraag: „Wat maak je?‟ of: „Waarom maak je dat?‟ zelf het
antwoord schuldig blijft: „Gewoon, zomaar‟ of: „Daarom‟, gaat Panhuysen in haar foto‟s zelf
op onderzoek uit. Hierin stelt ze niet alleen zichzelf de vragen die ze aan het kind ook stelde,
maar tracht ze tevens zelf het antwoord te geven op haar eigen vraag. Haar antwoord schuilt
in wat je ziet, in wat in beeld is gebracht, in de foto: materiaal, huid die het oppervlak van de
foto‟s is geworden. De objecten zijn gestopt producten uit kinderhanden te zijn. Zij zijn
geanalyseerd en bestaan bij de gratie van de nieuwe context die Panhuysen hen geeft.
Enerzijds is dit de effen achtergrond waardoor de voorwerpen meer en meer materie worden.
Anderzijds zijn zij gefotografeerd en foto geworden. Is dit de wereld die niet „Borisdingen‟
maar „Panhuysen‟ heet? Panhuysen‟s wereld?
Een eerste plek wordt ingenomen door „knuffels‟. Beesten in alle soorten en maten,
een konijn, een vis, beren, een tijger, een lammetje, een das, zijn behangen, ingepakt, beplakt
met pleisters of verbonden met touw. Zij zijn zorgvuldig aangekleed met kleertjes die niet
passen, of liefdevol toegedekt of neergezet, hun pootjes en oren gemarkeerd door blauw gaas.
De dieren zijn fel van kleur, zacht en „beslapen‟. Als knuffel hebben zij veel meegemaakt:
angstige nachten en verre reizen: logeerpartijen of dromenland. Zij zijn stevig vastgehouden,
maar ook achteloos opzij geschoven als de jongen een nieuw dier voor zijn verjaardag kreeg.
Hier zijn zij verzorgd, allemaal, hun zachtheid is hun teruggegeven. Ieder dier heeft een ander
mankement, een eigen wond. Allen zijn zij op hun beurt verbonden. De verbonden beesten
zijn zichtbaar aangeraakt. De pleisters zijn de overblijfselen van een rollenspel waarin de
jongen „vader‟ of „dokter‟ was.
9
Een volgend moment bevinden we ons in een wereld bevolkt door auto‟s, traktoren en
laadwagens met opleggers. Op een manier die inmiddels Panhuysiaans aandoet, zijn zij
neergelegd, neergezet tegen een witte achtergrond. Zij zijn op hun kant gelegd en frontaal
gefotografeerd of van schuin boven genomen. Dit kantelen maakt hun geringe formaat
duidelijk, maar doet je anderzijds vergeten dat je je in een „andere‟ wereld bevindt, die groter
is dan die van de auto. Door hun beeldvullende aanwezigheid zijn zij prominenter daar dan
wanneer je een speelgoedauto voor je voeten vindt. Maar er is iets vreemds met de auto‟s aan
de hand. Zoals de dieren in „knuffels‟ door hun verbonden-zijn bijkans personages zijn
geworden in een rollenspel, zo hebben ook de voertuigen een eigen karakter meegekregen. Zij
trekken een kar die beladen is met veel te grote munten, wat ze vervreemd van het auto-zijn.
Of zij zijn bewerkt met klei, wat hen een hoed geeft, of een lading die „niet klopt‟.
10
Een serie foto‟s kenmerkt zich door de overgang van het kind-zijn naar een verder
gevorderde jeugd: Boris kan nu tekenen, schrijven en rekenen. Hij maakt zijn eigen telling op
een liniaal, tekent zijn eigen spelletje ganzenbord. In rode stiften letters worden we
uitgenodigd voor een „toerneelstuk‟, en op een blaadje staat geschreven dat er nog „neus
drupels‟ moeten worden gehaald.
Gelieerd hieraan zijn de foto‟s waarin materialen als potloden, stiften en papier op een
andere manier worden ingezet: zij worden ingepakt en vastgemaakt of dienen zelf dat doel.
11
Plakband en speldjes en nietjes en punaises, alles wordt gehecht en aan elkaar vastgemaakt.
Zij zijn, opnieuw, hier niet functioneel meer, maar zijn op zichzelf staand en decoratief
geworden. Over elkaar gezet, ontdaan van hun last als „hechter‟, zijn de nietjes een rand van
kruissteekjes geworden. Het papier, vervolgens, is in dit verband geen papier meer, maar
samen met de nietjes geworden tot een „broderie‟.
12
De voorbeelden van de fantasie van Boris zijn eindeloos, zijn ideeën borrelen op en
worden direct geconcretiseerd. Dit is wat Panhuysen vastlegt: de vanzelfsprekendheid van de
ideeënstroom zowel als de onuitputtelijke uitwerking ervan. Maar ook de overgang, zoals
zojuist gezegd, naar een periode waarin dit alles minder vanzelfsprekend wordt. Dit mondt uit
in het moment waarop de jongen zegt niet meer gefotografeerd te willen worden. Nog steeds
zijn er de „Borisdingen‟ die zijn wereld uitmaken, de materialen die hij gebruikt, de objecten
die hij maakt die karakteristiek „Borisding‟ zijn. Maar Boris is zich ervan bewust dat hij
„Boris‟ is, een eigen wereld is, afgesloten van de wereld om hem heen, deel van een groter
geheel. En hoewel de jongen gewend is aan de camera om hem heen, moet Panhuysen als
fotografe nu afblijven van de wereld die Boris is. Angst om de geest van hem, van zijn
maaksels, die door de fotografische vastlegging ervan eraan ontnomen wordt, zoals het de
angst was van de mensen die in de eerste dagen van de fotografie werden gefotografeerd?
Boris‟ grenzen zijn aangegeven, de vraag is meer en meer verschoven naar een andere vraag:
die naar Panhuysen en haar fotografische praktijk.
II Waar Dominique Panhuysen zich in het verleden vooral bezighield met de
„binnenwereld‟ van een kind en de werelden die kinderen in zelfgemaakte objecten zichtbaar
maken (zo organiseerde zij in 2001 een project in Franjo Studio, Kinderkijkkast en
Raamgalerie, getiteld Verzaamele, „een tentoonstelling van kinderen over dingen en
verzamelingen‟ en werkte ze als beeldend kunstenaar in verschillende pilotprojecten in het
kader van de „Pedagogische Vernieuwing‟ (Stichting Pedagogiekontwikkeling voor het jonge
kind, Amsterdam)), is zij nu bovenal geïnteresseerd in hoe deze „binnenwereld‟ zich verhoudt
tot de buitenwereld, tot haarzelf en haar artistieke praktijk.
Kenmerkend zijn haar hang naar verzamelen en collectioneren. Hoeveelheid aan
materiaal is in haar grootte Panhuysens vorm geworden. Hiermee wordt zichtbaar dat niet
13
alleen de manier van fotograferen, het isoleren van het moment waaruit het voorwerp wordt
gedestilleerd, haar taal is. Ook de herhaling van dit procédé behoort hiertoe, zowel het
repetitieve karakter ervan als het uiteindelijke resultaat, d.i. de kwantiteit. Panhuysen leeft
temidden van haar materiaal. Het is haar voeding, inspiratiebron, en depot tegelijkertijd. Het
is als een huis waarin ze woont, waarvan de muren telkens weer bestendigd moeten worden.
Zij doet dit door nog meer te produceren, aanvankelijk door in te zoomen op iets dat haar in
eerste instantie van een afstand intrigeert. Vervolgens blijkt niet alleen deze beweging van
buiten naar binnen toe haar lief te zijn waardoor zij steeds weer moet worden herhaald, ook de
stapeling, hoop beelden is een muur geworden waartegen zij langzamerhand, ongemerkt,
comfortabel leunt. Het doet denken aan het verhaal van Flaubert, Bouvard et Pécuchet, dat
Raymond Queneau in een voorwoord vergelijkt met een Odyssee en kwalificeert als een
„récit(s) de temps plein(s)‟3. Ook Bouvard en Pécuchet hielden niet op te verzamelen, hun
levens te vullen, in dit geval met wat zij dachten dat kennis was. Echter „weten‟ bleek een
zoektocht te zijn die in zijn vorm het object van zoeken overtrof. Wat Panhuysen, zoals ook
Bouvard en Pécuchet, vervolgens bezighoudt is de ordening van dit materiaal. Geschiedt
„ordening‟ volgens vaste regels, maatstaven waaraan je je houden moet, wil het object van
ordening niet worden afgekeurd? Of kun je je eigen regels maken zonder dat daardoor afbreuk
wordt gedaan aan dat wat je aan het ordenen en schikken bent?
Het volgen van het groei- en leerproces van Boris, heeft deze vraag des te prangender
gemaakt. Hij begon op te ruimen en te systematiseren, waarbij sommige „dingen‟ mee
mochten doen en sommige dingen buiten de boot vielen. Wanneer er niet genoeg vakjes zijn,
moet het teveel aan stenen buiten het doosje blijven, in dát laatje moeten de „Knuselspullen‟,
dáár de „Anzigkaarten‟, in die map de „lietjes‟, „muuslie‟, „suiker‟ en „pastaa‟ moeten worden
gehaald, kortom, we moeten „verzaamele‟. Het zijn Boris‟ woorden, het is zijn indeling. Maar
dit alles is geënt op een wereld die groter is, een standaard die een algemenere is. Ook hijzelf
werd getoetst aan de hand van wat deze standaard was. En had hij zich er niet aan gehouden,
dan was het „fout‟, zoals hij leerde op school.
3 Flaubert, Gustave, Bouvard et Pécuchet. Editions Gallimard, 1950. p48
14
In Self-portrait as a Building houdt Mark Manders (Volkel, 1968) zich bezig met een
soortgelijke thematiek. Ook zijn wereld komt voort uit een verwondering en verbazing over
de grotere wereld om hem heen, maar ook uit een gevoel van vervreemding dat hij ervaart ten
opzichte van diezelfde wereld. Zijn fragmenten en oneindige reeksen zijn geconstrueerd als de
grotere wereld, maar zijn geen exacte kopie ervan. Zijn constructies zijn een afgeleide. Zo
maakte hij mensfiguren, maar zonder armen, zodat ze zouden kunnen vallen in de tijd zonder
dat de armen in de val een obstakel zouden zijn.4 Manders‟ zwaartekracht is een andere.
Tegelijkertijd blijft hij eindeloos voortbouwen aan zijn huis dat nooit af is en dat hij, ook in
die oneindigheid, een „zelfportret‟ noemt.
Hoewel niet direct in de vorm van een plattegrond, is ook dit ruimtelijke karakter een
aspect van Panhuysens werk. Ooit begon zij als beeldhouwer, een richting waarin ze om
gezondheidsredenen niet verder heeft kunnen gaan. Zichtbaar is dat ze de derde dimensie die
het beeldhouwen eigen is, nooit helemaal los heeft kunnen laten. Uiteindelijk treedt ze zowel
ín haar foto‟s, de sequensen waarin ze het object vastlegt zowel als de graduele verschuiving
binnen die sequens, als door middel van haar foto‟s, de kwantiteit, uit het platte vlak naar
voren. Zoals gezegd is Panhuysen, in inhoud zowel als wat betreft vorm, omgeven door haar
materiaal. Dit is wat je haar „Self-portrait‟ zou kunnen noemen, „as a building‟, want haar
foto‟s zijn als kamers waar je naar believen in- en uitloopt, of, wanneer je dat zou willen,
langer in verblijft. Dit wel of niet verwijlen heeft naast de grootte van de kamer, de
hoeveelheid aanwezig materiaal, te maken met de vertrouwdheid met het beeld. Panhuysen
maakt kleurenfoto‟s, wat identificatie met het gefotografeerde eenvoudiger maakt. Als
toeschouwer herken je wat in beeld is gebracht: een kurk, papier en pennen. Anderzijds
hebben de gebruikte voorwerpen in Boris‟ handen een andere betekenis gekregen, zoals de
eerder genoemde schuurspons of de lepeltjes op stokjes. Door Panhuysen gefotografeerd is
deze „nieuwe‟ betekenis niet alleen op de voorgrond geplaatst maar heeft als zijnde
„betekenis‟ ook een extra lading gekregen. Zij wordt kritisch bekeken, om en om gedraaid,
zoals de „knuffels‟, en voor een moment gelijkgeschakeld aan willekeurig welke „wereld‟ met
„betekenis‟, ook de artistieke, zonder dat zij op een voetstuk wordt geplaatst. Dit maakt de
herkenning voor even onmogelijk, dat wil zeggen, je wordt gestopt in het automatisme van je
alledaagsheid. De dagelijkse handelingen en gewoonten waarin de voorwerpen een plaats
hebben, zijn minder vanzelfsprekend in de foto‟s van Panhuysen. Dit gebrek aan
vanzelfsprekendheid wordt weerlegd, vervolgens, door de nabijheid van de foto‟s: het zachte
licht, de kleur, de geringe afstand van het object.
Hierin komt Panhuysen tegemoet aan een ander aspect van wat de herkenning is.
Herkenning vindt niet alleen plaats in de ritmiek van het alledaagse maar ook in een moment
dat verder weg ligt, in het verleden, in de herinnering, het moment dat je zelf nog kind was,
„dingen‟ maakte en hutten bouwde, bezig was met het creëren en afbakenen van jouw terrein.
Panhuysen appelleert aan deze tijd, wekt deze herinnering. En afhankelijk van de aard van de
herinnering, en de diepte van de kloof tussen de verschillende tijden, blijf je langer of korter
in de installatie die „Borisdingen‟ inmiddels is. Je overbrugt de kloof, of niet. Je dicht het gat,
of niet. De vervreemding is totaal, of niet. Dit maakt de lengte uit van je verblijf.
4 In: Mark Manders. Fragments from Self-portrait as a building. De Appel, Amsterdam – The Douglas Hyde
Gallery, Dublin, 1997
15
III 1993 – 2003, „Borisdingen‟, is een veelomvattend werk. Het beslaat een
periode van tien jaar en toont in de foto‟s die de tien jaar verbeelden een beweging die twee
kanten opgaat zonder aan elkaar tegengesteld te zijn. Er is de beweging van buiten naar
binnen toe, zoals zichtbaar is in wat genoemd kan worden de narrativiteit van sommige
reeksen. En er is de beweging van binnen naar een wereld die buiten de binnenwereld is,
zichtbaar in het „corpus‟ dat het werk van Panhuysen is, de ruimtelijkheid van de totaliteit.
Duidelijk is nu ook waarom de fictieve tweedeling in twee categorieën gemaakt moest
worden. Immers beweging is pas mogelijk wanneer er punten aan te wijzen zijn waartussen
bewogen kan worden, wanneer er „werelden‟ aan te wijzen zijn, ruimten waarin je je
verplaatsen kunt. Dit verplaatsen en bewegen is Panhuysens continue drijfveer. Een project
als „Borisdingen‟ maakt dit duidelijk, op meer dan één niveau.
Tekst: Ilse van Rijn, januari 2004